Ministerie van Financiën
Persbericht
PERS-2003-174
Den Haag, 17-07-2003
Kabinet verhoogt rechtsbescherming burger
Het kabinet zal binnenkort een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer indienen dat hoger beroep in belastingzaken per 1 januari 2005 mogelijk maakt. De rechtsbescherming van de burger wordt hiermee verhoogd. Verder wordt met dit wetsvoorstel iedere twijfel weggenomen of het huidige Nederlandse stelsel van belastingrechtspraak wel in overeenstemming is met het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.
Minister Zalm en staatssecretaris Wijn van Financiën schrijven dit in antwoord op vragen van het Tweede Kamerlid Dezentjé Hamming. De vragen en antwoorden zijn hieronder integraal opgenomen.
Vragen
1.
Heeft u kennisgenomen van het jaarverslag van de Hoge Raad over 2001 en 2002?
2.
Deelt u de opvatting van de president en van de procureur-generaal bij de Hoge Raad (blz. 8 van het jaarverslag) dat het onzeker is of de huidige Nederlandse belastingrechtspraak zonder mogelijkheid van hoger beroep) in boetezaken in overeenstemming is met het IVBPR?
3.
Wanneer de huidige regeling in strijd mocht zijn met het IVBPR, bestaat dan de mogelijkheid dat de Hoge Raad tot ingrijpen zal overgaan als de wetgever niet binnen een redelijke termijn met een oplossing komt vergelijk HR 31 januari 1990, BNB 1990/288)?
4.
Bestaat de mogelijkheid dat het Mensenrechtencomité van de Verenigde Naties, als het de Nederlandse regeling in strijd acht met het IVBPR, zal beslissen dat Nederland reeds betaalde fiscale boetes moet terugbetalen en van invordering van nog niet betaalde boetes moet afzien (vergelijk par. 13 van
het oordeel in de zaak Gómez Vázquez nr. 701/1996)?
5.
Zo ja, zult u dan een dergelijke beslissing van het Mensenrechtencomité naleven?
6.
Kunt u een inschatting geven welk bedrag aan boete-opbrengsten voor Nederland jaarlijks op het spel staat, indien de huidige regeling inderdaad in strijd is met het IVBPR?
7.
Deelt u de opvatting van de president en van de procureur-generaal bij de Hoge Raad (blz. 8 van het jaarverslag) dat met alle kracht moet worden gestreefd naar een snelle invoering van een tweede feitelijk instantie in belastingzaken?
8.
Wat is momenteel de stand van zaken rond de invoering van het hoger beroep in belastingzaken, en op
welke termijn verwacht u dat de invoering ervan gerealiseerd zal zijn?
Antwoorden
1.
Ja.
2.
Evenals de president en de procureur-generaal, vindt het kabinet rechtspraak in belastingzaken in twee feitelijke instanties gewenst. Daarmee wordt ook bereikt dat iedere twijfel wordt weggenomen of het huidige Nederlandse stelsel van belastingrechtspraak wel in overeenstemming is met het
vereiste van artikel 14, vijfde lid, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR). Dit standpunt is ook verwoord in de brief van de minister van Justitie van 18 mei 2001 (kamerstukken II 2000/01, 26 352, nr. 47).
3.
De Hoge Raad heeft tot dusver een beroep op artikel 14, vijfde lid, van het IVBPR niet gehonoreerd. In het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2000, BNB 2000/266 overweegt de Hoge Raad daarentegen: "...gesteld al dat deze verdragsbepaling met de daarin gebezigde uitdrukking `reviewed by a higher
tribunal' mede het oog zou hebben op een nieuwe beoordeling van feitelijke aard, de toepassing van artikel 21 AWR op zichzelf niet onverenigbaar is met genoemde verdragsbepaling. Voorts houdt die bepaling niet een voor rechtstreekse toepassing door de rechter vatbaar voorschrift in waarbij aan de
rechter in een verdragsstaat waarin een zodanige mogelijkheid van beoordeling in tweede instantie ontbreekt, een grotere rechtsmacht wordt verleend dan de nationale wet hem toekent. De wet draagt de behandeling van belastingzaken in eerste en hoogste feitelijke instantie op aan de gerechtshoven,
terwijl zonder een door de wetgever aan te brengen wijziging in de rechterlijke organisatie de Hoge Raad noch enig ander gerecht in aanmerking komt om in tweede feitelijke instantie te oordelen in belastingzaken."
In het arrest van 31 januari 1990 (BNB 1990/288) heeft de Hoge Raad verwoord dat een eventueel uitblijven van de destijds in het vooruitzicht gestelde wettelijke regeling op het punt van het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar, te eniger tijd de Hoge Raad tot een andere beslissing zou
kunnen brengen. Een dergelijk arrest is niet gewezen op het punt van rechtspraak in twee feitelijke instanties.
4. en 5.
Het Comité voor de rechten van de mens van de Verenigde Naties is geen rechter. De klachtbehandeling door het Comité van individuele klachten mondt niet uit in een juridisch bindend oordeel maar in een opinie. Indien een individuele klacht over de Nederlandse fiscale rechtsgang wordt ingediend en
gegrond zou worden bevonden, is het denkbaar dat het Comité de opinie uitspreekt dat de opgelegde fiscale vergrijpboete in het individuele geval moet vervallen, tenzij alsnog in een beroepsmogelijkheid in overeenstemming met artikel 14, vijfde lid, IVBPR wordt voorzien (vgl. par. 13 van de opinie
van het Comité van 20 juli 2000, nr. 701/1996, C. Gómez Vázquez vs. Spanje, FED 2000/683). Mocht een dergelijke opinie worden gegeven, dan kunnen op dat moment passende maatregelen worden genomen.
6.
Over het jaar 2002 is met de door de Belastingdienst opgelegde fiscale bestuurlijke boeten in totaliteit een bedrag gemoeid van zo'n ¤ 165 mln. In het fiscale bestuurlijke boeterecht is sprake van "verzuimboeten" en "vergrijpboeten". Over de verdeling binnen dit bedrag tussen verzuim- en
vergrijpboetes zijn geen exacte nadere gegevens voorhanden.
7. en 8.
Het kabinet vindt rechtspraak in belastingzaken in twee feitelijke instanties gewenst. Het streven is erop gericht dit in te voeren met ingang van 1 januari 2005.
De Raad van State heeft op 13 mei 2003 advies over het daartoe strekkende wetsvoorstel uitgebracht. Het wetsvoorstel zal, naar verwachting, in augustus of september van dit jaar bij de Tweede Kamer worden ingediend.