Persbericht
Rode Kruis stelt Wereldrampenrapport 2003 voor
'Morele dilemma's in de hulpverlening'
De Internationale Federatie van Rodekruis-en Rodehalvemaanverenigingen
bracht vandaag het Wereldrampenrapport 2003 uit. In deze elfde uitgave
van het Rapport besteedt het Rode Kruis veel aandacht aan de morele
dilemma's waarmee hulporganisaties worden geconfronteerd. Het Rapport
bevat ook veel cijfergegevens en informatie over huidige tendensen in
de hulpverlening.
In de conflicten en rampen van vandaag worden de morele waarden en
principes van de humanitaire organisaties voortdurend op de proef
gesteld. Moeten schendingen van mensenrechten publiekelijk worden
aangekaart of mag een humanitaire organisatie nooit het risico nemen
om mensen in nood niet meer te kunnen bereiken? Moeten hulpinstanties
zich met tentenkampen en noodhospitaals voorbereiden op
vluchtelingenstromen uit Irak of speelt een dergelijke actie in de
kaart van de oorlogvoerende partijen?
Humanitaire hulp wordt steeds meer gestuurd door politieke agenda's.
In april 2003 werd door het Amerikaanse Departement voor Defensie 1,7
miljard US dollar ter beschikking gesteld voor hulp aan en heropbouw
van Irak. Dit bedrag staat in schril contrast met het tekort van 1
miljard US dollar waarmee het Wereldvoedselprogramma van de VN te
kampen kreeg om de hongerdood van 40 miljoen Afrikanen in 22 landen te
voorkomen.
In Angola zijn meer dan 4 miljoen mensen afhankelijk van humanitaire
hulp om te kunnen overleven. Het Internationale Rode Kruis stuurde in
september 2002 een noodoproep de wereld in. Vier maanden later was
minder dan 4 procent van het gevraagde bedrag bijeengebracht.
Hulporganisaties houden bij hun oproepen tot financiële steun steeds
vaker rekening met `wat de markt kan dragen'. Deze tendens moet
stoppen. "Indien de hulpgemeenschap en donoren zich ertoe verbinden om
op onpartijdige basis hulp te verlenen, moeten zij ook handelen
overeenkomstig hun beginselen en tussenkomen daar waar de noden het
meest acuut zijn', zegt Juan Manuel Suárez del Toro, voorzitter van de
Internationale Federatie van Rodekruis- en Rodehalvemaanverenigingen.
Verantwoordelijkheid van hulporganisaties
Hulporganisaties zijn zelf gedeeltelijk verantwoordelijk voor het
gebrek aan aandacht voor sommige langdurige noodsituaties in de
wereld. Tekortkomingen in het verzamelen en uitwisselen van informatie
en ook in de onderlinge samenwerking tussen organisaties leidden ertoe
dat de ware omvang van het lijden vaak onvoldoende werd erkend door de
internationale gemeenschap. In bepaalde gevallen werd verkeerde hulp
geboden.
In de periode 1998-2000 kwamen in de Democratische Republiek Congo
(DRC) naar schatting 3,3 miljoen mensen om, de meesten van hen door
ziekten die gemakkelijk te behandelen waren geweest. Toch bedroeg het
totaal aan giften voor levensreddende humanitaire hulp slechts 37
miljoen euro, terwijl programma's om de vrede in de DRC te bevorderen
niet minder dan 250 miljoen euro aantrokken.
Het werven van voldoende middelen om de gevolgen van een crisis te
bestrijden is slechts de helft van het verhaal. De andere helft is
ervoor zorgen dat die middelen op de juiste manier worden gebruikt.
Hier geldt een tweede belangrijk humanitair principe: hulp dient de
waardigheid, de capaciteiten en de langetermijnbehoeften van mensen te
respecteren. Het is nooit eenvoudig om bij complexe noodsituaties het
juiste evenwicht te vinden tussen levensreddende hulpacties en
ondersteuning op langere termijn. In het laatste geval wordt de
kwetsbaarheid verminderd en de duurzame ontwikkeling bevorderd.
Het Wereldrampenrapport vestigt de aandacht op Afghanistan waar een
beleid van kortetermijnhulp en pogingen om de vrede en de democratie
te herstellen worden doorgevoerd, ten koste van het respect voor de
mensenrechten en de vooruitgang in ontwikkeling op lange termijn. Twee
derde van het geld dat op de conferentie voor giften aan Afghanistan
(Tokio, januari 2002) was beloofd, was bestemd voor humanitaire hulp.
Ondanks protest van de Afghaanse autoriteiten, werd een groot deel van
deze bijstand besteed aan ongevraagde voedselhulp die de plaatselijke
landbouweconomie grondig heeft verstoord.
Het Rapport is kritisch over de internationale organisaties die de
mogelijkheden van de plaatselijke ngo's en nationale overheden
ondermijnen in plaats van versterken. Sinds de val van het
Taliban-regime heeft de komst van meer dan 350 internationale
hulporganisaties in Afghanistan de lokale huurprijzen de hoogte
ingejaagd en de lonen opgeblazen. Heel wat geschoolde en ervaren
Afghaanse werkkrachten werden weggetrokken uit overheidsbetrekkingen
en vitale openbare diensten. Een chauffeur bij de Amerikaanse
ambassade in Kaboel kan nu meer dan 500 US dollar per maand verdienen,
terwijl een arts in een overheidsziekenhuis niet meer dan 45 US dollar
verdient.
"Er zijn geen eenvoudige oplossingen voor deze problemen", zegt Abbas
Gullet, hoofd rampenmanagement van de Internationale Federatie van
Rodekruis-en Rodehalvemaanverenigingen. "We kunnen de belangrijke
kunst van humanitaire beoordeling en uitvoering slechts ontwikkelen
door openlijk te verklaren in welke ethische principes we geloven en
door ons best te doen om retoriek om te zetten in realiteit. Hierbij
moeten we bereid zijn de daadwerkelijke effecten van onze inspanningen
te meten en onze beslissingen voortdurend bij te stellen wanneer de
situatie daar om vraagt."
Een instrument dat daarbij helpt is de `Gedragscode voor de
Internationale Rodekruis- en Rodehalvemaanbeweging en ngo's bij
hulpverlening in noodsituaties'. Deze wereldwijd geaccepteerde
gedragscode viert dit jaar zijn 10de verjaardag en werd onderschreven
door de belangrijkste hulporganisaties. De gedragcode stelt centraal
dat hulpverlening levens redt op een menswaardige manier en dat
hulpverlening uitsluitend is gebaseerd op nood.
Brussel, 17 juli 2003
Rode Kruis Vlaanderen