van de leden Karimi en Vendrik over handelsakkoorden inzake culturele
en audiovisuele diensten
Beantwoording Kamervragen van de leden Karimi en Vendrik over
handelsakkoorden inzake culturele en audiovisuele diensten
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Binnenhof 4
Den Haag
Directie Integratie Europa
Bezuidenhoutseweg 67
Postbus 20061
2500 EB Den Haag
Datum
15 juli 2003
Behandeld
Jochem Wiers
Kenmerk
DIE-397/03
Telefoon
070-348 6132
Blad
1/3
Fax
070-348 6381
Bijlage(n)
E-Mail
Jochem.Wiers@minbuza.nl
Betreft
Beantwoording vragen van de leden Karimi en Vendrik over
handelsakkoorden inzake culturele en audiovisuele diensten.
Zeer geachte Voorzitter,
Graag bied ik u hierbij, mede namens de Staatssecretaris van
Economische Zaken, de antwoorden aan op de schriftelijke vragen
gesteld door de leden Karimi en Vendrik over handelsakkoorden inzake
culturele en audiovisuele diensten. Deze vragen werden ingezonden op
27 juni 2003 met kenmerk 2020314120.
De Staatssecretaris voor Europese Zaken
Atzo Nicolaï
Antwoorden van de heer Atzo Nicolaï, Staatssecretaris van Buitenlandse
Zaken voor Europese Zaken, mede namens mevrouw Van Gennip,
Staatssecretaris van Economische Zaken, op vragen van de leden Karimi
en Vendrik (beiden GroenLinks), over handelsakkoorden inzake culturele
en audiovisuele diensten.
Vraag 1
Hoe verhoudt zich de uitspraak, van de staatssecretaris voor Europese
Zaken, gedaan tijdens het Nota-overleg over de Europese Conventie op
10 juni jl., dat het gemeenschappelijk handelsbeleid in feite reeds
een exclusieve bevoegdheid van de Unie is, tot artikel 133, lid 6 van
het EG-verdrag, waarin staat dat "handelsakkoorden betreffende
culturele en audiovisuele diensten, onderwijsdiensten alsmede sociale
volksgezondheidsdiensten (...) tot de gedeelte bevoegdheid van de
Gemeenschap en haar lidstaten "(behoren)"?
Antwoord
Het gemeenschappelijke handelsbeleid is nagenoeg een exclusieve
competentie van de Gemeenschap. Slechts akkoorden op gebied van
bepaalde onderwerpen (genoemd in artikel 133, lid 6 van het EG
verdrag) behoren tot de gedeelde bevoegdheid van de Gemeenschap en
haar lidstaten.
Vraag 2
Welk gevolg heeft het feit dat de ontwerp-Grondwet voor de Europese
Unie het hele handelsbeleid tot exclusieve bevoegdheid van de EU maakt
voor de rol van nationale parlementen bij de goedkeuring van
handelsverdragen op de in artikel 133, lid 6 genoemde terreinen?
Blijft de staatssecretaris voor Europese Zaken bij zijn stelling dat
van een aanmerkelijke reductie van de rol van nationale parlementen
"geen sprake" is? Zo ja, waaruit leidt hij dat af?
Antwoord
De ontwerp-Grondwet stelt (in artikel III-212) dat de uitoefening van
de in dit artikel toegekende handelspolitieke bevoegdheden de
bevoegdheidsverdeling tussen Gemeenschap en lidstaten niet beïnvloedt
en niet kan leiden tot harmonisatie waar de Grondwet die uitsluit.
Daarmee is de essentie van het huidige artikel 133, lid 6 gehandhaafd,
zonder dat beleidsterreinen expliciet genoemd worden.
De Gemeenschap sluit echter doorgaans geen specifieke handelsverdragen
over de in artikel 133, lid 6 genoemde terreinen (bijvoorbeeld
culturele en audiovisuele diensten). Dergelijke bepalingen zijn in
praktijk altijd onderdeel van een akkoord met een veel bredere
reikwijdte, bijvoorbeeld de WTO-akkoorden (zie antwoord op vraag 3) of
een associatie-akkoord. Associatie-akkoorden zijn gemengd (bevatten
immers ook bepalingen inzake GBVB en JBZ). Goedkeuring van de
nationale parlementen blijft daarom ook noodzakelijk. Er is dus geen
sprake van een reductie van de rol van nationale parlementen.
Vraag 3
Wat wordt volgens de ontwerp-Grondwet de rol van de nationale
parlementen resp. het Europees Parlement bij het sluiten van
WTO-akkoorden, bijvoorbeeld over handel in diensten? Blijft de
staatssecretaris voor Europese Zaken bij zijn stelling: "Het wordt dus
misschien niet beter, maar ook niet slechter"?
Antwoord
Het sluiten van WTO-akkoorden zal ratificatie van nationale
parlementen blijven vereisen, tenzij het akkoorden betreft die
volledig binnen de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap vallen.
Een akkoord over handel in diensten zal niet volledig onder de
exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap vallen zodra het terreinen
omvat waarop in het eerste deel van de Grondwet harmonisatie wordt
uitgesloten (zie artikel III-212 lid 5 van de ontwerp-Grondwet). Een
eventueel WTO-akkoord dat volledig onder de exclusieve
Gemeenschapsbevoegdheid zou vallen zou geen nationale parlementaire
goedkeuring vereisen, maar dat is nu ook reeds het geval. Voor wat
betreft de rol van nationale parlementen verandert er derhalve niets.
Zie ten aanzien van de rol van het EP het antwoord op vraag 4.
Vraag 4
Moet de zin die de staatssecretaris voor Europese Zaken schrijft in
zijn brief van 24 juni 1) zo geïnterpreteerd worden dat het EP volgens
hem in alle gevallen instemmingsrecht krijgt bij handelsverdragen op
de in artikel 133, lid 6 genoemde terreinen? Zo neen, wat wordt dan
bedoeld met die zin?
Antwoord
Volgens de ontwerp-grondwet (artikel III-222) krijgt het Europees
Parlement goedkeuringsrecht bij alle internationale akkoorden op
terreinen waarvoor de wetgevingsprocedure geldt. Aangezien de
handelspolitiek zo'n terrein betreft (zie artikel III-212 lid 2)
krijgt het EP inderdaad goedkeuringsrecht voor alle handelsakkoorden,
inclusief die op de in artikel 133 lid 6 genoemde terreinen. De rol
van het EP bij handelsakkoorden wordt dus vergroot.
Vraag 5
Blijft de staatssecretaris voor Europese Zaken bij zijn conclusie,
zoals geformuleerd tijdens het bovengenoemde Nota-overleg, "dat de
parlementaire controle voldoende is gewaarborgd"? Zo neen, zal de
regering binnen de Conventie, die haar beraadslagingen over Deel III
van de ontwerp-Grondwet nog voortzet, initiatieven ontplooien om de
parlementaire controle op het handelsbeleid te versterken?
Antwoord
Daar waar Europese - of kaderwetten nodig zijn voor de uitvoering van
de gemeenschappelijke handelspolitiek is de rol van het EP aanzienlijk
versterkt: codecisie (artikel III-212 lid 2). Op het gebied van
handelsakkoorden is de rol van nationale parlementen hetzelfde
gebleven en die van het EP versterkt. De regering meent dat daarmee de
parlementaire controle inderdaad is gewaarborgd.
1) "Voorts bevestig ik dat de uitkomsten van de Europese Conventie,
zoals die er nu liggen, geen afbreuk doen aan de rol van het Europees
parlement en zijn rol bij de sluiting van handelspolitieke akkoorden
juist zouden versterken." Brief EZ, d.d. 24-6-2003, onder kenmerk
BEB/HIP/AHP 3023036
Ministerie van Buitenlandse Zaken