Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
T.a.v. staatssecretaris drs. M. Rutte
Postbus 90801
2509 LV DEN HAAG
datum kenmerk contactpersoon doorkiesnummer
15 juli 2003 200301457 A. Driesens 070 - 7890 729
onderwerp
Wetsvoorstel Werk en Bijstand
Geachte heer Rutte,
Naar verwachting zal de Tweede Kamer op korte termijn het Wetsvoorstel Werk en Bijstand (WWB)
behandelen. Deze wet zal grote gevolgen hebben voor de uitvoering van de bijstand en voor het gemeentelijk
arbeidsmarktbeleid ten behoeve van inwoners met een bijstandsuitkering, niet-uitkeringsgerechtigden (Nuggers)
en ANW'ers.
Op dit moment is er sprake van een neergaande conjunctuur en een sterk oplopende werkloosheid. Daarnaast
worden gemeenten geconfronteerd met bezuinigingen. Deze omstandigheden bij elkaar zullen de uitvoering van
de in deze wet neergelegde taken verzwaren.
De Raad voor Werk en Inkomen acht het, vanuit zijn verantwoordelijkheid om bij te dragen aan een betere
werking van de arbeidsmarkt, zijn taak om zijn visie te geven op het wetsvoorstel.
Uitgangspunt van de WWB is dat iedere burger zelf verantwoordelijk is om in de kosten van het bestaan te
voorzien. Wie daarin niet slaagt - en voor wie geen andere voorzieningen open staan - kan een beroep doen op
de overheid om daarbij te worden geholpen. Die ondersteuning moet worden geboden door de gemeente.
Uitgangspunt van het wetsvoorstel is dat de gemeente maximale beleidsruimte en beleidsverantwoordelijkheid
moet hebben om de burger aan het werk te helpen en - als dat niet mogelijk is - een inkomenswaarborg te
bieden, waarbij objectiviteit, rechtsgelijkheid en maatwerk aan de orde zijn. De gemeente krijgt de volledige
verantwoordelijkheid, de ruimte en de middelen voor het voeren van een actief reïntegratiebeleid: er komt één
ongedifferentieerd en vrij besteedbaar reïntegratiebudget. Hier staat tegenover dat zij de volledige financiële
verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de bijstand gaan dragen. Tevens is er sprake van vermindering en
vereenvoudiging van regelgeving en als gevolg daarvan ook van de verantwoordingsverplichtingen tegenover
het Rijk: administratieve lasten worden tot een minimum beperkt.
De Raad kan zich in hoofdlijnen vinden in de voornoemde principes van het wetsvoorstel. De Raad is
voorstander van een uitruil tussen beleidsvrijheid enerzijds en vergroting van het financiële risico anderzijds als
ten minste sprake is van reële beleidsvrijheid en het financiële risico verantwoord en acceptabel is.
Centraal begrip in het wetsvoorstel is het begrip `maatwerk'1. Van gemeenten wordt verlangd dat zij aan zowel
de inkomenskant als aan de werk- of reïntegratiekant - dus zowel bij het vaststellen van de toeslag op de
rijksnorm als bij het opleggen van verplichtingen - een op de situatie van persoon of gezin toegesneden
afweging maken.
Het kunnen leveren van maatwerk veronderstelt een optimum van beleidsvrijheid. Uitgangspunt is immers de
persoonlijke situatie en omstandigheden van de individuele uitkeringsgerechtigde, die zich maar tot op zekere
hoogte laten vangen in wet- en regelgeving en beleidsvoorschriften. De Raad constateert dat die beleidsvrijheid
niet op alle terreinen even consistent is doorgevoerd. Enerzijds is de beleidsvrijheid in het aanbieden van
reïntegratievoorzieningen toegenomen, terwijl anderzijds beperkingen worden ingevoerd ten aanzien van
bijvoorbeeld inkomensvrijlatingen en premies op werkaanvaarding in deeltijd.
In deze brief vraagt de RWI aandacht voor een aantal aspecten van de wet die naar de mening van de Raad een
nadere overweging verdienen. Het betreft:
1. Risico voor gemeenten
2. De verdeelsystematiek van het Werkdeel
3. Suwi-wetgeving in relatie tot de WWB
4. Afschaffen categoriaal beleid
5. Incentives
6. Informatievoorziening
De Raad constateert verder dat er bij verscheidene partijen bezorgdheid bestaat over het invoeringsmoment en -
traject van de wet. De Raad vertrouwt er echter op dat de regering voldoende waarborgen biedt de invoering
dusdanig te laten plaatsvinden dat de betrokken partijen de uitvoering van meet af aan verantwoord ter hand
kunnen nemen.
De FNV kan zich weliswaar vinden in veruit de meeste aanbevelingen in deze brief, maar heeft niet te
overbruggen bezwaren tegen de mate waarin gemeenten beleidsvrijheid krijgen ten aanzien van het werkdeel
van het fonds werk en inkomen en de financiële verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de bijstand,
alsmede tegen de voorstellen met betrekking tot de categoriale vrijstelling van arbeidsverplichtingen en de
1 In de Memorie van Toelichting valt te lezen wat onder maatwerk moet worden verstaan, namelijk dat `goed
maatwerk juist is dat een ieder krijgt wat het beste voor hem is'. MvT, paragraaf 12, pagina 30.
Pagina 2 van 9
categoriale bijstand.
1. Risico voor gemeenten
De Raad voor Werk en Inkomen acht het van groot belang dat bij de verdeling van het macrobudget
Inkomensdeel maximale transparantie wordt gehanteerd. Die verdeling dient zoveel mogelijk aan te sluiten op
de lokale arbeidsmarkt- en werkgelegenheidssituatie.
De Raad acht het raadzaam dat, naast de raming van het macrobudget in september van het lopende budgetjaar,
tevens een nacalculatie zal plaatsvinden op basis van het daadwerkelijke macro bijstandsbudget. Het achteraf
niet corrigeren van substantiële imperfecties in de uitkomst van de verdeelsystematiek kan naar de mening van
de Raad tot te grote (en onnodige) risico's leiden.
Gemeenten die meer uitgeven dan zij aan bijstandsbudget hebben ontvangen, kunnen bij een op basis van artikel
73 van het wetsvoorstel in het leven te roepen toetsingscommissie om een aanvullende uitkering verzoeken. Het
eigen risico bedraagt 10%.
Of een gemeente daadwerkelijk in aanmerking komt voor verliescompensatie (en de omvang van de
compensatie) is afhankelijk van de verwijtbaarheid van het tekort: hebben gemeenten zich voldoende
inspanningen getroost om uitkeringsgerechtigden aan het werk te helpen? Alleen als de gemeente kan aantonen
dat het tekort volledig te wijten is aan bijzondere - buiten de invloedssfeer van de gemeente liggende - factoren
wordt het verlies gecompenseerd. De toetsingscommissie beoordeelt in hoeverre het de gemeente aan te rekenen
is dat het budget is overschreden.
Door het vangnetcriterium te stellen op een percentage van de bijstandslasten (10%) ontstaan grote verschillen
tussen gemeenten. De Raad acht het rechtvaardiger dat bij het bepalen van het maximaal wenselijke risico een
maximaal tekort per inwoner gehanteerd wordt, al dan niet in combinatie met een procentuele drempel.
2. Verdeelsystematiek Werkdeel
De verdeling van het macrobudget over de gemeenten vindt plaats volgens twee van elkaar te onderscheiden
systematieken. Enerzijds de financiering van de uitkeringen, het Inkomensdeel, en anderzijds de financiering
van reïntegratievoorzieningen, het Werkdeel. Gemeenten kunnen met inzet van middelen uit het aan hen
toegekende Werkdeel hun uitgaven uit het Inkomensdeel beperken. Met andere woorden: als mensen met
behulp van reïntegratiemiddelen aan het werk worden geholpen, vloeit de bijstandsuitkering voor die persoon
direct terug in de gemeentekas. Die bespaarde uitkeringen zijn vrij besteedbaar. De middelen in het Werkdeel
zijn geoormerkt: ze mogen uitsluitend worden ingezet ten behoeve van (terug)geleiding van
Pagina 3 van 9
uitkeringsgerechtigden, Nuggers en Anw'ers, naar de arbeidsmarkt.
Een eventueel budgetoverschot in dit werkdeel dient terug te vloeien naar het rijk. In nadere regelgeving zal een
maximum worden gesteld aan het mee te nemen bedrag naar het volgende begrotingsjaar. Naar de mening van
de
Raad dient dit maximum zoveel mogelijk te worden vastgesteld op basis van maatwerk, dat wil zeggen dat
rekening wordt gehouden met de per gemeente aangegane verplichtingen die doorwerken naar een volgend
begrotingsjaar.
Bij de verdeling van het macrobudget Reïntegratiemiddelen zal, zoals blijkt uit de Memorie van Toelichting op
het wetsvoorstel rekening worden gehouden met het aantal personen per gemeente dat in aanmerking komt voor
ondersteuning bij het vinden van werk. Dit wordt vastgesteld aan de hand van het aantal bijstandsgerechtigden -
het feitelijke bijstandsvolume - gecorrigeerd voor de gemiddelde uitkeringsduur. Het budget is mede afhankelijk
van de moeilijkheidsgraad van de populatie: voor iemand die langdurig in de bijstand verblijft, worden meer
middelen ter beschikking gesteld dan voor iemand die recent is ingestroomd.
De Raad is van mening dat de budgetten die aan gemeenten worden toegekend op basis van de gekozen
verdeelsystematiek, in zoverre stabiel dienen te zijn dat zich geen onredelijke herverdeeleffecten voordoen naar
gemeenten die zich in het verleden hebben ingespannen om
zoveel mogelijk gesubsidieerde arbeidsplaatsen te creëren ten behoeve van personen voor wie bemiddeling naar
regulier betaalde arbeid (nog) niet aan de orde is. De Raad bepleit dat bij de verdeling van de middelen in het
Werkdeel in de toekomst structureel rekening wordt gehouden met de volledige gemeentelijke doelgroep.
Daarnaast spreekt de Raad de wens uit dat bij de verdeling van de budgetten in ieder geval in het invoeringsjaar
nog uitgegaan zal worden van de historische budgetten.
De Raad meent dat het wetsvoorstel terecht rekening houdt met de zwaarte van de te reïntegreren populatie (op
basis van langdurig verblijf in de bijstand) bij de toekenning van budgetten voor het Werkdeel. Tegelijkertijd is
daarmee niet gewaarborgd dat het budget ook daadwerkelijk voor die populatie - de langdurig werklozen -
wordt ingezet. Of doelstelling en werkelijkheid in een redelijke verhouding tot elkaar staan, zal achteraf uit
verantwoordings- en beleidsinformatie moeten blijken.
In het wetsvoorstel zit geen stimulans voor gemeenten om in de gemeente woonachtige niet-
uitkeringsgerechtigde werkzoekenden (Nuggers) en uitkeringsgerechtigde Anw'ers te reïntegreren. Integendeel.
De financiële prikkel via het Inkomensdeel ontbreekt voor deze groepen. Daarnaast wordt bij de verdeling van
het Werkdeel geen rekening gehouden met het aantal Nuggers en Anw'ers.
De Raad acht het van belang dat nabestaanden en de onder de noemer Nuggers samengebrachte werkzoekenden
- herintreders, jongeren en ontslagwerklozen - kunnen participeren op de arbeidsmarkt. Uit een in 2002 verrichte
Pagina 4 van 9
analyse2 is naar voren gekomen dat de behoefte aan ondersteuning bij het vinden van een baan onder Nuggers
even groot is als bij andere werkzoekenden.
De Raad beseft dat het de gemeente is die bewerkstelligt en erop toeziet dat die ondersteuning geboden wordt.
3. Suwi-wetgeving in relatie tot de WWB
3.1 Verplichte aanbesteding
In de Raad is de discussie gevoerd of binnen het kader van dit wetsvoorstel de verplichte aanbestedingsregels uit
de Suwi-wetgeving onverkort van kracht dienen te blijven. Binnen de Raad wordt verschillend over de
toepassing van deze regels gedacht. De opvattingen en standpunten die de geledingen van de Raad in deze
huldigen, hebben zij reeds vanuit hun eigen verantwoordelijkheid en organisatie aan u kenbaar gemaakt.
3.2 Relatie gemeente - CWI
Het Wetsvoorstel Werk en Bijstand interfereert met de verantwoordelijkheidsverdeling in de Suwi-wet- en
regelgeving. De toegang tot de bijstand en het bepalen van de afstand tot werk, zijn taken die zijn neergelegd bij
het Centrum voor Werk en Inkomen. Deze situatie verandert niet in het wetsvoorstel. Het belang dat gemeenten
hebben bij een goede vervulling van die poortwachtersfunctie neemt als gevolg van de grotere financiële
verantwoordelijkheid echter wel toe, ook al volgt het macrobudget dat het Rijk beschikbaar stelt het werkelijke
bijstandsvolume. Zonder dat de verantwoordelijkheden formeel wijzigen - hetgeen de Raad ook niet wenselijk
acht - zal met de invoering van de wet een grotere onderlinge afhankelijkheid ontstaan met grotere financiële
belangen voor één der partijen, de gemeente.
In zijn brief van 28 april 2003 heeft de Raad u al aangegeven waar naar zijn mening de prioriteiten in de
opdrachtverlening aan het CWI zouden moeten liggen:
- Een snelle en intensieve bemiddeling van nieuw ingeschreven (potentieel) werklozen naar werk.
- Een snelle vervulling van vacatures die geschikt zijn voor nieuw ingeschreven (potentieel) werklozen
(conform vacatureoffensief).
Om de samenwerking tussen CWI en gemeenten beter te laten verlopen bepleit de RWI meer mogelijkheden tot
lokaal maatwerk in de samenwerkingsrelatie. Om te voorkomen dat de CWI-uitkeringsintake wordt overgedaan
door gemeenten, bepleit de Raad dat CWI's en gemeenten in hun Service Niveau Overeenkomsten afspraken
kunnen maken om tot een betere afstemming te komen.
Dit geldt ook voor afspraken die gemaakt kunnen worden over het te leveren reïntegratie-advies. Door op lokaal
niveau afspraken te maken aan welke (kwaliteits)eisen dit advies dient te voldoen, kan dit advies aan betekenis
2 `Zonder werk, zonder uitkering, werkzoekend', een RWI-analyse van niet-uitkeringsgerechtigde
werkzoekenden op basis van data uit het CWI-onderzoek `Hoe zoeken werkzoekenden 2001',
http://www.rwi.nl/images/pdf/Nuggers.pdf.
Pagina 5 van 9
winnen.
Landelijke richtlijnen maken waar mogelijk of gewenst plaats voor afspraken tussen de CWI's en de
afzonderlijke uitkeringsinstanties, geheel in lijn met de in het Wetsvoorstel Werk en Bijstand geboden ruimere
beleids- en uitvoeringsvrijheid. Het CWI dient dan vanzelfsprekend wel over voldoende middelen te kunnen
beschikken om die lokaal gemaakte afspraken uit te voeren.
3.3 Positie cliënt
In de Suwi-wet en regelgeving wordt benadrukt dat het de cliënt is die centraal dient te staan in beleid en
uitvoering. De Raad is van mening dat met meer mogelijkheden tot het verlenen van op maat gesneden diensten
in principe meer recht gedaan kan worden aan de individuele situatie van de cliënt. Het bij aanvang van de
uitkering vastleggen van op het individu toegesneden rechten en plichten vergroot de duidelijkheid omtrent
hetgeen wordt verwacht en in de toekomst mag worden verwacht. In de visie van de Raad is maatwerk dan ook
zowel methode als uitkomst.
Ten aanzien van de inkomenszekerheid wenst de Raad echter toch het volgende te signaleren: hoewel in het
wetsvoorstel is gekozen voor continuering van het systeem van rijksnormen en gemeentelijke toeslagen, acht de
Raad het van belang dat bestaande minimumwaarborgen gehandhaafd blijven. Dat bij het vaststellen van de
toeslagen op de rijksnorm tussen gemeenten verschillen bestaan, is in de huidige situatie al een gegeven en
verandert door het wetsvoorstel niet. Wel is van belang om te bezien of de veranderde budgettaire positie van
gemeenten na invoering van de Wet ook leidt tot een ander stelsel van toeslagen.
De Suwi-wetgeving beoogde een versterking van de positie van de cliënt, een uitgangspunt dat door de Raad
wordt onderschreven. Juist nu met dit wetsvoorstel besluitvorming over belangrijke aspecten van
bijstandsverlening en reïntegratie op lokaal niveau worden neergelegd, benadrukt de Raad het belang van
cliëntenparticipatie, ongeacht de vormgeving daarvan.
4. Afschaffen categoriaal beleid
4.1 Categoriale vrijstelling van arbeidsverplichtingen
In het wetsvoorstel staat het individualiseringsbeginsel centraal: er wordt onverkort gekozen voor het
maatwerkprincipe. Dit betekent dat categoriaal beleid - ontheffingen van arbeidsverplichtingen en de verlening
van bijzondere bijstand - niet langer tot de mogelijkheden behoort. De Raad kan zich vinden in de voorgenomen
individuele beoordeling van de arbeids(on)mogelijkheden en de beschikbaarstelling voor de arbeidsmarkt van
de persoon, met inachtneming van de eerder door de Raad gestelde voorwaarde3 dat bijstandsgerechtigden uit de
betreffende categorieën ook daadwerkelijk actief begeleid en ondersteund worden bij het kunnen vinden en
aanvaarden van een baan. Dit sluit immers aan op de door de Raad in zijn eerste Beleidskader gedane
3 Beleidskader Werk en Inkomen 2002, Hoofdstuk 3, Verruiming arbeidsaanbod. Pagina 74.
Pagina 6 van 9
aanbeveling om rechten en plichten direct te vertalen in concrete werkafspraken `op maat' tussen gemeente en
uitkeringsgerechtigde, waardoor de kans vergroot wordt dat verplichtingen worden nagekomen, rechten worden
geëffectueerd en afspraken worden gehandhaafd.4
4.2 Categoriale bijzondere bijstand
De mogelijkheid om aan groepen bijstandsgerechtigden inkomenssteun te verstrekken, wordt met dit
wetsvoorstel ingetrokken. Het probleem van de categoriale inkomenssteun is dat het bijdraagt tot de armoedeval
en de rechtsgelijkheid vermindert. De mogelijkheid van gemeenten om inkomensbeleid te voeren wordt hiermee
beperkt. Ook de Raad is vanuit het oogpunt van het tegengaan van de armoedeval geen voorstander van
ongerichte inkomenssteun.
Hij ziet echter mogelijkheden om - zonder afbreuk te doen aan deze uitgangspunten - tot een zodanige
praktische invulling daarvan te komen dat ruimte blijft bestaan voor gerichte ondersteuning van
bijstandsgerechtigden in gelijke omstandigheden die worden geconfronteerd met gelijksoortige, specifieke en
aantoonbare kosten.
De Raad is van mening dat ook bij de uitvoering van het lokale armoedebestrijdingsbeleid zoveel mogelijk moet
worden gekozen voor de meest efficiënte werkwijze, zodat bestaande capaciteit zo veel mogelijk kan worden
ingezet ten behoeve van de meest effectieve methode van armoedebestrijding, het weer aan het werk helpen van
cliënten.
4.3 Langdurigheidstoeslag
In het Wetsvoorstel Werk en Bijstand is in artikel 36 een extra toeslag geregeld voor personen die gedurende
lange tijd afhankelijk zijn van een inkomen op minimumniveau. Na 60 maanden ononderbroken een uitkering te
hebben ontvangen zonder andere inkomsten wordt een (jaarlijks) bedrag ter hoogte van circa 450 euro
(echtpaar) uitbetaald. Aanvullende voorwaarde is wel dat er geen sprake is van een arbeidsmarktperspectief en
dat de betrokkene zich voldoende heeft ingespannen om werk te verkrijgen dan wel te behouden.
Hier wordt het recht om in aanmerking te komen voor deze toeslag afhankelijk gemaakt van de inspanningen
om aan het werk te komen. Evenals in de huidige bijstandswet wordt van de bijstandsgerechtigde verlangd dat
hij of zij zich `naar vermogen' inspant om aan het werk te geraken.
Over het algemeen wordt erkend dat langdurige afhankelijkheid van een inkomen op bijstandsniveau leidt tot
een nijpende financiële situatie voor het betreffende huishouden. Vanuit die wetenschap is de
Langdurigheidstoeslag een manier om armoede tegen te gaan.
De Raad wenst te benadrukken dat bij een goede uitvoering van de wet de vraag of en in hoeverre een
4 Beleidskader Werk en Inkomen 2002, Hoofdstuk 3, Verruiming arbeidsaanbod. Pagina 77.
Pagina 7 van 9
uitkeringsgerechtigde zich voldoende inspant om arbeid te verwerven of zijn /haar arbeidsmogelijkheden te
vergroten, (na vijf jaar) al afdoende dient te zijn beantwoord. Indien deze vraag negatief moet worden
beantwoord en er tevens sprake is van verwijtbaarheid ten aanzien van het niet nakomen van aan de bijstand
verbonden individueel vastgestelde verplichtingen, kunnen gemeenten op basis van de eigen verordening
(artikel 18 WWB) passende maatregelen nemen. De Raad is van mening dat die maatregelen dan al genomen
hadden moeten worden.
De principiële vraag is dan ook of het wenselijk is dat bij de beoordeling van het recht op de toeslag het
arbeidsinschakelingsvraagstuk een rol moet spelen of dat dit juist gescheiden domeinen dienen te blijven.
Overigens geldt ook hier dat de Raad zich afvraagt of en hoe de regeldichtheid in het wetsvoorstel in dit aspect
zich verhoudt tot de ruimere beleidsmogelijkheden van gemeenten.
Indien de minister de toets of de betrokkene zich voldoende heeft ingespannen om aan werk te komen wenst te
handhaven, dan stelt de Raad voor dit in het kader van de uitvoerbaarheid te concretiseren.5
5. Incentives
Het kabinet stelt dat gezien het complementaire karakter van de bijstand, het primaat van de eigen
verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan en ter voorkoming van de werkloosheidsval, er geen
ruimte meer is voor (categoriale) vrijlating van inkomsten. Inkomsten uit arbeid dienen volledig op de uitkering
in mindering te worden gebracht en gemeenten dienen af te zien van het voeren van een eigen premie- en/of
vrijlatingsbeleid.
Wel blijft naast een aantal vrij te laten heffingskortingen voor alleenstaande ouders, de mogelijkheid open om
eenmalig een premie te verstrekken van maximaal 1.944 euro per kalenderjaar. De gemeente kan een dergelijke
premie verstrekken met het oog op `het bevorderen van positief gedrag gericht op uitstroom naar betaalde
arbeid'. Wat onder positief gedrag verstaan moet worden, is ter beoordeling van de gemeente.
De premie moet een stimulans zijn (uitstroombevorderend) en mag geen structureel (inkomens) karakter krijgen
en moet daarom in één bedrag worden uitgekeerd.
Het moge duidelijk zijn dat de Raad het beginsel van complementariteit volledig onderschrijft: burgers zijn in
eerste instantie zelf verantwoordelijk voor de voorziening in de kosten van het bestaan. Premies of vrijlatingen
mogen hoe dan ook geen structurele inkomensondersteunende uitwerking hebben, maar dienen te allen tijde een
activerende werking te hebben.
De Raad vindt echter wel dat gemeenten de ruimte dienen te behouden om door inzet van premies
5 Zo zou als criterium kunnen worden opgenomen dat de toeslag niet wordt toegekend indien in de twee jaren
voorafgaand aan het verstrijken van de vijfjaarstermijn sprake is geweest van een maatregel wegens het niet
nakomen van de arbeidsverplichtingen. Is hiervan geen sprake dan kan mits aan de overige criteria wordt
voldaan - de toeslag worden toegekend.
Pagina 8 van 9
werkaanvaarding en vrijlating van inkomsten uit parttime werk te bevorderen. Juist nu gemeenten grote
financiële belangen krijgen bij uitstroom in de bijstand, lijkt het niet logisch om een deel van het mogelijke
instrumentarium bij voorbaat te beperken.
6. Informatievoorziening
De Minister van SZW is verantwoordelijk voor de werking van het gehele systeem van financiering,
regelgeving en uitvoering. Hiervoor moet de gemeente inzicht hebben in de hoogte van de uitgaven, de
rechtmatigheid van het beleid en de effectiviteit van het beleid. De gemeenteraad wordt verantwoordelijk voor
toezicht op een doelmatige uitvoering van de wet. Zoals ook al door de Algemene Rekenkamer is geconstateerd
wordt in het wetsvoorstel niet aangegeven op welke wijze het Ministerie van SZW de toezichthoudende rol wil
vormgeven en hoe en wanneer het precies wil bijsturen. Evenmin is duidelijk welke beleidsinformatie
gemeenten precies moeten aanleveren6.
De Raad is van mening dat een goed toezicht op de werking van het systeem van belang is en dat daarvoor
actuele en betrouwbare verantwoording- en beleidsinformatie in relatie tot de door het Rijk beschikbaar gestelde
budgetten nodig is. Dit hoeft (en mag) per saldo niet tot extra administratieve lasten voor gemeenten leiden.
Stroomlijning van informatie is van het grootste belang om over actuele en betrouwbare informatie te
beschikken én om de administratieve lasten van gemeenten te verlichten.
De Raad bepleit helderheid ten aanzien van de door gemeenten te verstrekken informatie: niet meer dan nodig
en niet minder dan noodzakelijk.
Met vriendelijke groet,
Raad voor Werk en Inkomen
J.P.C.M. van Zijl
voorzitter
6 Tweede Kamer, vergaderjaar 2002-2003, 28 875, nrs. 1-2, Alleenstaande ouders in de bijstand.
Pagina 9 van 9