OCenW
Ministerie van Onderwijs
Cultuur en Wetenschappen
Europaweg 4
Postbus 25000
2700 LZ Zoetermeer
Telefoon (079) 323 23 23
Telefax (079) 323 23 20
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
Uw brief van Ons kenmerk Contactpersoon Zoetermeer
DCE/03/35678
17 juli 2003
Onderwerp Doorkiesnummer
Advies Raad voor Cultuur inzake
het stoomschip Rotterdam
Door mijn voorganger is op 21 maart 2003 aan de Raad voor Cultuur advies gevraagd over
de cultuurhistorische waarde en de mogelijkheden tot behoud van het voormalig
stoomschip Rotterdam, alsmede over de mogelijkheden voor (wettelijke) bescherming van
het schip.
Op 20 mei 2003 heeft de Raad voor Cultuur mijn voorganger geadviseerd.
Graag stel ik u hierbij in kennis van dit advies (bijlage).
Zoals uit de advisering blijkt acht de Raad voor Cultuur de cultuurhistorische waarde van
het schip evident en wijst hij op groot maatschappelijk draagvlak voor varend erfgoed.
Tegelijkertijd wijst hij erop dat er geen afdoende juridisch instrumentarium voorhanden
is ter bescherming en behoud van varend erfgoed. De Monumentenwet en Wet tot behoud
van cultuurbezit missen hier toepassing. De Raad concludeert "dat de rijksoverheid zich
het lot van het stoomschip Rotterdam dient aan te trekken, door middel van beleids-
ontwikkeling en/of het beschikbaar stellen van financiële middelen".
Ik constateer met de Raad voor Cultuur dat de eerdergenoemde specifieke wetgeving niet
in bescherming van het stoomschip kan voorzien. Dit is een gegeven dat meer in het
algemeen moet worden onderkend bij mogelijke beleidsontwikkeling voor objecten als
historische transportmiddelen en roerend industrieel erfgoed. De conclusie van de Raad
voor Cultuur impliceert dat een oplossing alleen kan worden gevonden buiten bestaande
wettelijke kaders en beleidsdoelstellingen. Thans oriënteer ik mij op mijn beleidslijn met
betrekking tot deze erfgoedcategorieën. Mijn voorgangers hebben reeds de eerste stappen
gezet naar de ontwikkeling van het rijksbeleid voor deze specifieke categorieën. Eind 2000
OCenW
Blad 2
is in het kader van de cultuurnota 2001-2004 de Stichting Mobiele Collectie Nederland
(een samenwerkingsverband van alle collectiehouders van vliegende, varende en rijdende
monumenten) financieel in staat gesteld om de cultuurwaarde (registratie en
waardestelling) en de knelpunten in beheer en behoud van deze omvangrijke en
betrekkelijk nieuwe erfgoedcategorie in beeld te brengen (Kamerstukken II 2001-2002, 27
432, nr. 50, p. 4). Ik wacht de advisering van deze stichting af.
Mijn voorganger heeft het advies van de Raad voor Cultuur gezonden aan een bij het schip
betrokkene, de heer J. van den Nieuwenhuyzen. Daarbij heeft hij de hierboven aan-
gehaalde conclusie van de Raad voor Cultuur, dat de rijksoverheid zich het lot van het
stoomschip Rotterdam dient aan te trekken, door middel van beleidsontwikkeling en/of
het beschikbaar stellen van financiële middelen, onderschreven en aangegeven dat "het
Stoomschip Rotterdam hetzij naar analogie van de regeling zoals vervat in de
Monumentenwet, hetzij als monument sui generis zal worden behandeld".
Mijn voorganger heeft daarbij aangegeven: "De wijze waarop dit zal worden uitgevoerd,
alsmede het in bijgaand advies genoemde nadere detailonderzoek, laat ik uiteraard aan
mijn opvolger over."
Als opvolgend staatssecretaris heb ik heden de heer Van den Nieuwenhuyzen ter
informatie en nadere toelichting bericht dat ik, mede gelet op de beperkte financiële
mogelijkheden binnen mijn begroting, ervoor kies niet vooruit te lopen op de brede
beleidsafweging inzake deze erfgoedcategorie, door nu prioriteit te geven aan dit project
in de zin van de door de Raad voor Cultuur genoemde optie van een financiële bijdrage.
Het stoomschip zal, zoals mijn voorganger als mogelijkheid aankondigde, als monument
van eigen, bijzondere aard worden behandeld (`sui generis'), in zoverre dat het is te
rekenen tot genoemde categorie `historische transportmiddelen en roerend industrieel
erfgoed' waarop ik mij thans oriënteer en waarover ik de advisering van genoemde
stichting afwacht.
In het najaar zal ik uw Kamer over de voortgang van dit onderwerp berichten.
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
(mr. Medy C. van der Laan)