CBS

Economie 2002: bescheiden inkomensgroei huishoudens, overheidstekort loopt op, lagere winsten bedrijfsleven

De Nederlandse economie is in 2002 met slechts 0,2 procent gegroeid. Dit is de laagste groei in 20 jaar. De overheidsbestedingen zorgden voor de groei. Het beschikbaar inkomen van huishoudens is met 4 procent gestegen. Hieruit is een bescheiden groei van de consumptie gefinancierd. Het tekort van de overheid is fors hoger dan in 2001 door achterblijvende belasting- en premieopbrengsten en oplopende uitgaven voor zorg, onderwijs en veiligheid. De winstgevendheid van het bedrijfsleven is in 2002 opnieuw afgenomen. Dit blijkt uit CBS-gegevens over de ontwikkeling van de Nederlandse economie in 2002.

Nauwelijks nog economische groei in 2002
Het algemene economisch beeld wordt bepaald door het vrijwel wegvallen van de economische groei. In 2002 bedroeg de groei van de economie 0,2 procent. De groei is daarmee fors lager dan de gemiddeld 3,5 procent in de periode 1994-2000. De overheidsconsumptie is in 2002 de motor van de economische groei. De groei van de overheidsconsumptie compenseerde de negatieve bijdrage van de investeringen. De trekkers van voorgaande jaren, de uitvoer en de consumptie van huishoudens, hebben in 2002 niet of nauwelijks bijgedragen aan de economische groei. Met een groei van 0,2 procent in 2002 ligt Nederland beneden het EU-gemiddelde dat voorlopig op 1,0 procent staat. In de tweede helft van de jaren negentig groeide de Nederlandse economie juist sneller dan die van de EU als geheel.

Stijging beschikbaar inkomen voldoende voor bescheiden consumptiegroei De toename van de beloning van werknemers met ruim 5 procent en die van het inkomen van zelfstandigen met bijna 3 procent was in 2002 ruimschoots voldoende om de stijging van de belastingen op inkomen en vermogen op te vangen. Het beschikbaar inkomen van huishoudens is in 2002 als gevolg daarvan met 9,0 miljard (4,1 procent) toegenomen. De consumptieve bestedingen van huishoudens zijn met 8,6 miljard (4 procent) in waarde vrijwel even snel gestegen als het beschikbaar inkomen. De groei van het beschikbaar inkomen was dus voldoende om de groei van de consumptieve bestedingen van huishoudens te financieren. Daarnaast liet de groei van het beschikbaar inkomen ruimte voor een groei van de 'vrije besparingen' van huishoudens met 0,4 miljard tot in totaal 4,8 miljard in 2002.

Slechte beursjaren treffen huishoudens hard
Het koersverlies op het directe aandelenbezit van huishoudens bedroeg in 2002 bijna 73 miljard (-34,6 procent). Deze dreun komt na de harde klap die huishoudens al in 2001 te verduren kregen toen het koersverlies op hun aandelenbezit 39,4 miljard bedroeg (-15,1 procent). Ook 2000 was een slecht beursjaar, zij het lang niet zo slecht als 2001 en 2002. Het totale koersverlies op aandelen in het bezit van huishoudens over de afgelopen drie jaar is bijna 117 miljard. Hiermee hebben de dalende aandelenkoersen in drie jaar 45 procent van de waarde van het directe aandelenbezit van de huishoudens doen verdampen. Huishoudens hebben in 2002 per saldo voor 15,7 miljard aan aandelen verkocht en duidelijk hun toevlucht gezocht in obligaties. Per saldo hebben zij voor ruim 11,6 miljard aan obligaties aangekocht, waarmee de totale waarde van obligaties in handen van huishoudens met 37 procent is toegenomen. Ook spaargelden en deposito's hebben, naast een toegenomen spaarzin, baat gehad bij de vlucht uit aandelen en zijn toegenomen met 19 miljard (bijna 11 procent). In 2001 was deze toename, na jaren van veel bescheidener percentages, ook aanzienlijk.

Overheidstekort loopt op naar 1,6 procent BBP
In 2002 is het overheidstekort opgelopen naar 1,6 procent (7,1 miljard) van het Bruto Binnenlands Product (BBP). Na de relatief hoge overschotten in 1999 en 2000 werd het vorderingensaldo van de overheid in 2001 net negatief. In 2002 schiet het saldo verder in de min. De overschotten bij de sociale verzekeringsinstellingen uit eerdere jaren zijn omgeslagen naar een tekort van 1,8 miljard, het tekort van de centrale overheid loopt op naar 4,6 miljard en de lagere overheden kennen in 2002 een vorderingentekort van 0,7 miljard. Voor het eerst sinds begin jaren '80 hebben alle drie overheidslagen daarmee een negatief saldo. De matige economische ontwikkeling in 2002 werkte door in de inkomsten. Zo daalde de opbrengst van de vennootschapsbelasting en de dividendbelasting ten opzichte van 2001 door het teruglopen van de winsten van bedrijven en drukte de verminderde economische groei de meeste andere belastingopbrengsten voor de overheid. Een uitzondering zijn de lokale lasten, zoals de onroerende zaakbelasting en riool- en verontreinigingsheffingen. Daarvan stegen de opbrengsten relatief sterker dan de economische groei. De totale belasting- en premiedruk daalde van 39,8 procent van het BBP in 2001 naar 39,3 procent in 2002. Verder was er in 2002 sprake van een daling van de niet-belastingmiddelen als aardgasbaten en de winstuitkeringen van de Nederlandsche Bank en de Nederlandse Spoorwegen. Aan de uitgavenkant zorgden beleidsintensiveringen voor een sterke stijging. In 2002 stegen de uitgaven voor sociale verzekeringen en sociale voorzieningen met bijna 8 procent. Vooral de uitgaven voor de zorg in het kader van de Ziekenfondswet en de AWBZ droegen hieraan bij met een stijging van iets meer dan 13 procent. Verder stegen de kosten van de overheid door beleidsintensiveringen op het gebied van onderwijs en veiligheid. De werkgelegenheid bij de overheid nam toe met 2,8 procent. Door de hogere tekorten bij de overheid steeg de EMU-schuld van de Nederlandse overheid in 2002 in absolute termen met 6 miljard euro. De tekorten werden in 2002 vooral kortlopend gefinancierd. Als percentage van het BBP bleef de Nederlandse EMU-schuld echter nog steeds dalen. De daling was echter minder sterk dan in voorgaande jaren. In 2002 bedraagt de EMU-schuld 52,4 procent van het BBP. De sterke daling van de afgelopen jaren vlakt daarmee af.

Winstgevendheid ondernemingen loopt ook in 2002 terug De commerciële ondernemingen (exclusief financiële instellingen) zagen het netto-exploitatieoverschot in 2002 met 1,3 miljard dalen tot 42,1 miljard. In 2001 was er al sprake van een daling van dit overschot met 1,9 miljard. Dit staat in schril contrast tot de periode 1996 - 2000 waarin ondernemingen in de commerciële sector hun winsten jaarlijks zagen groeien. Nederlandse commerciële ondernemingen met buitenlandse deelnemingen zagen hun dochters in het buitenland in 2002 minder presteren. Het ontvangen deelnemingsdividend liep terug met 2,4 miljard tot 9,3 miljard. Ook de Nederlandse dochters van buitenlandse moedermaatschappijen keerden minder deelnemingsdividend uit. Het deelnemingsdividend dat aan buitenlandse moedermaatschappijen werd uitgekeerd daalde met 3,0 miljard tot 3,3 miljard. Het uitgekeerde externe dividend werd door ondernemingen vrijwel op het peil van 2001 gehouden (11,7 miljard). De lagere winstgevendheid ging gepaard met minder investeringen in vaste activa. De investeringen in vaste activa door commerciële ondernemingen daalden in 2002 met 1,4 miljard tot 33,4 miljard.

Financiële instellingen: winst stabiliseert in 2002, na sterke daling in 2001 Na een flinke daling in 2001 stabiliseert de nettowinst na belasting van de financiële instellingen op een niveau van 18,0 miljard in 2002 (18,6 miljard in 2001). In het topjaar 2000 werd nog een nettowinst na belasting van 21,1 miljard gerealiseerd. De ontwikkelingen binnen de groep van financiële instellingen vertonen duidelijk verschillen. Het bankwezen profiteerde van de gedaalde rente. De rentelasten daalden sterker dan de rentebaten, waardoor als resultante de rentemarge groeide van 13,9 miljard in 2001 naar 15,4 miljard in 2002. Het bankwezen wist voorts forse kostenbesparingen te realiseren. De resultaten van de verzekeraars en pensioenfondsen bleven in 2002 echter onder druk staan. Het aantal nieuw afgesloten individuele levensverzekeringspolissen nam met bijna 10 procent af. De schadeverzekeringspremies stegen fors (16,0 procent), mede door hogere herverzekeringspremies voor de toegenomen risico's van storm- en waterschade en internationaal terrorisme. De schadeverzekeringsuitkeringen zijn eveneens flink gegroeid (15,0 procent).

Financiële positie van verzekeraars en pensioenfondsen verslechterd De financiële positie van verzekeraars en pensioenfondsen is door het ongunstige beursklimaat in 2002 drastisch verslechterd. De omvang van de financiële activa daalde met 40,5 miljard tot 647,8 miljard. Tegenover de netto-aankoop van effecten ter waarde van 28,4 miljard staat een waardedaling van de totale effectenportefeuille van 61,7 miljard. Opvallend is dat verzekeraars en pensioenfondsen, tegen de algemene trend in, ook in 2002 per saldo weer flink in aandelen hebben belegd, voor 20,3 miljard. Dit is overigens wel beduidend minder dan in 2001, toen per saldo nog voor 39,2 miljard aan aandelen werd gekocht. Al met al zijn de pensioen- en levensverzekeringsvoorzieningen in 2002, ondanks de netto-inleg van huishoudens van 23,8 miljard, geslonken naar 618,1 miljard, een afname van 26,1 miljard. De dekkingsgraad van pensioenfondsen, het vermogen om aan de toekomstige verplichtingen te voldoen, is in 2002 verder gedaald. Om de dekkingsgraad te verbeteren hebben sommige pensioenfondsen al ingrijpende maatregelen genomen: de pensioenpremies zijn gestegen en indexaties beperkt. Versobering van de pensioenregelingen, bijvoorbeeld een overgang van een eindloonstelsel naar een middelloonstelsel of een verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd, wordt overwogen.

Nationaal inkomen fors lager dan binnenlands product De waardestijging van het nationaal inkomen (het totaal van inkomsten van Nederlandse ingezetenen) bleef met 1,8 procent in 2002 sterk achter bij de waardestijging van het Bruto Binnenlands Product (het totaal van de toegevoegde waarde in Nederland), dat steeg met 3,6 procent. Dit kwam doordat Nederlandse ingezetenen per saldo voor 9,1 miljard aan primaire inkomens (o.a. rente en dividend) aan het buitenland betaalden. De betalingen van Nederlanders aan het buitenland bleven redelijk op niveau (-2,1procent), maar de ontvangsten vanuit het buitenland daalden fors (-12,7 procent). Vooral de buitenlandse activiteiten van Nederlandse ondernemingen waren minder winstgevend dan in voorgaande jaren.

Overheidsbestedingen motor van de economische groei Bovenstaande waarde-ontwikkelingen vonden plaats tegen de achtergrond van zeer gematigde volumeontwikkelingen. Zo bedroeg de economische groei in 2002 nog maar 0,2 procent. De volumegroei van de overheidsconsumptie bleef hoog op 3,8 procent. Vooral naar de zorg ging meer geld, maar ook naar onderwijs en openbaar bestuur. Zonder de hogere overheidsconsumptie zou de Nederlandse economie in 2002 gekrompen zijn. De sterke vertraging van de economische groei is het duidelijkst terug te zien in de investeringen. Deze zijn met 4,5 procent fors gedaald. Er werd vooral minder geïnvesteerd in gebouwen, computers en transportmiddelen. Ook de investeringen in woningen laten een daling zien. De daling van de investeringen komt geheel voor rekening van het bedrijfsleven en huishoudens. De overheidsinvesteringen namen met 2 procent toe. De overheidsinvesteringen groeiden daarmee veel minder dan in voorgaande jaren. Belangrijke overheidsinvesteringen zijn de uitvoering van de eerder gestarte grote infrastructurele werken als de HSL en de Betuwelijn. In lijn met de bescheiden koopkrachtstijging is het volume van de consumptieve uitgaven van huishoudens in 2002 met slechts 0,8 procent gestegen. Dit is iets minder dan de 1,4 procent in 2001 en aanzienlijk minder dan de groeipercentages van gemiddeld 4 procent over de vijf voorafgaande jaren. In die jaren namen de bestedingen aan duurzame goederen, als gebruikelijk in een periode van hoge economische groei, het meest toe. In 2002 zijn de bestedingen aan duurzame consumptiegoederen met 1,7 procent gestegen, de uitgaven aan diensten met 0,8 procent. Het volume van de uitvoer - exclusief wederuitvoer - is in 2002 slechts 0,3 procent hoger dan in 2001. Dit is de laagste groei sinds 1982. Chemie-, rubber- en kunststofproducten, aardgas, machines en diensten werden meer uitgevoerd, elektrotechnische producten en voedings- en genotmiddelen minder. Het invoervolume is nipt gedaald. De prijzen van de uitvoer en de invoer daalden beperkt. Het handelsoverschot van Nederland blijft onveranderd hoog op ruim 5 procent van het BBP.

Productie daalt vooral in bouw en industrie
In een aantal bedrijfstakken daalde de productie in 2002. De industriële productie was 1,6 procent lager en de bouwproductie zelfs 3,2 procent. De grootste productiedaling (bijna 10 procent) vond plaats in de elektrotechnische industrie. In de landbouw liep de productie opnieuw terug. In de commerciële dienstverlening, jarenlang de grote groeier in Nederland, is nauwelijks nog groei (0,2 procent). Duidelijk onder dit gemiddelde zitten bedrijfstakken waar de productie daalde: banken en verzekeringen, horeca, uitzendbureaus en computerservicebureaus. Positieve uitschieters zijn post en telecommunicatie (ruim 8 procent groei) en vervoer over het water (5,8 procent). Ruim boven het gemiddelde van de economie presteerden de overheid en vooral de zorgsector. In de gezondheids- en welzijnszorg steeg de productie zelfs met 5,1 procent.

Groei werkgelegenheid valt vrijwel stil
De werkgelegenheid van werknemers en zelfstandigen is in 2002 met 15 duizend arbeidsjaren toegenomen, ofwel met 0,2 procent. Deze stijging blijft ver achter bij de groeicijfers van voorgaande jaren. De werkloosheid steeg daardoor voor het eerst na zeven jaren van daling. Naar bedrijfstakken is de ontwikkeling van de werkgelegenheid volstrekt verschillend. In de zorg en bij de overheid samen nam de werkgelegenheid met 2,9 procent toe, in de rest van de economie daalde zij met 0,8 procent. De grootste daling van de werkgelegenheid vindt plaatst in de industrie, maar ook de bouw verschaft voor het eerst sinds jaren minder werk. De commerciële dienstverlening, jarenlang de snelste groeier, met inmiddels een aandeel van 45 procent in de totale werkgelegenheid, laat een lichte daling (0,3 procent) van de werkgelegenheid zien. Onder meer bij banken, telecommunicatie, computerservicebureaus, horeca en uitzendbureaus nam de werkgelegenheid af. Voor de economie in zijn geheel is de werkgelegenheidsgroei in 2002 gelijk aan de productiegroei. Daarmee blijft de arbeidsproductiviteit onveranderd. In de marktsector neemt de arbeidsproductiviteit fractioneel toe. Het aantal banen is in 2002 met 0,6 procent gestegen. Deze stijging is groter dan die in arbeidsjaren omdat het aandeel van deeltijdwerk verder toeneemt.

Afnemende loon- en prijsstijging
De loonkosten per arbeidsjaar nemen in 2002 met 4,9 procent iets langzamer toe dan in 2001 toen de stijging een voorlopige top van 5,5 procent bereikte. Per eenheid product zwakt de loonkostenstijging in de marktsector af van 5,7 procent naar 4,7 procent. Desondanks loopt de arbeidsinkomensquote in de marktsector verder op van 83,8 procent in 2001 naar 84,9 procent in 2002. De prijsstijging van het BBP vertraagt aanzienlijk, van 5,4 procent in 2001 naar 3,4 procent in 2002. Dit komt allereerst door de lagere prijsstijging van de binnenlandse bestedingen (consumptie en investeringen). Naast het effect van het wegvallen van de verhoging van de BTW spelen hierbij de iets lagere loonkostenstijging en invoerprijs een rol. Er is nauwelijks sprake van een ruilvoeteffect omdat de prijsdaling van de uitvoer nagenoeg gelijk is aan die van de invoer.

Lange termijngroei 2,7 procent per jaar
Tegelijk met nieuwe cijfers over recente jaren zijn nieuwe tijdreeksen voor vrijwel alle macro-economische cijfers beschikbaar gekomen voor de periode 1969-2002. In deze periode van 33 jaar bedraagt de gemiddelde economische groei 2,7 procent. De werkgelegenheid nam toe van 4,9 miljoen naar 6,5 miljoen arbeidsjaren. Een stijging van 32 procent ofwel 0,8 procent per jaar. Deze stijging voltrok zich vrijwel geheel sinds de tweede helft van de jaren '80. Gemiddeld had de overheid een tekort van 2,4 procent BBP in deze periode. Alleen in 1973, 1999 en 2000 had de overheid een vorderingenoverschot.

Technische toelichting

Bovenstaande cijfers zijn ontleend aan de Nationale rekeningen 2002. De Nationale rekeningen geven een samenhangend overzicht van de sociaal-economische ontwikkelingen in de Nederlandse samenleving op macro- en mesoniveau. Een regionale verdeling van de landelijke economische groei wordt dinsdag 22 juli a.s. gepubliceerd. De economische groei wordt afgemeten aan de volumegroei van het bruto binnenlands product (BBP). Het BBP komt overeen met het inkomen dat in het Nederlandse productieproces wordt gevormd. De volumegroei betreft de ontwikkeling exclusief prijsveranderingen. De verandering in de BBP-deflator is gelijk aan het gewogen gemiddelde van de prijsverandering van de bestanddelen van het bruto binnenlands product. De prijsstijging van het BBP is niet hetzelfde als de stijging van de consumentenprijsindex (CPI). Bij de prijsontwikkeling van het BBP wordt naast de prijsontwikkeling van de gezinsconsumptie ook rekening gehouden met de prijsmutatie van de in- en uitvoer, de investeringen en de overheidsconsumptie. Bij de verklaring van de economische groei op basis van de consumptie, de investeringen, de uitvoer en de voorraadveranderingen zijn in dit persbericht de toenames van de bestedingscategorieën exclusief het deel dat wordt ingevoerd (zie tabel "samenstelling van de economische groei"). De werkgelegenheid of het arbeidsvolume wordt in dit persbericht weergegeven in arbeidsjaren. Een arbeidsjaar komt overeen met de gemiddelde contractuele arbeidsduur van een voltijdbaan op jaarbasis in de betreffende bedrijfsgroep. Personen die in deeltijd werken, of niet gedurende het gehele jaar een volledige werkkring hebben gehad, tellen daarbij slechts voor een dienovereenkomstig gedeelte mee. Het beschikbare inkomen is het inkomen na belastingen, uitkeringen en dergelijke. Het is het inkomen dat beschikbaar is voor de consumptieve bestedingen en investeringen. De vrije besparingen zijn de besparingen na aftrek van de verplichte besparingen voor pensioenvoorzieningen. De marktsector omvat alle bedrijven exclusief delfstoffenwinning, exploitatie van onroerend goed en gezondheids- en welzijnszorg. De commerciële niet-financiële ondernemingen omvatten alle Nederlandse vennootschappen en instellingen exclusief de financiële instellingen (banken en verzekeraars), delfstoffenwinning, exploitatie van onroerend goed en gezondheids- en welzijnszorg.

PB03-134
17 juli 2003
9.30 uur
Centraal Bureau voor de Statistiek
Persbericht