Ministerie van Buitenlandse Zaken

Algemeen Ambtsbericht Democratische Republiek
Congo (DRC) / juni 2003

Directie Personenverkeer, Migratie en Vreemdelingenzaken Afdeling Asiel- en Migratiezaken
070.3484751


Algemeen Ambtsbericht Democratische Republiek Congo (DRC) / juni 2003 |


1 Inleiding
In dit algemene ambtsbericht wordt de huidige situatie in de Democratische Republiek Congo (DRC) beschreven voorzover deze van belang is voor de beoordeling van asielverzoeken van personen die afkomstig zijn uit de DRC en voor de besluitvorming over de terugkeer van afgewezen Congolese asielzoekers. Dit ambtsbericht is een actualisering van eerdere ambtsberichten over de situatie in de DRC (laatstelijk 15 april 2002). Het algemeen ambtsbericht beslaat de periode van april 2002 tot en met mei 2003.
Dit ambtsbericht is mede gebaseerd op informatie uit openbare bronnen. Bij de opstelling is gebruik gemaakt van informatie van verschillende organisaties van de Verenigde Naties, niet-gouvernementele organisaties, vakliteratuur en berichtgeving in de media. Een overzicht van de geraadpleegde openbare bronnen is opgenomen in de literatuurlijst.
Bovendien liggen vertrouwelijke rapportages van de Nederlandse vertegenwoordigingen in Kinshasa, Kigali, Nairobi en Dar es Salaam en in de EU- lidstaten aan dit algemeen ambtsbericht ten grondslag. In het ambtsbericht wordt veelvuldig verwezen naar geraadpleegde openbare bronnen. Daar waar dergelijke bronnen zijn vermeld, is de tekst in veel gevallen ook gebaseerd op informatie die op vertrouwelijke basis is ingewonnen. In hoofdstuk twee wordt ingegaan op recente ontwikkelingen op politiek, veiligheids- en sociaal-economisch gebied. Deze beschrijving wordt voorafgegaan door een overzicht van de geschiedenis van de DRC. Ook is een korte passage over de geografie en de bevolking opgenomen. In hoofdstuk drie wordt de mensenrechtensituatie in de DRC geschetst. Na een beschrijving van wettelijke garanties en internationale verdragen waarbij de DRC partij is, komen de mogelijkheden van toezicht aan de orde. Daarna volgt de beschrijving van naleving, dan wel schending van enkele klassieke mensenrechten. Ten slotte wordt de positie van specifieke groepen belicht. In hoofdstuk vier komen de opvang van binnenlands ontheemden en minderjarigen, het beleid van een aantal andere Europese landen inzake asielzoekers uit de DRC en activiteiten van internationale organisaties, waaronder de positie van UNHCR aan de orde.
Een algehele samenvatting volgt in hoofdstuk vijf.
---


Algemeen Ambtsbericht Democratische Republiek Congo (DRC) / juni 2003 |


2 Landeninformatie
2.1 Basisgegevens
2.1.1 Land en volk
De DRC is na Sudan het grootste land in Afrika ten zuiden van de Sahara. De buurlanden zijn de Republiek Congo (Brazzaville), de Centraal Afrikaanse Republiek, Sudan, Uganda, Rwanda, Burundi, Tanzania, Zambia en Angola. De kustlijn bedraagt 37 kilometer.
Het land heeft een tropisch klimaat en de gemiddelde temperaturen variëren van 26°C in het kustgebied en langs de rivieren tot 18°C in de bergachtige streken. De bevolking, in 1999 geschat op ruim 50 miljoen inwoners, is voor de helft jonger dan 15 jaar. Slechts 3% is ouder dan 65 jaar. In de DRC wonen meer dan 350 etnische groeperingen, waarvan de meerderheid tot de Bantu behoren.
De officiële taal is Frans. Andere belangrijke talen zijn Lingala (vooral in Kinshasa en langs de rivieren), Kikongo (ten westen van Kinshasa), Swahili (in het oosten en noordoosten) en Tshiluba (in het zuiden). Het land is onderverdeeld in 11 provincies: Bandundu, Bas-Congo, Equateur, Kasaï Occidental, Kasaï Oriental, Katanga (Shaba), Maniema, Noord Kivu, Zuid Kivu, Provincie Oriental en de stad Kinshasa.1 De hoofdstad Kinshasa is onderverdeeld in 24 Communes.2 De Congolese munteenheid is de Franc Congolais. De waarde van deze munt is Fc 440 = 1.
2.1.2 Geschiedenis
Voor een beschrijving van de geschiedenis van Zaïre en de DRC over de periode tot november 2000 wordt verwezen naar het algemeen ambtsbericht van 15 april 2002. In deze paragraaf zal ingegaan worden op de gebeurtenissen die hebben plaats gevonden tussen november 2000 en april 2002. Laatste maanden Laurent Kabila
De laatste maanden van de regering van Laurent Kabila werden gekenmerkt door een toenemende instabiliteit. Eind november 2000 kondigde Kabila een wijziging in zijn kabinet aan, de tweede in twee maanden. Yerodia Abdoulaye Ndombasi, de controversiële minister van Buitenlandse Zaken, werd vervangen door Léonard She Okitundo, de gerespecteerde voormalige minister voor Mensenrechten, en Mawampanga Mwana Nanga, minister van Financiën, werd vervangen door Jean Amisi Kalondaya.

1 Een kaart van de DRC is als bijlage V bijgevoegd.
2 Een lijst van de communes is bijgevoegd als bijlage VI.
---


Algemeen Ambtsbericht Democratische Republiek Congo (DRC) / juni 2003 |

Kabila ondernam pogingen de nationale dialoog, die voorzien was in het Lusaka- Akkoord en die georganiseerd zou moeten worden door een neutrale buitenstaander, te ondermijnen door het nemen van eigen initiatieven. Hij riep een bijeenkomst te Libreville (Gabon) bijeen, die op 22 december 2000 zou moeten plaatsvinden. Tweehonderd deelnemers, in meerderheid ministers, ambtenaren en Kabila-getrouwen werden naar Libreville gevlogen, waar zij een korte ontmoeting met de president hadden. De bijeenkomst werd echter abrupt beëindigd, zogenaamd wegens de vertraging die deelnemers uit Europa hadden opgelopen. De bijeenkomst werd van het begin af aan geboycot door de oppositiepartijen en de rebellen. Zij vond uiteindelijk in januari 2001 plaats en werd door slechts 100 deelnemers bijgewoond.
Een van de laatste daden van Laurent Kabila was het vrijlaten in december 2000 en begin januari 2001 van enkele honderden gevangenen uit gevangenissen over het hele land (regeringsgebied). Hierbij waren politieke gevangenen, journalisten en mensenrechtenactivisten3.
Het vredesproces bleef in het slop. Laurent Kabila volhardde in zijn weigering om Ketumile Masire te aanvaarden als bemiddelaar voor het binnenlands vredesproces, de nationale dialoog. Ondanks een toezegging in november dat de VN vrijheid van beweging en veiligheidsgaranties zou krijgen, nodig voor de ontplooiing van MONUC (Mission d'Organisation des Nations Unies en République Démocratique du Congo), bleef de regering operaties van MONUC tegenwerken en limiteerde zij de bewegingsvrijheid van de waarnemers. Kabila zegde het vertrouwen in het Lusaka-Akkoord op en verklaarde dat nieuwe onderhandelingen nodig waren, gericht op de agressie van Rwanda, Burundi en Uganda.
Op 13 oktober 2000 opende het Congolese leger, met de hulp van de Interahamwe en de Mayi Mayi milities, een verrassingsoffensief op posities van de Rassemblement Congolais pour la Démocratie (RCD-Goma) in het oosten van de DR Congo en nam de stad Pepa in. Het offensief verloor echter zijn kracht, en op 11 november heroverden Rwandese en RCD-Goma troepen, gesteund door Burundese legereenheden, Pepa, waarna zij begin december doorstootten naar Pweto. Zowel het eerste offensief van de Congolese regering als de tegenaanval van Rwanda en RCD-Goma werden veroordeeld door MONUC.4 In een resolutie verzocht de VN Veiligheidsraad opnieuw Uganda en Rwanda en alle andere buitenlandse partijen om zich conform het vredesakkoord van Lusaka terug te trekken uit de DRC.
Ondanks de gevechten verlengde de VN Veiligheidsraad half november 2000 het mandaat van MONUC met zes maanden (VR-resolutie 1332).
3 EIU DRC Country Report januari 2001
4 EIU DRC Country Report januari 2001
---


Algemeen Ambtsbericht Democratische Republiek Congo (DRC) / juni 2003 |

De moord op Laurent Kabila en de opvolging door Joseph Kabila Op 16 januari 2001 werd Laurent Kabila doodgeschoten, vermoedelijk door een van zijn eigen lijfwachten. Na enkele dagen chaos, waarin extra troepen uit Angola en Zimbabwe de orde handhaafden, werd Joseph Kabila, de 31-jarige zoon van Laurent en opperbevelhebber van het leger, benoemd tot interim-staatshoofd. Op 26 januari 2001 werd hij geïnstalleerd als president. Na zijn installatie hield hij een rede, waarin hij behalve het vertrek te eisen van de troepen van Rwanda, Uganda en Burundi, de positieve rol benadrukte die de VN kan spelen, daarbij expliciet verwijzend naar resolutie 1332 van december 2000. Hij sprak ook over de noodzaak om MONUC-troepen op DRC grondgebied te hebben ter wille van een duurzame vrede. Op economisch gebied sprak hij over het liberaliseren van de goederen-, diensten- en valutamarkten, en het introduceren van richtlijnen inzake het verlenen van concessies in de mijn- en diamantindustrie. De vermeende dader van de moord op Laurent Kabila, een lijfwacht genaamd Rushidi Kasereka, werd kort na de aanslag gedood, waardoor zijn schuld nooit formeel is komen vast te staan. Volgens veel speculaties waren belangrijke personen op de achtergrond bij de moord betrokken. Een dag na de moord werden 11 Libanezen op verdenking van betrokkenheid gearresteerd en zonder proces geëxecuteerd. In februari werden kolonel Edy Kapend, een voormalige adjudant en vertrouweling van de president (en van de Angolese regering) en generaal Nawej Yav, de militaire commandant van Kinshasa, gearresteerd. Een onderzoekscommissie die door de regering werd ingesteld om de moord op de president te onderzoeken, verlengde de detentie van Kapend en Yav, omdat ook de commissie hen verdacht van betrokkenheid bij de moord op president Laurent Kabila. In april 2001 publiceerde de commissie haar bevindingen. In het rapport werden de Ugandese en Rwandese regeringen beschuldigd evenals leidende figuren van de RCD. Het rapport vermeldde geen namen van Congolezen die bij de samenzwering zouden zijn betrokken, onthulde geen bijzonderheden over de aanslag en bleef bij de officiële verklaring dat Laurent Kabila door een lijfwacht was doodgeschoten. Op aanwijzingen van de commissie werden 120 personen gedetineerd en verhoord. Voorafgaande aan de publicatie van het rapport werden twintig van deze gedetineerden vrijgelaten, terwijl de overigen gedetineerd bleven. Eind augustus 2001 werden ongeveer tachtig personen in Likasi (Katanga) door het militaire gerechtshof berecht. Onder hen waren elf hoge officieren en één Congolese diplomaat die beschuldigd werden van betrokkenheid bij de moord op Laurent Kabila, en zeventien soldaten die beschuldigd werden van betrokkenheid bij een couppoging in oktober 2000. De rest werd beschuldigd van het beramen van een coup tegen president Joseph Kabila in april 2001. Half september werden
---


Algemeen Ambtsbericht Democratische Republiek Congo (DRC) / juni 2003 |

zeven soldaten ter dood veroordeeld, 33 anderen werden gevangenisstraffen tot 25 jaar opgelegd en 40 personen werden vrijgelaten.
Op 14 april 2001 kondigde president Joseph Kabila een nieuwe regering aan. Deze nieuwe regering hield een radicale breuk met het verleden in. Slechts vijf ministers behielden hun post, waaronder Léonard She Okitundo, de minister van Buitenlandse Zaken. Mwenze Kongolo, voormalig minister van Justitie werd minister voor Nationale Veiligheid en Openbare Orde. Belangrijke vertrouwelingen van Laurent Kabila, zoals Gaëtan Kakudji, Yerodia Ndombasi en Victor Mpoyi werden ontslagen. Veel van de nieuwe ministers waren afkomstig uit het buitenland, voornamelijk Zuid-Afrika, waar zich een grote Congolese diaspora bevindt.
De periode Joseph Kabila ­ het internationale vredesproces Direct na zijn benoeming tot president begon Joseph Kabila een internationaal charme offensief, waarbij hij de Verenigde Staten, Frankrijk, Groot Brittannië en België bezocht. Na zijn onderhoud met Kofi Annan in New York, waarin hij de secretaris-generaal van de VN verzocht om spoedige ontplooiing van MONUC en hem bewegingsvrijheid en veiligheid voor al het VN-personeel garandeerde, stemde de VN-Veiligheidsraad in met de zending van in totaal 3000 militairen en 500 waarnemers. In maart 2001 arriveerden 500 Uruguayaanse troepen in Kalémie en 200 Senegalese militairen in Kananga.
Op 15 juni 2001 werd het mandaat van MONUC verlengd tot 15 juni 2002. Het mandaat sprak nog niet van een derde fase, die onder meer een uitbreiding betekend zou hebben van het aantal VN troepen. De belangrijkste zorg van de VN was dat geen belangrijke vooruitgang was geboekt bij het DDRRR (disarmament, demobilisation, reintegration, repatriation en resettlement) aspect van het vredesproces.
Op 15 februari 2001 kwamen alle partijen die betrokken zijn bij de oorlog in de DRC, opnieuw overeen hun troepen 15 kilometer terug te trekken, gerekend van de posities die zij in april 2000 innamen. Dit was het derde terugtrekkingsplan. Eerdere overeenkomsten, getekend in april 2000 (Kampala) en december 2000 (Lusaka), werden nooit gerespecteerd. De RCD5-Goma begon met de terugtrekking uit Pweto, een stad die de RCD-Goma in december 2000 had ingenomen. Het regeringsleger reageerde wat trager, maar MONUC rapporteerde dat het in april 2001 bezig was met de terugtrekking. Op het laatste moment weigerde het toenmalige FLC (Front de Libération du Congo)6 zich terug te trekken van posities in de provincie Equateur. Hierop reisden de ambassadeurs van Frankrijk, de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk naar Beni om met de leider van het FLC, Jean Pierre Bemba, te overleggen. Deze verklaarde dat zijn weigering te maken had met zijn zorgen over het welzijn van de bevolking, die nu
5 Voor een verklaring van de afkortingen zie bijlage II.
6 In juni 2001 viel het FLC weer uiteen in MLC en RCD-ML.
---


Algemeen Ambtsbericht Democratische Republiek Congo (DRC) / juni 2003 |

bloot zou komen te staan aan aanvallen en mishandeling van het regeringsleger. MONUC kwam aan deze bezwaren tegemoet door waarnemers te sturen naar Basankusu.
In mei 2001 brachten 11 ambassadeurs van de VN-Veiligheidsraad een bezoek aan de regio. In Kinshasa spraken zij met Joseph Kabila, met de Zimbabwaanse president Robert Mugabe en de Namibische president Sam Nujoma. De leider van de delegatie, de Franse ambassadeur, verklaarde dat de VN tevreden was met de enorme vooruitgang die geboekt was in het vredesproces. Hij verklaarde de Congo rivier geopend.
In juni 2001 kwam het eerste VN-schip uit Kinshasa in Kisangani aan met voorraden voor de VN-troepen, ondanks aanvankelijke tegenwerking van de RCD- ML. De RCD-ML weigerde zich uit Kisangani terug te trekken. De VN Veiligheidsraad stemde op 9 november 2001 in met de start van de derde fase van de MONUC-inzet. De Veiligheidsraad benadrukte het belang van de ontplooiing van MONUC in het oosten van de DRC, inclusief de steden Kindu en Kisangani.7
De Inter-Congolese Dialoog
De Inter-Congolese Dialoog of de nationale dialoog maakt onderdeel uit van het Lusaka-akkoord. Laurent Kabila probeerde deze dialoog naar zijn hand te zetten door bijeenkomsten in Gabarone en Kinshasa te organiseren waarbij geen vertegenwoordigers van de rebellengroeperingen vertegenwoordigd waren. Hij bleef weigeren Ketumile Masire te accepteren als bemiddelaar voor de nationale dialoog.
Nadat Joseph Kabila zijn vader had opgevolgd, veranderde de houding van de Congolese regering. Masire werd door Joseph Kabila uitgenodigd naar Kinshasa te komen en kon nu zijn bemiddelingspogingen voortzetten. Begin maart 2001 kwam Masire naar Kinshasa.
Op 23 april 2001 keerde Etienne Tshisekedi, de leider van de UDPS, na een verblijf van 16 maanden in het buitenland, terug naar Kinshasa. Hij verklaarde dat hij terug was gekomen om de Inter-Congolese dialoog te helpen voorbereiden. In mei 2001 schafte Joseph Kabila de omstreden wet (een de facto verbod8 op politieke partijen) van eind januari 1999 van zijn vader af en stond politieke activiteiten weer toe. Politieke partijen moesten zich wel laten registreren bij het ministerie van Binnenlandse Zaken. De oppositiepartijen waren echter sceptisch en verzetten zich tegen de voorwaarden, waaronder de eis van elf oprichters, die ieder een provincie moeten vertegenwoordigen. Zij hielden voor hun legale status vast aan een wet van 1990, die vrijheid van politieke activiteit waarborgt.
7 UNSC, Resolution 1376 (2001), 9 November 2001
8 Politieke partijen werden eind januari 1999 wel toegestaan, maar tegen zulke stringente voorwaarden, dat hier door de gevestigde partijen niet aan voldaan kon worden.
---


Algemeen Ambtsbericht Democratische Republiek Congo (DRC) / juni 2003 |

Vanaf juni 2001 begon (de staf van) Masire door het land te reizen om supervisie uit te oefenen over de selectie van afgevaardigden van politieke partijen en het maatschappelijk middenveld voor de bijeenkomst van het voorbereidend comité van de nationale dialoog. De selectie vond plaats door middel van verkiezingen in verschillende maatschappelijke groepen, waaronder religieuzen, traditionele leiders, vrouwenverenigingen, verenigingen van jongeren, corporaties en ngo's op het terrein van de mensenrechten en ontwikkeling. Het bureau van Masire bezocht hierbij 19 steden.
Grote problemen deden zich voor bij de omschrijving van de niet-gewapende oppositie. Er bestaan verscheidene honderden Congolese politieke partijen en de verwarring over hun juridische status maakte het bepalen of zij tot de niet- gewapende oppositie (en welke oppositie, tegen de regering of de rebellen?) behoorden er niet makkelijker op.
Overeenstemming werd bereikt over de deelname aan de nationale dialoog van:
- zeven oppositiepartijen tegen de regering: UDPS/Tshisekedi, FONUS/Olenghankoy, MPR/Nzuzi wa Bombo, PDSC/Bo Boliko, MNC/Lumumba, PALU/Gizenga en de Pionniers de l'indépendance;
- zeven oppositiepartijen tegen de rebellen: ROM/Patrice Aimé Sesanga, ROC/ Z'ahidi Ngoma, UNAFEC/ Honorius Kisamba Ngoy, FSD/Eugène Diomi Ndongala, CODEP/Raymond Tshibanda, MSDD/Christophe Lutundula en DCF/Venant Tshipasa;

- en één oppositieplatform tegen de regering, afkomstig uit Kivu: FRUONAR/Rwakabuba Shinga9.
De oppositie in ballingschap werd van deelname uitgesloten. Waar eerst uitgegaan was van een zestigtal deelnemers aan de eigenlijke nationale dialoog, kwam Masire, als gevolg van het proces van verkiezingen in het maatschappelijk middenveld, tot een totaal aantal van minstens 300 deelnemers. Uiteindelijk waren er 71 deelnemers bij de voorbereidende bijeenkomst van de nationale dialoog, die op 15 augustus 2001 in Gabarone (Botswana) plaatsvond (de Mayi Mayi werd niet voor de besprekingen uitgenodigd10). Alle partijen ondertekenden het slotdocument, de Pacte républicaine waarin de basisprincipes van de nationale dialoog werden vastgesteld. De nationale dialoog zou op 15 oktober 2001 in Addis Abeba van start gaan. De afgevaardigden waren het unaniem eens dat alle buitenlandse mogendheden zich van het Congolese grondgebied zouden moeten terugtrekken en dat het land herenigd zou moeten worden, zonder onderscheid in rebellen- en regeringsgebied, waarbij een vrij verkeer van personen en goederen gegarandeerd zou zijn. 9 Le dialogue intercongolais - ICG

10 Niet bekend is waarom de Mayi Mayi niet werden uitgenodigd; wellicht zijn hun onduidelijke status en structuur hieraan debet, evenals het feit dat zij geen medeondertekenaar zijn van het Lusaka-akkoord.
10


Algemeen Ambtsbericht Democratische Republiek Congo (DRC) / juni 2003 |

De RCD-Goma-leider Adolphe Onusumba zorgde voor een dissonant door te betwisten dat Joseph Kabila, die bij de besprekingen aanwezig was, tijdens de overgangsperiode als staatshoofd zou kunnen blijven fungeren. Kabila ontving steun van de RCD-ML, die stelde dat het Congolese volk moet beslissen of Kabila president blijft.
Op 15 oktober 2001 begon (eindelijk) de nationale dialoog in Addis Abeba. In verband met geldgebrek besloot Masire slechts 80 afgevaardigden, afkomstig uit de regering, het maatschappelijk middenveld, oppositiepartijen en rebellengroeperingen voor de eerste week uit te nodigen en de rest van de 330 deelnemers een week later als het budget dit toestond11. Voorafgaande aan de bijeenkomst in Addis Abeba waren de rebellenleiders Adolphe Onusumba (RCD- Goma) en Wamba dia Wamba (RCD-ML) in Kinshasa zonder dat hun van regeringszijde iets in de weg werd gelegd, waar Wamba zelfs een half uur lang voor de televisie geïnterviewd werd.
Op grond van het feit dat de vergadering niet het volledige deelnemersaantal had en niet de bevoegdheid had substantiële beslissingen te nemen en omdat de afwezige delegatieleden niet gebonden konden worden door beslissingen van de vergadering, stelde de regering dat dit niet het officiële begin van de nationale dialoog was, maar een technische bijeenkomst om de modaliteiten te bespreken. Masire en de andere delegaties waren het hier niet mee eens. De regeringsdelegatie presenteerde ook een aantal andere voorwaarden waaraan voldaan moest worden voordat de officiële dialoog van start kon gaan. Deze hielden onder andere in dat religieuze groeperingen, politieke partijen in ballingschap en de Mayi Mayi ook een plaats aan de onderhandelingstafel zouden krijgen. Na een paar dagen van onderhandelen liep de regeringsdelegatie weg.
In een slotcommuniqué, dat uitgevaardigd werd enkele dagen nadat de regeringsdelegatie vertrokken was, bevestigden de overgebleven delegaties hun steun voor het Lusaka-Akkoord. Masire werd verzocht de volgende vergadering van de nationale dialoog te organiseren in Zuid Afrika. Deelneming van de Mayi Mayi en de politieke oppositie in ballingschap werd geaccepteerd. De delegaties veroordeelden het weglopen van de regeringsdelegatie en het falen van de regering om volledige vrijheid van politieke activiteiten en bewegingsvrijheid in het hele land toe te staan, zoals was afgesproken in het Pacte républicaine.
Op 23 november 2001 benoemde Kabila elf nieuwe gouverneurs voor de Congolese provincies, inclusief voor de provincies die onder controle van de rebellen staan. Deze laatsten hebben hun functie nog niet aanvaard, maar hebben zich reeds wel voorbereid.

11 Le dialogue intercongolais - ICG
---


Algemeen Ambtsbericht Democratische Republiek Congo (DRC) / juni 2003 |

De RCD-ML reageerde hierop met een waarschuwing dat de demilitarisatie van Kisangani, waar de RCD-ML reeds mee had ingestemd, vertraging op zal lopen12. Op 25 februari 2002 ging de vervolgbijeenkomst van de Inter-Congolese Dialoog van start in Sun City, Zuid-Afrika.
2.1.3 Staatsinrichting
Sinds de machtsovername door Laurent Kabila in 1997 heet Zaïre weer Democratische Republiek Congo (zoals in 1960). President Laurent Kabila, werd op 16 januari 2001, vermoedelijk door één van zijn lijfwachten, doodgeschoten. Op 18 januari toen zijn dood officieel bekend werd gemaakt, besloten het leger en de ministerraad zijn zoon Joseph Kabila tot tijdelijk staatshoofd te benoemen. Deze beslissing werd door het parlement goedgekeurd. Op 26 januari 2001 werd Joseph Kabila president.
In aanvulling op de normale presidentiële bevoegdheden is hij regeringsleider en opperbevelhebber van het leger. Hij heeft het monopolie op wetgeving en regeert per decreet. Voor de benoeming van Joseph Kabila bestaat geen wettelijke basis. De decreet-wet nr. 3 waarmee Laurent Kabila zich in 1997 tot president benoemde, voorziet niet in zijn opvolging. Het is de bedoeling dat het staatshoofd, Joseph Kabila, aanblijft totdat verkiezingen kunnen worden gehouden. Het kabinet bestaat, tot het aantreden van de overgangsregering, uit 25 ministers die door de president worden benoemd en ontslagen. Er is geen minister-president. Het overgangsparlement, de Assemblée constituante et législative - Parlement de Transition, werd in augustus 2000 door Laurent Kabila ingesteld en bijna alle leden werden door hem benoemd. Er hebben ook afgevaardigden uit de bezette gebieden zitting in het parlement. Het parlement vergadert in Lubumbashi. Voor het parlement bestaat geen wettelijke basis. Een machtenscheiding bestaat niet in de DRC. De rechterlijke macht is niet onafhankelijk. De rechters worden benoemd en ontslagen door de president. Het parlement heeft geen wetgevende bevoegdheden. Het land is onderverdeeld in 10 provincies en de hoofdstad Kinshasa. Aan het hoofd van een provincie staat een gouverneur, die benoemd en ontslagen wordt door de president.

12 IRIN 3 december 2001.
12


Algemeen Ambtsbericht Democratische Republiek Congo (DRC) / juni 2003 |

Toekomstige Staatsinrichting.
De nieuwe staatsinrichting staat vermeld in het Accord Global et Inclusif sur la Transition en République Démocratique du Congo dat op 16 december 2002 in Pretoria werd vastgesteld.
Tijdens de overgangsperiode van 24 maanden blijft Joseph Kabila staatshoofd en opperbevelhebber van de strijdkrachten. Er komen vier Vice-presidenten die afkomstig zijn van de huidige regering, de RCD-Goma, de MLC en de politieke oppositie. Zij komen aan het hoofd van vier commissies, respectievelijk de Politieke Commissie (RCD-Goma),
de Economische en Financiële Commissie (MLC),
de Commissie voor Herstel en Ontwikkeling (huidige regering), de Sociale en Culturele Commissie (politieke oppositie). De vier voorgestelde vice-presidenten zijn: Adolphe Onusumba (RCD-Goma), Jean Pierre Bemba (MLC), Yerodia Ndombasi (huidige regering) en Arthur Z'Ahidi Ngoma (politieke oppositie).
De regering zal bestaan uit de President, de Vice-presidenten, 36 ministers en 25 vice-ministers.
De huidige regering levert 7 ministers en 4 vice-ministers, evenals de RCD-Goma, de MLC en de politieke oppositie.
Het maatschappelijk middenveld (Forces Vives) levert 2 ministers en 3 vice- ministers.
De RCD-ML, de RCD-N en de Mayi Mayi leveren ieder 2 ministers en 2 vice- ministers.
De functie van voorzitter van het Parlement is aan de MLC toebedeeld, terwijl de voorzitter van de Senaat wordt geleverd door het maatschappelijk middenveld (Forces Vives).
Het Overgangsparlement zal bestaan uit 500 leden en de Senaat uit 120 leden. De leden van het Overgangsparlement en de Senaat worden benoemd volgens een vaste verdeelsleutel, zoals overeengekomen op 16 december 2002 in Pretoria. De overgangsperiode zal beginnen zodra de overgangsregering geïnstalleerd is en zal eindigen met de verkiezing van de nieuwe president. Deze verkiezingen moeten plaatsvinden 24 maanden na het begin van de overgangsperiode. Deze periode kan in geval van specifieke problemen bij de organisatie van de verkiezingen verlengd worden met zes maanden. Indien deze problemen nog niet opgelost zijn kan de periode éénmalig verlengd worden met nog eens zes maanden.

13


Algemeen Ambtsbericht Democratische Republiek Congo (DRC) / juni 2003 |

2.2 Politieke ontwikkelingen
De politieke ontwikkelingen in de DRC stonden in de periode van april 2002 tot en met mei 2003 vooral in het teken van de Inter-Congolese (ook wel nationale) Dialoog (ICD) en de besprekingen met betrekking tot terugtrekking van de buitenlandse mogendheden van het Congolese grondgebied. Deze ontwikkelingen worden hieronder beschreven. Eerst wordt ingegaan op politieke ontwikkelingen in Kinshasa, vervolgens op de terugtrekking van de buitenlandse mogendheden en tenslotte op de Inter-Congolese Dialoog. Politieke ontwikkelingen in regeringsgebied (Kinshasa). Op 31 maart 2002 werd een nieuwe politieke partij opgericht door aanhangers van president Kabila, de Parti du Peuple pour la Réconstruction et la Démocratie (PPRD). De partij, opgericht door 253 leden, waaronder enkele ministers, stelt verwantschap te hebben met de ideeën van Patrice Lumumba en Laurent Kabila13. Naar aanleiding van het VN rapport over de illegale exploitatie van natuurlijke hulpbronnen14, waarin beschuldigingen werden geuit tegen hoge regeringsfunctionarissen, ontsloeg president Kabila drie ministers, waaronder Mwenze Kongolo (nationale veiligheid), de directeur van Gécamines (de staatskoper en -zinkmijn), de directeur van de Minières de Bakwanga (staats diamantmijn in Mbuyi Mayi), de directeur van de ANR (Agence Nationale de Renseignement, de nationale inlichtingendienst) en de ambassadeur in Zimbabwe. Terugtrekking buitenlandse mogendheden uit de DRC. De onderhandelingen over de terugtrekking van alle buitenlandse mogendheden die troepen in de DRC hadden, zijn succesvol gebleken. Op 18 juli 2002 begonnen besprekingen in Pretoria tussen de DRC en Rwanda over de terugtrekking van de naar schatting 30.000 Rwandese militairen uit de DRC. Na vijf dagen onderhandelen onder voorzitterschap van de Zuid-Afrikaanse vice-president Jacob Zuma werd op 22 juli een akkoord bereikt. Dit akkoord, dat op 30 juli 2002 door de presidenten Kagame en Kabila werd ondertekend, hield onder meer in dat de naar schatting 12.000 Hutu milities, die zich op Congolees grondgebied bevinden, door het Congolese leger zullen worden bijeengebracht en teruggestuurd naar Rwanda. Hierna zou Rwanda binnen 15 dagen beginnen met het terugtrekken van zijn troepen. De totale terugtrekking zou binnen 45 dagen moeten worden gerealiseerd.
13 Afrique Express nr. 247 d.d. 2 april 2002.
14 United Nations, Final report of the Panel of Experts on the Illegal Exploitation of Natural Resources and Other Forms of Wealth in the Democratic Republic of the Congo (New York 16 oktober 2002).

14


Algemeen Ambtsbericht Democratische Republiek Congo (DRC) / juni 2003 |

In overeenstemming met het akkoord van 30 juli 2002 tussen Rwanda en de DRC kondigde de regering in Kinshasa op 25 september een verbod aan op alle gewapende Rwandese groepen in de DRC en verklaarde hun leiders 'personae non gratae'. De regering had hiermee speciaal de Forces Démocratiques de Libération du Rwanda (FDLR) op het oog en gaf de leiders van deze groepering 72 uur de tijd om de DRC te verlaten. Vervolgens werden acht leiders op 30 oktober 2002 naar Rwanda uitgewezen. Evenzo heeft de regering, in samenwerking met MONUC, 375 ex-strijders met 302 familieleden uit Kamina naar Rwanda gerepatrieerd.
Op 27 september 2002 begon Rwanda met de terugtrekking van zijn troepen uit Noord-Kivu en op 5 oktober meldde MONUC dat ruim 20.000 Rwandese troepen de DRC hadden verlaten. Het was echter niet zeker dat alle Rwandese troepen waren vertrokken.
De ontwapening van de Hutu milities is, afgezien van de 375 uit Kamina, nauwelijks van de grond gekomen, omdat deze milities zich bevinden in gebieden, waar het regeringsleger geen toegang heeft.
Het akkoord van 30 juni 2002 tussen Kabila en Kagame is dus niet geheel uitgevoerd.
Op 6 september 2002 tekenden de Ugandese president Museveni en president Kabila in Luanda een bilaterale overeenkomst met betrekking tot de terugtrekking van de Ugandese troepen uit de DRC. Uganda had op 4 september reeds aangekondigd dat het al zijn troepen uit de DRC had teruggetrokken, behalve twee bataljons die in Bunia (Ituri district) achterbleven om de bevolking te beschermen. Het vertrek van de resterende Ugandese troepen werd afhankelijk gesteld van de resultaten van de Ituri Pacificatie Commissie (IPC), die op 4 april 2003 is opgericht (zie 2.3).
Op 30 oktober 2002 werd in Kinshasa met een militaire parade afscheid genomen van de Angolese, Namibische en Zimbabwaanse troepen, die in 1998 de DRC te hulp waren gekomen in de strijd tegen de rebellen die door Rwanda en Uganda werden gesteund. Van de 8000 man sterke Angolese troepenmacht blijven overigens een paar honderd achter in de DRC, hetgeen formeel in strijd is met het bereikte akkoord over de terugtrekking van alle buitenlandse troepen. Inter-Congolese Dialoog
De bijeenkomst in het kader van het Lusaka-akkoord over de Inter-Congolese Dialoog (ICD), die op 25 februari 2002 in Sun City (Zuid-Afrika) begon en waaraan 358 afgevaardigden deelnamen, werd op 19 april van dat jaar afgesloten met de ondertekening van een akkoord door de meerderheid van de aanwezige delegaties. De ondertekenaars waren de regering van de DRC, een deel van de politieke oppositie, de Forces Vives (letterlijk het productieve deel van de
15


Algemeen Ambtsbericht Democratische Republiek Congo (DRC) / juni 2003 |

bevolking, hierbij is ook inbegrepen het maatschappelijk middenveld, de Mayi Mayi en de rebellengroepen MLC, RCD-K-ML en RCD-N. De belangrijkste rebellen groep, de RCD-Goma en de belangrijkste oppositiepartijen, de UDPS, Union pour la Démocratie et le Progrès Social (Etienne Tshisekedi), de FONUS, Forces Novatrices pour l'Union et la Solidarité (Joseph Olengankoy) en de MNCL, Mouvement National Congolais Lumumba (François Lumumba), tekenden niet. De RCD-Goma verwierp het akkoord met kracht en beschouwde het als een 'staatsgreep' van Kabila en Jean-Pierre Bemba, de leider van de MLC.
In het akkoord, dat 21 artikelen bevat, staat dat Joseph Kabila president blijft en dat Bemba eerste minister wordt. Beide personen zullen gedurende de gehele overgangsperiode van 24 maanden hun functie behouden. Alle ondertekenaars van het akkoord (ook de RCD-Goma, wanneer zij het akkoord alsnog ondertekenen), kunnen bij de eerste minister een lijst van kandidaten indienen voor een post in de regering (art. 7)15.
De internationale gemeenschap verwelkomde het akkoord en deed een beroep op de RCD-Goma en andere niet-ondertekenaars om alsnog te tekenen. Etienne Tshisekedi (UDPS) reisde in juni 2002 vanuit Zuid-Afrika naar Goma om zijn standpunt aan de bevolking in de door de RCD-Goma bezette gebieden uit te leggen16.
In mei 2002 begon in Matadi (DRC) een reeks besprekingen tussen de ondertekenaars van het Sun City-akkoord. De belangrijkste geschilpunten waren de machtsverdeling tussen Laurent Kabila en Jean Pierre Bemba (MLC) die eerste minister zou worden, en de commandostructuur van het leger. De zeer fluïde onderlinge verhoudingen tussen de regering en de rebellengroepen MLC en RCD- Goma werden bij deze besprekingen weer eens bevestigd. Bemba kreeg het gevoel dat hij op een zijspoor werd gezet, mede door toenemende contacten tussen de Congolese regering en Rwanda. Bemba zocht hierop toenadering tot de RCD- Goma (zijn afgezanten waren José Endundo en Alexis Thambwe, twee voormalige RCD-leden, die naar de MLC waren overgelopen en nu bij de MLC respectievelijk minister van financiën en van justitie zijn).17
Van juni tot oktober 2002 reisde de op 12 juni 2002 benoemde Speciale Vertegenwoordiger van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties18, de 15 Accord politique pour la gestion consensuelle de la transition en République Démocratique du Congo 19 april 2002.

16 Le Phare 10 juni 2002.

17 EIU Country Report DRC november 2002
18 De Speciale Vertegenwoordiger werd benoemd om alle partijen in de DRC bij de Inter- Congolese Dialoog te helpen tot een akkoord te komen.
16


Algemeen Ambtsbericht Democratische Republiek Congo (DRC) / juni 2003 |

voormalige eerste minister van Senegal Moustapha Niasse, naar de regio om de mogelijkheden te onderzoeken alle partijen weer op één lijn te krijgen. Dit resulteerde in nieuwe besprekingen in Pretoria eind oktober 2002, onder leiding van Niasse. De RCD (Goma) nam hier niet aan deel. Na afloop van de besprekingen verklaarde de MLC in het kader van de machtsdeling bereid te zijn in te stemmen met het principe van vier vice- presidenten. Op 10 december 2002 werden de besprekingen in Pretoria hervat en deze resulteerden in een 'Accord Global et Inclusif sur la Transition', dat op 16 december ondertekend werd door de Congolese regering, de RCD-Goma en de MLC, de Forces Vives, de politieke oppositie (inclusief de politieke partijen die het Sun City-akkoord niet hadden ondertekend), de RCD-ML, de RCD-N en de Mayi Mayi.
In het 'Accord Global' wordt de machtsdeling in de DRC nader uitgewerkt (zie 2.1.3)
De onderhandelingen werden op 24 februari 2003 in Pretoria hervat en richtten zich op een interim-grondwet, machtsdeling en verantwoordelijkheden in het leger en de bescherming van de leiders en instellingen in Kinshasa. Op 6 maart 2003 werd door twee werkgroepen, waar alle partijen zitting in hadden, overeenstemming bereikt over de tekst van een nieuwe ontwerp- overgangsgrondwet, over een memorandum over de vorming van een nieuw nationaal leger en over de veiligheidsmaatregelen ten behoeve van de leiders tijdens de overgangsperiode.
Tijdens de slotbijeenkomst in Sun City op 1 en 2 april 2003 werd de Final Act van de ICD getekend. President Kabila en Bemba waren hierbij afwezig. Zij lieten zich vertegenwoordigen.
Op 15 april 2003 ondertekende president Kabila een decreet-wet (nr. 01/003), waarin amnestie wordt afgekondigd voor oorlogshandelingen en politieke 'vergrijpen'19 (zie ook 3.1.2).
Deze wet maakte het mogelijk voor de rebellenleiders voor besprekingen naar Kinshasa te komen, zonder het risico gearresteerd te worden. Op 28 april 2003 arriveerden de leiders van de RCD-Goma in Kinshasa voor besprekingen met president Kabila en de leiders van de MLC over de nieuw te vormen regering. Zij werden beveiligd door MONUC.
De geplande installatie van de vier vice-presidenten van de overgangsregering (zie 2.1) op 29 mei 2003 kon geen doorgang vinden, omdat de RCD-Goma zich (naar later bleek tijdelijk) terugtrok uit de besprekingen met de regering in Kinshasa. Nog geen overeenstemming is bereikt over het opperbevel van de strijdkrachten en de samenstelling van het leger.

19 Décret-loi nr. 01/003 du 15 avril 2003 portant amnestie pout faits de guerre et infractions politiques et d'opinion

17


Algemeen Ambtsbericht Democratische Republiek Congo (DRC) / juni 2003 |

2.3 Veiligheidssituatie en militaire ontwikkelingen In deze paragraaf wordt, na een algemeen overzicht van de veiligheidssituatie in het gehele land, eerst een korte beschrijving gegeven van de werkzaamheden van MONUC. Vervolgens wordt ingegaan op de gebeurtenissen in respectievelijk de Ituri regio, de strijd in Noord- en Zuid-Kivu en Maniema, de strijd in het gebied rond Beni en de gebeurtenissen in mei 2002 in Kisangani. De paragraaf wordt afgesloten met een beschrijving van de politie en veiligheidsdiensten in het regeringsgebied.
Algemene veiligheidssituatie
In het oosten van de DRC, in de gebieden die door de rebellen worden gecontroleerd, heerst totale straffeloosheid. Gewapende groepen, waaronder Mayi Mayi, Interahamwe, Burundese Hutu rebellen zoals de FDD en de FNL, vallen voornamelijk de burgerbevolking aan. Ruim 2,7 miljoen personen zijn ontheemd, waarvan 500.000 in de tweede helft van 2002. Velen bevinden zich in afgelegen gebieden, waar hulpverleners geen toegang hebben. Gebieden die verder dan 50 kilometer van de oostelijke grens van de DRC zijn gelegen zijn niet toegankelijk voor hulpverleners, anders dan per vliegtuig. Sinds oktober 2002 zijn volgens hulpverleners in Uvira 5000 vrouwen verkracht, een gemiddelde van 40 per dag20.
MONUC heeft aanwijzingen dat Rwanda weer troepen in de DRC heeft, maar heeft hier nog geen bewijs voor.
Gegevens over de veiligheidssituatie in MLC (Bemba) gebied zijn niet voorhanden.
Het gebied dat onder controle van de regering staat is relatief veilig en stabiel, ondanks dat hier incidenteel burgers worden gedood door Hutu en Mayi Mayi milities, die materiële steun van de regering krijgen. MONUC
Op 14 juni 2002 werd het mandaat van MONUC verlengd tot 30 juni 200321. Gezien de gunstige ontwikkelingen met betrekking tot de terugtrekking van de buitenlandse troepen uit de DRC werd de toegestane sterkte van MONUC op 4 december 2002 uitgebreid van 5537 tot 8700 man22. De versterkingen, een tweede task force, zijn nodig om het DDRRR-programma (disarmament, demobilization, repatriation, resettlement and re-integration ) met betrekking tot de gewapende groepen in het oosten van het land te kunnen uitvoeren. In oktober 2002 heeft
20 Reuters 21 februari 2003.
21 Veiligheidsraad resolutie 1417.
22 Veiligheidsraad resolutie 1445.
18


Algemeen Ambtsbericht Democratische Republiek Congo (DRC) / juni 2003 |

MONUC 375 ex-strijders van de FDLR (Forces Démocratique de Libération du Rwanda) met hun familieleden uit Kamina (Katanga) naar Rwanda gerepatrieerd. 200 ex-strijders zijn in Kamina achter gebleven.
MONUC heeft een DDRRR kamp gevestigd in Lubero (Zuid Kivu).23 Om de Inter-Congolese Dialoog te ondersteunen werd op 25 februari 2002, samenvallend met het begin van de besprekingen in Sun City, door MONUC en in samenwerking met stichting Hirondelle24 een nieuw radiostation opgericht: Radio Okapi. Dit radiostation, dat studio's en zendstations heeft in 10 verschillende plaatsen zendt 24 uur per dag nieuws, muziek en discussieprogramma's uit in het Frans, Lingala, Kikongo, Tshiluba en Kiswahili en recentelijk ook in het Kinyarwanda25. Het is in het gehele land te beluisteren, behalve in het Ituri district, waar als gevolg van de onveiligheid nog geen zender kon worden geplaatst. De journalisten, presentatoren en medewerkers zijn in meerderheid Congolees. Het radiostation geniet grote populariteit, omdat het feitelijke informatie verstrekt en geen regerings- of VN-propaganda.
Een ander onderdeel van MONUC is de Civilian Police Department (CIVPOL). CIVPOL, dat uit 50 personen bestaat heeft onder meer tot taak, de politie in Kisangani op te leiden, als ondersteuning voor de demilitarisering van de stad, en de politie in Kinshasa bij te staan in verdere professionalisering. Tot dusverre hebben 350 politieagenten in Kisangani training van CIVPOL ontvangen.
Gebeurtenissen in de Ituri regio26
De Ituri regio ligt in de provincie Oriental en grenst aan Uganda. De hoofdstad is Bunia. De provincie is rijk aan goud, tropisch hout en coltan (colombo-tantalite). Ook worden er grote hoeveelheden koffie geteeld. Vanwege de ligging aan het Albertmeer en de Ugandese grens is Ituri een plaats waar lucratieve grensoverschrijdende handel plaats vindt. Het is een van de minst stabiele gebieden van het land en het meest getroffen door conflicten. De situatie in dit moeilijk toegankelijke gebied is zeer complex.
De belangrijkste partijen die bij de crisis zijn betrokken:
· RCD-ML geleid door Mbusa Nyamwisi, met als militaire vleugel de Armée du Peuple Congolais (APC);

23 Affected populations in the Great Lakes region, OCHA 31 januari 2003.
24 Een in Zwitserland gevestigde organisatie van journalisten, die mediadiensten in crisis gebieden opzet en onderhoudt.

25 monuc.org

26 Chaos in Eastern Congo: UN Action needed now. HRW briefing paper oktober 2002.
19


Algemeen Ambtsbericht Democratische Republiek Congo (DRC) / juni 2003 |


· Lendu en Ngiti etnische milities, die regelmatig samenwerken met de RCD- ML;

· UPC geleid door Thomas Lubanga;

· Hema en Gegere etnische milities, die min of meer verbonden zijn met de UPC;

· Mayi-Mayi groepen, bestaande uit lokale strijders, die zich soms aansluiten bij de RCD-ML;

· MLC, geleid door Jean Pierre Bemba.

· RCD-N, geleid door Roger Lumbala. De RCD-N is een afplitsing van de RCD-ML- en gelieerd met de MLC;

· Ugandan Peoples Defence Force (UPDF), het Ugandese leger. Bovengenoemde (splinter)groeperingen bevechten elkaar in wisselende allianties om controle te krijgen over het rijke gebied. De leiders zijn vaak belangrijke lokale zakenlieden. De conflicten over politieke zeggenschap en controle over de hulpbronnen vinden steeds meer plaats lang etnische lijnen en omvatten nu stammen die oorspronkelijk niet bij de vijandelijkheden betrokken waren. De oorspronkelijke rivaliteit tussen de Hema en de Lendu over land- en visrechten heeft nu ook andere stammen, zoals de Nande, Gegere, Bira en Alur bij het geweld betrokken, wegens hun al dan niet vermeende bondgenootschap met een van de oorspronkelijke rivaliserende groepen.
In februari 2002, toen de RCD-ML de Ituri regio controleerde, benoemde Nyamwisi een nieuwe gouverneur, Jean-Pierre Molondo, die uit de Kasaï afkomstig was. Molondo nam de controle over de militairen over van Thomas Lubanga, die toen minister van defensie van de RCD-ML was. In april 2002 werd een lokale Hema bisschop vervangen door een bisschop van de Nande-stam. De Hema werden hierdoor in hun mening versterkt dat de Nande het lokale leiderschap overnamen. Die zelfde maand werd het hoofd van Nyamsi's lijfwacht vermoord. Deze moord werd door velen toegeschreven aan Lubanga. Hierop braken gevechten uit tussen de APC van Nyamwisi en militairen van Lubanga, die toen de UPC vormden en een basis vestigden in Mandro, vijftien kilometer verwijderd van Bunia. De UPC veroverde een gedeelte van Bunia op de RCD-ML. Beide groeperingen maakten zich schuldig aan geweldplegingen tegen de burgerbevolking, zonder dat de UPDF strijdkrachten ingrepen. Deze waren in het kader van het Luanda-akkoord achtergebleven om de veiligheid in de regio te waarborgen, in afwachting van de instelling van de Ituri Pacificatie Commissie. In juni 2002 werd Lubanga gearresteerd in Kampala en uitgeleverd aan de Congolese autoriteiten in Kinshasa.
Begin augustus 2002, terwijl Lubanga nog steeds vastgehouden werd in Kinshasa, vielen zijn UPC strijdkrachten samen met de UPDF een militair kamp in Bunia aan, waar ongeveer 1200 Lendu en Ngiti strijders werden getraind door de APC.
20


Algemeen Ambtsbericht Democratische Republiek Congo (DRC) / juni 2003 |

Deze aanval werd afgeslagen. Een dag later probeerde de UPC enkele wijken van Bunia te bezetten. Hierbij kwamen zo wel Lendu burgers als Nande en Bira, die gezien werden als bondgenoten van de Lendu, om het leven. Lendu milities doodden hierop talrijke Hema's.
De UPC, gesteund door de UPDF, viel vervolgens een wijk aan waar de gouverneur en veel functionarissen van de RCD-ML woonden. De gouverneur en veel APC militairen vluchtten naar Beni.
Bij de gewelddadigheden kwamen volgens MONUC ten minste 110 personen om het leven. Lokale bronnen spreken van 150 doden.
De Congolese minister voor mensenrechten, Ntumba Lwamba, trachtte te bemiddelen tussen de strijdende groeperingen en ging eind augustus 2002 naar Bunia met de leider van de UPC, Lubanga, die in Kinshasa gedetineerd was. Deze moest de UPC overhalen aan een vredesconferentie in Kinshasa deel te nemen. De UPC nam de minister en een begeleidende journalist in gijzeling, in ruil voor de vrijlating van Lubanga. Door deze 'coup' en door de militaire bezetting werd de UPC de dominerende factor in Bunia.
Op 5 september 2002 veroverde de APC, gesteund door de Ngiti milities, de plaats Nyankunde op de UPC. Hierbij kwamen honderden burgers om het leven. Patiënten van een medisch centrum werden in hun bedden met machetes en bijlen afgeslacht en de pastoor werd levend verbrand. De aanval richtte zich eerst op de Hema en vervolgens op de Bira, die als 'collaborateurs' van de Hema werden beschouwd. De overlevenden vluchtten te voet naar Oicha, een reis van een week. De aanval heeft de bevolking van Nyankunde zo getraumatiseerd dat niemand er naar terug wil keren.
Bij het akkoord van Luanda van 6 september 2002 tussen de DRC en Uganda, werd bepaald dat het Ugandese leger zich volledig zou terugtrekken binnen 100 dagen nadat een Ituri Pacification Committee (IPC) was opgericht. Deze commissie die is samengesteld uit vertegenwoordigers van de rebellengroepen, zowel politiek, militair als economisch, en de lokale gemeenschappen is uiteindelijk op 4 april 2003 van start gegaan. De vertraging was volgens de regering in Kinshasa te wijten aan Thomas Lubanga, de leider van de UPC, die als voorwaarde stelt dat Ituri een autonome provincie moet worden (en niet een district in de provincie Oriental). Volgens een aangepast tijdschema had de IPC op 17 februari 2003 operationeel moeten zijn en op 20 maart 2003 zijn werkzaamheden moeten beëindigen. Op deze datum zou Uganda al zijn troepen (ongeveer 2000) uit de DRC teruggetrokken moeten hebben. Uiteindelijk werd in een akkoord tussen Kabila en Museveni overeengekomen dat Uganda op 24 april 2003 zou beginnen al zijn troepen uit Oost Congo terug te trekken. Op 19 mei 2003 werd de terugtrekkingsoperatie voltooid.
21


Algemeen Ambtsbericht Democratische Republiek Congo (DRC) / juni 2003 |

Op 14 februari 2003 werd bekend dat een nieuwe groep is toegevoegd aan de reeds lange lijst van rebellengroepen die in Ituri actief zijn. Het betreft het Front for Integration and Peace in Ituri (FIPI). De oprichting vond plaats in de Ugandese hoofdstad Kampala en naar verluidt met instemming van president Museveni. De nieuwe beweging wordt geleid door de voormalige rechterhand en militaire commandant van Thomas Lubanga (UPC), 'Chief' Kawa Mandro Panga, die wordt bijgestaan door lokale leiders. De beweging is opgericht als tegenhanger van de UPC27.
Begin maart 2003 heroverde het Ugandese leger Bunia op de UPC. Na zware gevechten nam het de stad in. Uganda heeft zijn troepenmacht in de regio van 1000 aan het begin van het jaar, gebracht op 2000 à 2500 man. Na de nederlaag van de UPC zijn twee commandanten van deze beweging met hun manschappen, ongeveer 3500 man, naar het Ugandese kamp overgelopen. Op 18 maart 2003 tekenden de diverse rebellengroepen en etnische milities een staakt-het-vurenakkoord in Bunia. De ondertekenaars waren de Lendu uit het Djugu gebied, de Lendu-Bindi, de PUSIC (Parti pour l'Unité, la Sauvegarde et l'Intégrité du Congo), de FNI, de FPDC en de RCD-ML. De ceremonie werd voorgezeten door Amos Namanga Ngongi, de Speciale Vertegenwoordiger van de VN voor de DRC.
Thomas Lubanga (UPC) weigerde te tekenen omdat hij stelde niet in oorlog met bovengenoemde groeperingen te zijn. Hij zou de strijd tegen wat hij noemt 'de Ugandese bezetting van Ituri' voortzetten28.
Laatste ontwikkelingen
Nadat de Ugandese troepen zich uiteindelijk op 7 mei 2003 uit Bunia hadden teruggetrokken, voerden Hema-milities van de UPC een aanval op deze stad uit, die ze na vijf dagen vechten met Lendu-milities op 12 mei innamen. Gevechten bleven voortduren tot op 16 mei vijf betrokken milities (PUSIC, FNI, FPDC, FAPC, en UPC) in Dar es Salaam een staakt-het-vuren overeenkomst sloten. De gevechten in Bunia hebben aan ruim 300 personen, meest burgers, het leven gekost.
50.000 inwoners van Bunia zijn naar Noord-Kivu gevlucht en ruim 100.000 naar Uganda. 15.000 hebben hun toevlucht gezocht in de compound van MONUC en op het vliegveld dat door MONUC wordt beveiligd.De VN-Veiligheidsraad heeft op 30 mei 2003 ingestemd met het sturen van een internationale interim vredesmacht naar Bunia (Interim Emergency Multinational Force) 29. Deze multinationale macht, met een voorziene sterkte van 1400 man, die onder leiding van Frankrijk komt, zal tot 1 september 2003 in Bunia blijven. In de tussentijd zal MONUC op volledige sterkte worden gebracht (8700 man).
27 BBC Monitoring Africa 14 februari 2003
28 IRIN 20 maart 2003

29 Veigheidsraadresolutie nr. 1484 (2003).
---


Algemeen Ambtsbericht Democratische Republiek Congo (DRC) / juni 2003 |

De strijd in Noord- en Zuid-Kivu en Maniema30
De overeenkomst van Pretoria van 30 juli 2002 voorzag in de terugtrekking van alle Rwandese militairen uit de DRC. Onder grote internationale druk voldeed Rwanda uiteindelijk aan deze verplichting en het had op 5 oktober ruim 20.000 troepen teruggetrokken, die grotendeels in de Kivu's en Maniema gelegerd waren. Reeds op 13 oktober 2002 vulde een coalitie van Mayi Mayi milities het ontstane vacuüm en veroverde de stad Uvira op de door Rwanda gesteunde RCD-Goma. Hiermee kwamen de onderhandelingen over een nationaal politiek akkoord (ICD), de terugtrekking van buitenlandse troepen en een ontwapeningsprogramma voor de in de Lusaka-overeenkomst van 1999 genoemde 'negatieve krachten' in gevaar. Rwanda beschuldigde de Congolese regering ervan achter het offensief van de Mayi Mayi te staan en dreigde zijn troepen weer naar de DRC te sturen. Onder zware internationale druk verzocht de regering in Kinshasa de Mayi Mayi zich terug te trekken en Uvira aan de RCD over te laten. Na de terugtrekking van het Rwandese leger hebben de Rwandese Hutu milities, die zich ophielden in het door Kinshasa beheerste gebied (Katanga en de Kasaï) weer aansluiting gezocht bij hun wapenbroeders in de Kivu's. Zij hebben zich hergroepeerd onder de naam Forces démocratiques de libération de Rwanda (FDLR), een organisatie die drie jaar eerder in Kinshasa werd opgericht. De FDLR bestaat uit 15.000 tot 20.000 strijders en kan een serieuze bedreiging vormen voor de veiligheid van Rwanda. Nu de FDLR zich heeft hergegroepeerd, wordt de vrijwillige ontwapening van de gewapende groepen in het oosten van de DRC, waar MONUC volgens een Veiligheidsraad resolutie (1445) bij betrokken is, waarschijnlijk moeilijker uitvoerbaar.
Het gebied rond Beni
Ondanks de ondertekening van het akkoord van Pretoria van 16 december 2002 werd in het gebied rond Beni een offensief van de MLC en de RCD-N, dat in oktober 2002 was begonnen, voortgezet. Het bedreigde eind december de 2002 positie van de RCD-K/ML in de strategisch belangrijke plaats Beni (Noord Kivu). Na tussenkomst van MONUC tekenden op 30 december 2002 de MLC, de RCD-N en de RCD-K/ML een staakt-het-vuren- overeenkomst in Gbadolite. De overeenkomst voorzag in de terugtrekking van de troepen van beide kanten over 40 kilometer en de demilitarisering van de plaatsen Mambasa en Komanda, onder de administratieve controle van de RCD-K/ML. De MLC heeft zich conform de overeenkomst uit Mambasa teruggetrokken, maar na de terugtrekking van de MLC uit Komanda nam de UPC van Thomas Lubanga de stad over. Op 31 december 2002 begon MONUC een onderzoek naar ernstige mensenrechtenschendingen in Mambasa en omgeving. Tot 16 januari 2003 waren
30 The Kivu's: The forgotten crucible of the Congo conflict. ( ICG Africa Report nr. 56. 24 januari 2003)

23


Algemeen Ambtsbericht Democratische Republiek Congo (DRC) / juni 2003 |

136 executies en 71 gevallen van verkrachting van vrouwen en kinderen gedocumenteerd. De executies waren vooral gericht tegen de Nande en de Pygmeeën. Ooggetuigen spaken van verscheidene voorvallen van kannibalisme. Alle gebouwen, inclusief het hospitaal, de kerk en woningen waren systematisch geplunderd. Naar aanleiding van het MONUC-rapport vroeg de Congolese regering aan de Veiligheidsraad een internationaal strafhof op te richten voor de DRC. MLC leider Bemba steunde dit voorstel en stelde voor dat dit Hof misdrijven zou onderzoeken die teruggaan tot september 1996. Bemba heeft ook een eigen onderzoek ingesteld en naar aanleiding hiervan zijn 27 militairen van de MLC in Gbadolite door een militair tribunaal berecht. De straffen variëren van levenslang tot 12 maanden gevangenisstraf31. Kisangani
Op 14 mei 2002 namen gewapende leden van een dissidente splintergroep van de RCD, die bekend staan als de RCD-Originel, korte tijd (3 uur) het radiostation in Kisangani over. De rebellen riepen in opzwepende bewoordingen de bevolking op met machetes, stenen en messen alle Rwandezen te doden of verjagen. Hierop trok een dol geworden menigte (vier tot vijfduizend mensen), bestaande uit burgers, politiemensen en de rebellen van het radiostation de stad in en lynchten zes personen, waarvan zij dachten dat het Rwandezen waren32. Een onderzoek, uitgevoerd in juni 2002 door de Speciale Rapporteur voor buitengerechtelijke, parate of willekeurige executies, Asma Jahangir, toonde aan dat bij het neerslaan van de rebellie door de RCD-Goma tenminste 150 personen om het leven waren gekomen. RCD troepen die de orde herstelden, voerden executies uit in de gehele stad, waarbij zowel burgers als politie en rebellen het slachtoffer werden33.
Volgens een bron van de katholieke kerk zou het aantal doden bijna 200 bedragen. Na een briefing door de voormalige Hoge Commissaris voor de Mensenrechten, Mary Robinson, voor de VN-Veiligheidsraad, antwoordde de Raad met een 'Presidential Statement' (Verklaring van de Voorzitter) waarin de RCD-Goma verantwoordelijk werd gesteld voor de massamoord die plaatsvond, nadat het radiostation weer in RCD-handen was gekomen34.
Leger, Veiligheidsdiensten en Politie
In februari 2002 heeft president Kabila met enkele decreten een omvangrijke wisseling in de top van de Congolese strijdkrachten bewerkstelligd. De nieuwe bevelhebber van alle strijdkrachten (chef d'état major inter-armée) werd luitenant- generaal Liwanga Mata Nyamunyo. Brigade-generaal Félicien Yana werd chef-
31 Reuters 21 februari 2003.

32 War crimes in Kisangani. HRW augustus 2002
33 AFP 28 juni 2002.

34 War crimes in Kisangani. HRW augustus 2002
24


Algemeen Ambtsbericht Democratische Republiek Congo (DRC) / juni 2003 |

staf en brigade-generaal Emile Kanengele plaatsvervangend chef-staf, verantwoordelijk voor de administratie, terwijl kolonel Bolembe Okunga verantwoordelijk werd voor operaties. Bevelhebber van de luchtmacht werd generaal-majoor John Numbi Banza Tambo en marinebevelhebber werd generaal- majoor Marcelin Lukama. In totaal werden tenminste dertien hoge militaire functionarissen vervangen. Tweederde van de nieuw benoemde officieren had een hoge functie in het voormalige Zaïrese leger, de FAZ (Forces Armées Zaïroises) onder Mobutu.
De sterkte van de Congolese strijdkrachten, Forces Armées Congolaises (FAC), bedraagt ongeveer 40.000 man. Op het platteland zijn daarnaast zelfverdedigingsgroepen, Forces d'Autodéfense Populaire (FAP) actief. Zij zijn officieel niet bewapend en nemen eigenmachtig orde- en politietaken waar. De verschillende veiligheidsdiensten worden gecoördineerd door de Staatsveiligheidsraad (Conseil de Sécurité d'Etat) (CSE), die rechtstreeks onder de president valt.
De veiligheidsdienst van de president, de 'Groupe Spécial de Sécurité Présidentielle' (GSSP), houdt personen gedetineerd in het GLM-gebouw (het voormalig hoofdkantoor van de onderneming 'Groupe Litho-Moboti'. De 'Agence Nationale des Renseignements' (ANR) is de civiele Congolese inlichtingendienst. Deze is onderverdeeld in de Direction Intérieure (DI) en de Direction Extérieure. De Direction Intérieure is belast met onderzoek en onderdrukking van echte en vermeende tegenstanders van het regime, journalisten, politici, etc. (zie ook 3.3.6).
De militaire geheime dienst, de Détection Militaire des Activités Anti-Patrie (DEMIAP), valt formeel onder de chef-staf van de Congolese strijdkrachten (Etat- Major Inter-Armée). In februari 2002 werd luitenant-generaal Dieudonné Kayembe tot algemeen directeur van de DEMIAP benoemd. Een politiemacht die volgens de principes van een rechtstaat opereert, komt in de gehele DRC niet voor. Ook bestaan geen regelingen met betrekking tot de organisatie, taken en bevoegdheden. Politieambtenaren worden zeer onregelmatig en slecht betaald, hetgeen noopt tot 'neveninkomsten'. De nationale politie Police Nationale Congolaise (PNC) is in 34 districten verdeeld. Officieel bedraagt de sterkte 45.000 man, waarvan ongeveer 24.000 in Kinshasa. De politie is onderverdeeld in vijf afdelingen:

- Police d'Intervention Rapide (PIR). De sterkte bedraagt ongeveer 4500 man. De PIR is belast met misdaadbestrijding, maar wordt ook ingezet voor militaire operaties (Brigade de Recherche en Brigade d'Intervention).
25


Algemeen Ambtsbericht Democratische Republiek Congo (DRC) / juni 2003 |


- Services Spéciaux. Deze diensten zijn vooral belast met de strafvervolging van oppositieleden en journalisten.

- Direction Spéciale des Interventions et Recherches (DSIR). Dit is een onderafdeling van de Services Spéciaux.
- Police Militaire (PM). Deze dienst neemt ook veiligheids- en politietaken waar.

- Police Spéciale de Roulage (PSR), de verkeerspolitie, die in het algemeen niet bewapend is.
2.4 Sociaal-economische situatie
De sociaal-economische situatie in de DRC is onverminderd zeer slecht. De economie van de DRC is in hoge mate afhankelijk van de natuurlijke rijkdommen van het land. Als gevolg van vele jaren wanbeheer en corruptie door het Mobutu-regime en de oorlog is de economie grotendeels ingestort. Daarbij komt dat de exploitatie van de natuurlijke hulpbronnen voor het grootste deel in handen is van buitenlandse mogendheden, rebellen en gewapende groepen. Een recent VN-rapport35 verdeelt de DRC in drie gebieden, onder controle van de regeringen van de DRC, Rwanda en Uganda.
In het door de regering gecontroleerde gebied, met name de Kasaï en Katanga, heeft een netwerk van Congolese en Zimbabwaanse politici, militairen en zakenlieden de controle over de productie van en de handel in de mineralen diamant, kobalt, koper en germanium, die in dit gebied voorkomen. Dit netwerk heeft gedurende de laatste drie jaar voor ten minste USD 5 miljard aan bezittingen van de mijnbedrijven van de staat, overgebracht naar privébedrijven, zonder enige compensatie aan de Congolese schatkist.
Twee weken na de openbaarmaking van bovengenoemd VN-rapport ontsloeg president Kabila het hoofd van het diamantmijnbedrijf 'Minière de Bakwanga' , Jean Charles Okoto, die in dit rapport wordt genoemd. Eén week later ontsloeg de president zes regeringsfunctionarissen die eveneens in het rapport worden genoemd.

35 Final report of the Panel of Experts on the Illegal Exploitation of Natural Recources and Other Forms of Wealth of the Democratic Republic of the Congo. UN Security Council 13 oktober 2002.

26


Algemeen Ambtsbericht Democratische Republiek Congo (DRC) / juni 2003 |

Ondanks de plundering van de natuurlijke hulpbronnen is de regering, dankzij een strenge monetaire en belasting politiek, er in geslaagd de inflatie onder controle en de begroting min of meer in evenwicht te brengen. Dit beleid is grotendeels tot stand gekomen door de minister van Financiën, Matungulu Nguyamu, een voormalige medewerker van het Internationale Monetaire Fonds, en Jean-Claude Masangu, de gouverneur van de Centrale Bank. Omdat de regering er in slaagde zijn macro-economische doelen te halen, keurde het IMF in juni 2002 een poverty reduction and growth facility (PRGF) goed. Dit was de eerste formele hulp van het IMF aan de DRC sinds tien jaar.
In februari 2003 nam de minister van Financiën ontslag omdat hij weigerde een uitgave op een 'gevoelig terrein' goed te keuren.
De aanwezigheid sinds 1998 van het Rwandese leger in de Kivu's, was in eerste instantie bedoeld om de veiligheid van Rwanda te waarborgen, tegen gewapende Hutu-milities. Het lange termijn doel kan nu omschreven worden als het veiligstellen van zijn bezittingen36. De VN is in het bezit van een brief van Jean Pierre Ondekane, eerste vice-president en chef van het Militaire Hoge Commando van de RCD-Goma, waarin hij zijn militaire eenheden aanspoort goede betrekkingen met 'onze Interahamwe en Mayi Mayi broeders' te onderhouden en hen, indien nodig, toe te staan mijnen te exploiteren om in hun onderhoud te voorzien. De terugtrekking van Rwandese troepen in oktober 2002 houdt niet in dat Rwanda bereid zou zijn zijn aandeel in de rijkdommen, coltan en diamanten, op te geven.
In het gebied dat door Uganda gecontroleerd wordt, zijn hoge officieren van het Ugandese leger (UPDF) betrokken bij de controle over de natuurlijke hulpbronnen, de grensoverschrijdende handel en de belastinginkomsten. Het VN- rapport noemt, behalve de Ugandese militairen, ook rebellenleiders waaronder Wamba dia Wamba (RCD-K), Roger Lumbala (RCD-N), Thomas Lubanga (UPC) en Mbusa Nyamwisi (APC). De UPDF heeft samen met de rebellen de controle over gebieden die belangrijke natuurlijke hulpbronnen bevatten, zoals coltan, diamant, hout en goud. Een belangrijke bron van inkomsten is het heffen van diverse belastingen (im- en exportbelastingen en belastingen op speciale goederen).
Doordat de inkomsten uit mijnbouw (diamant, kobalt, koper en germanium) in het regeringsgebied niet aan de overheid toekomen, is er geen geld beschikbaar voor overheidsdiensten. Hierdoor is de publieke sector in de Kasaï provincies effectief verdwenen. Van de vijf waterbedrijven in West Kasaï functioneert nog één (in Mbuji Mayi) en slechts op 20% van de capaciteit. Van de zes
36 Ibid.

27


Algemeen Ambtsbericht Democratische Republiek Congo (DRC) / juni 2003 |

waterleidingbedrijven in Oost Kasaï functioneert er nog één (in Kananga) en slechts op 10%.
De meeste militairen worden niet betaald en houden zichzelf in leven door te plunderen en te leven van de bevolking die zij geacht worden te beschermen. De overheid heeft de belastingen verhoogd in naam van de oorlogsinspanning en tegelijkertijd de uitgaven verminderd, eveneens met een beroep op de oorlog. Niet betaalde salarissen en de afwezigheid van overheidsdiensten hebben geleid tot het ineenstorten van de economieën van Mbuji Mayi en Kananga en in mindere mate van Lubumbashi. Banken geven niet langer krediet. De afwezigheid van lokaal krediet en de aftakeling van het wegtransport dwongen de meeste lokale industrieën van Kananga tot sluiting.
Mazelen en dysenterie maken grote hoeveelheden slachtoffers in gebieden waar geen medische faciliteiten zijn en medici niet betaald worden. De toename van het aantal gewapende milities en de gevechten hebben er toe geleid dat bijna alle landbouw in het noorden van Katanga (eens een vooraanstaand landbouwgebied) is vernietigd. Boeren zaaien geen gewassen meer in omdat deze toch geroofd worden. Grote aantallen personen zijn ontheemd geraakt en hebben hun landerijen moeten verlaten. In de Kivu's en Maniema zijn dorpen door het Rwandese leger platgebrand om coltan te bemachtigen dat door dorpelingen was verzameld.
Naar schatting zijn 25 tot 30% van alle kinderen onder de 5 jaar in noord Katanga en de Kivu's ondervoed.
Het Ugandese leger heeft bijgedragen aan de grote onveiligheid in de Ituri regio, door zijn handelspartners, de Hema, militair te trainen en van wapens te voorzien. Hierop richtten de Lendu dorpen hun eigen milities op. Grote aantallen jongeren sluiten zich bij de een of andere gewapende groep aan omdat zij geen andere mogelijkheden hebben aan eten of medicijnen te komen. Omdat zij niet worden betaald, voorzien zij in hun levensonderhoud door middel van berovingen en afpersing. In de steden zijn bedrijven, huishoudens en kerken doelwit van de gewapende jongeren; op het platteland zijn hele dorpen doelwit. Een gedeelte van de ontheemden zoekt zijn toevlucht in de steden waar zij relatief veiliger zijn dan op het platteland, maar waar de economische overlevingskansen geringer zijn. In de steden heerst vaak een werkloosheid van 90%. Een onderzoek in de plaats Butembo wees uit dat 90% van de bevolking moest leven van enkele centen per dag37.

37 Ibid

28


Algemeen Ambtsbericht Democratische Republiek Congo (DRC) / juni 2003 |

3 Mensenrechten
3.1 Juridische context
3.1.1 Verdragen en Protocollen
De Democratische Republiek Congo is partij bij de belangrijkste internationale verdragen op het terrein van de mensenrechten, waaronder het Internationale Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten, het Internationale Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten, de Conventie tegen Marteling en andere wrede, onmenselijke of vernederende straffen of behandelingen, het Verdrag over Uitbanning van alle vormen van Discriminatie op grond van Ras, het Verdrag inzake de Rechten van het Kind, het Verdrag inzake Uitbanning van Alle Vormen van Discriminatie tegen Vrouwen, het Verdrag en het bijbehorende Protocol betreffende de Status van Vluchtelingen, de vier Geneefse Verdragen van 1949 inzake het oorlogsrecht en het Afrikaanse Handvest voor de rechten van de mens en de volken .
Op 30 maart 2002 heeft de DRC het Statuut van Rome, betreffende de oprichting van het Internationaal Strafhof, geratificeerd. 3.1.2 Nationale wetgeving
De DRC had tot 4 april 2003 formeel geen grondwet. Als grondwet gold de overgangsgrondwet van maart 1998.
Tijdens voortgezette besprekingen van de Inter-Congolese Dialoog, werd op 6 maart 2003 in Pretoria door twee technische commissies overeenstemming bereikt over de tekst van een nieuwe ontwerp-overgangsgrondwet. Op 4 april 2003, twee dagen na de afsluitende besprekingen in Sun City heeft president Kabila de overgansgrondwet officieel afgekondigd.
In deze overgangsgrondwet wordt in artikel 2 de onschendbaarheid van vrijheden en fundamentele mensenrechten gegarandeerd. Waar bekend, wordt in de volgende subparagrafen de lagere wetgeving op relevante terreinen beschreven.
Op 15 april 2003 heeft president Kabila een amnestiewet afgekondigd voor oorlogshandelingen, waaronder niet vallen oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid, en voor politieke 'vergrijpen' en vergrijpen op het vlak van de vrijheid van meningsuiting.
Naar aanleiding hiervan is aan een tachtig-tal gedetineerden in de CPRK amnestie verleend, waaronder UDPS leden, leden van politiek-religieuze bewegingen ('roi' Mizele) en journalisten.
De periode waarover de amnestie geldt loopt van 2 augustus 1998 tot 4 april 2003.
29


Algemeen Ambtsbericht Democratische Republiek Congo (DRC) / juni 2003 |

3.2 Toezicht
Het in 1996 heropende kantoor van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN in Congo, Human Rights Field Office in the Congo (HRFOC) speelt een actieve rol bij de bevordering van de mensenrechten. De Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de Verenigde Naties, Sergio Vieira de Mello, bracht van 12 tot 15 januari 2003 een bezoek aan de DRC. In maart 2002 heeft de VN-Mensenrechtencommissie het mandaat van de Speciale Rapporteur voor de mensenrechten in de Democratische Republiek Congo, mevrouw Iulia Motoc met een jaar verlengd. Van 13 tot 19 februari 2002 en van 28 februari tot 10 maart 2003 heeft de Speciale Rapporteur een bezoek aan Kinshasa gebracht. Vanwege de onveiligheid was zij niet in staat een bezoek aan het oosten van het land te brengen. De Speciale Rapporteur van de Verenigde Naties voor buitengerechtelijke, standrechtelijke of willekeurige executies, mevrouw Asma Jahangir bracht van 16 tot 22 juni 2002 een bezoek aan Kinshasa, Goma en Kisangani om onderzoek te doen naar de gebeurtenissen die op 14 mei 2002 en onmiddellijk daarna in Kisangani plaatsvonden (zie 2.3).
De Congolese autoriteiten hebben niet voldaan aan hun verplichting te rapporteren aan de desbetreffende organen van toezicht op de mensenrechtenverdragen waar de DRC partij bij is.
Diverse ngo's, kerken en beroepsorganisaties houden zich bezig met mensenrechtenvraagstukken. Tot voor kort dienden zij hierbij omzichtig te werk te gaan omdat de overheid meldingen van mensenrechtenschendingen opvatte als kritiek. Regelmatig werden leiders en andere vooraanstaande figuren van mensenrechtenorganisaties gearresteerd en geruime tijd gevangen gezet, vaak zonder enige vorm van proces. Sinds het aantreden van Joseph Kabila als president, is meer aandacht voor de mensenrechten waarneembaar, hebben mensenrechtenorganisaties meer vrijheid en werken zij soms zelfs samen met de overheid.
Van de ongeveer 250 mensenrechtenorganisaties in de DRC kunnen slechts enkele serieus worden genomen. Vele zijn onder het mom van mensenrechtenbehartiging slechts uit op persoonlijk gewin.
De bekendste mensenrechtenorganisatie Association Africaine (voormalig Zaïroise) de Défense des Droits de l'Homme (ASADHO) werd in mei 1998 verboden, maar is tegen dit verbod bij het Hooggerechtshof (Cour Suprême de Justice) in beroep gegaan. ASADHO heeft inmiddels toestemming gekregen de werkzaamheden te hervatten
Een andere belangrijke mensenrechtenorganisatie is de reeds 15 jaar bestaande La Voix des Sans-Voix (VSV) onder leiding van Floribert Chibeya.
30


Algemeen Ambtsbericht Democratische Republiek Congo (DRC) / juni 2003 |

Toges Noires (TN) en Avocats sans Frontières zijn organisaties van advocaten die zich toeleggen op rechtsbescherming op het terrein van de mensenrechten. Verschillende bona fide mensenrechtenorganisaties hebben zich in enkele comités verenigd.
In het Comité Droits de l'Homme, Maintenant (CDHM) werken samen onder meer ASADHO, Journalistes en Danger (JED), Comité pour la Démocratie et les Droits de l'Homme (CDDH), Femmes Chrétiennes pour la Démocratie et le Développement (FCDD), en Toges Noires (TN). Een ander mensenrechtenplatform is het comité Réseau des Droits Humains au Congo (REDHUC). Hierin werken onder meer La Voix des Sans Voix (VSV), l'Association Internationale des Avocats de la Défense (AIAD), les Amis de Nelson Mandela pour les Droits de l'Homme (ANMDH) en l'Association Nationale de Premier peuple Autochtone Natif et Minorités Pygmées en République Démocratique du Congo (ANPANMP) samen. Het verschil tussen beide platforms is, dat REDHUC enigszins optimistisch is en van mening is dat het met de mensenrechten onder Joseph Kabila de goede kant op gaat, terwijl het CDHM deze mening bestrijdt38. Het vermoeden bestaat dat het Comité des Observateurs des Droits de l'Homme (CODHO) door de regering wordt ondersteund en daardoor niet meer onafhankelijk optreedt en bericht.
De mensenrechtenorganisaties Ligue Nationale pour les Elections Libres et Transparantes (LINELIT) en Ligue de Conscientisation des Electeurs (LICE) leggen zich toe op politieke vorming en verkiezingen. De organisatie Journalistes en Danger (JED) legt zich toe op het bevorderen van de persvrijheid.
3.3 Naleving en schendingen
De Speciale Rapporteur van de Verenigde Naties voor de mensenrechtensituatie in de DRC maakt in haar interimrapport van 26 september 200239 melding van een lichte vooruitgang van de bescherming van de mensenrechten in het door de regering gecontroleerde gebied. In de door de rebellen gecontroleerde gebieden vinden zeer ernstige schendingen van de mensenrechten plaats. Seksueel geweld tegen vrouwen en kinderen wordt als wapen ingezet door bijna alle gewapende groepen die bij het conflict zijn betrokken. Burgers zijn slachtoffer van gewapend geweld dat direct tegen hun is gericht.

38 Rapport de mission a Kinshasa CEDOCA (oktober 2002)
39 Interim report of the Special Rapporteur on the situation of human rights in the Democratic Republic of the Congo. (United Nations General Assembly 26 September 2002.)
31


Algemeen Ambtsbericht Democratische Republiek Congo (DRC) / juni 2003 |

Het grootste probleem bij alle mensenrechtenschendingen in de DRC is de straffeloosheid. In de DRC heerst in alle gebieden een 'cultuur van straffeloosheid' volgens de Ondersecretaris-Generaal voor Vredesoperaties, Jean-Marie Guehenno in een verklaring voor de Veiligheidsraad over de instabiliteit in het noordoosten van het land.40 Deze straffeloosheid vormt ook een bedreiging voor het herstel van de vrede. Niet alleen in het oosten van het land blijven ernstige mensenrechtenschendingen zoals moord, verkrachting, mishandeling, willekeurige detenties etcetera ongestraft, maar ook in Kinshasa vinden dagelijks inbreuken op de rechtsorde plaats, die onbestraft blijven. Vooral burgers in de beter gesitueerde buitenwijken van Kinshasa zijn 's nachts het slachtoffer van afpersing, diefstal en mishandeling door geüniformeerde leden van het leger en de Nationale Politie. De Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Mensenrechten, Sergio Vieira de Mello, maakt in zijn rapport van 13 februari 200341 melding van ernstige mensenrechtenschendingen in het gehele land, vooral in de gebieden onder controle van de RCD-Goma, de MLC en de UPC. Sommige schendingen kwalificeren zich volgens Vierra de Mello voor berechting door het Internationale Strafhof in Den Haag. De DRC heeft het Statuut van Rome, waarbij het Strafhof werd opgericht, op 30 maart 2002 geratificeerd. Voor het gebied dat door de regering in Kinshasa wordt gecontroleerd, blijft grote bezorgdheid bestaan over het functioneren van het gerechtelijk apparaat. 3.3.1 Vrijheid van meningsuiting
In Kinshasa verschijnen, min of meer regelmatig, ongeveer 80 publicaties42. In het algemeen heeft de pers vrijheid van meningsuiting. Het aantal arrestaties en detenties van journalisten en mensenrechtenactivisten is in vergelijking met voorgaande jaren sterk afgenomen.
Niettemin maakt de mensenrechtenorganisatie Journalistes en Danger (JED) in haar jaarverslag over 2002 melding van 67 gevallen in regeringsgebied, waarin journalisten of media problemen met de overheid hebben gehad. Eén journalist van de krant Alerte Plus, Raymond Kabala, werd in juli 2002 veroordeeld tot 7 maanden gevangenisstraf en betaling van een schadevergoeding van USD 2500 aan de toenmalige minister voor Veiligheid, Mwenze Kongolo, wegens het schrijven van een artikel waarin stond dat de minister vergiftigd was. Raymond Kabala werd op 6 maart 2003 vrijgelaten, 14 dagen na het uitzitten van zijn straf. Verder werden 16 journalisten voor korte of langere tijd (langer dan 48 uur) opgesloten, 16 werden ondervraagd en korter dan 48 uur vastgehouden, vier werden mishandeld en gemarteld en 21 anderen werden bedreigd of werden onder druk gezet. Negen keer vond een vorm van censuur of inbeslagname van apparatuur plaats.

40 IRIN 14 februari 2003.
41 Report of the UN High Commissioner for Human Rights on DR Congo (UNSC S/2003/216)
42 Jaarverslag JED 2002.
32


Algemeen Ambtsbericht Democratische Republiek Congo (DRC) / juni 2003 |

Voor het rebellengebied (RCD en MLC) maakt JED melding van vijf gevallen waarin journalisten langer dan 48 uur werden vastgehouden en twee gevallen van ondervraging en detentie van korter dan 48 uur. Vier gevallen worden beschreven van journalisten die mishandeld of bedreigd zijn of waarvan apparatuur in beslag is genomen.
3.3.2 Vrijheid van vereniging en vergadering
In het algemeen hebben (leden van) politieke partijen geen problemen met de overheid, met uitzondering van de UDPS. Sinds 1998 is het hoofdkwartier van de UDPS door de autoriteiten in beslag genomen. Thans bevindt zich in het pand een gezondheidscentrum van de politie. Vooral na het akkoord van Sun City, van 19 april 2002, dat door de UDPS niet werd ondertekend, ondervinden actieve partijleden problemen met de overheid. De andere partijen die niet ondertekend hadden, FONUS, PALU en MNC/L, ondervinden geen hinder. De anti-UDPS houding is vooral ontstaan toen de UDPS in de persoon van Etienne Tshisekedi na Sun City toenadering zocht tot de RCD-Goma. UDPS bijeenkomsten worden regelmatig door gewapende elementen verstoord en actieve leden gearresteerd43.
In februari 2003 werd een vreedzame mars, ter ondersteuning van het Accord global et inclusif (akkoord van Pretoria 16 december 2002), die georganiseerd was door activisten en sympathisanten van de UDPS, door de politie uiteen gedreven. De avond vooraf had een lid van het UDPS partijbestuur tijdens een persconferentie andere oppositiepartijen opgeroepen de kandidatuur van Etienne Tshisekedi voor één van de vice-presidentschappen te steunen. Een zestigtal deelnemers aan de mars werd gearresteerd en gedetineerd in de Provinciale Inspectie van de politie van Kinshasa. Zij werden na protesten door mensenrechtenorganisaties na enkele dagen vrijgelaten44. Volgens de wet op politieke activiteiten van 2001 kan iedereen een politieke partij oprichten, op voorwaarde dat deze partij bij het ministerie van Binnenlandse Zaken wordt geregistreerd. Meer dan 150 partijen zijn inmiddels geregistreerd. De UDPS en enkele andere partijen hebben nog geen registratie aangevraagd op grond van het feit dat deze partijen reeds onder Mobutu waren geregistreerd. In de gebieden die niet onder controle van de regering staan blijven vrijheid van vereniging en vergadering streng beperkt. Vooral in het gebied dat door de RCD- Goma wordt gecontroleerd, zijn vele lokale leiders, professoren, geestelijken en journalisten gedood, naar verluidt om de bevolking te intimideren en lokale dissidenten te ontmoedigen45.

43 Rapport de mission à Kinshasa (CEDOCA oktober 2002)
44 HCDH, Situation des droits de l'homme en RCD (februari 2003)
45 DoS Country Report on Human Rights Practices DRC (maart 2003)
---


Algemeen Ambtsbericht Democratische Republiek Congo (DRC) / juni 2003 |

3.3.3 Vrijheid van godsdienst
De vrijheid van godsdienst wordt door de overheid gerespecteerd, met dien verstande dat de openbare orde niet mag worden verstoord en niet tegen de heersende publieke moraal mag worden ingegaan. Er zijn geen gevallen bekend van problemen voor bepaalde categorieën gelovigen of van onderdrukking van religieuze stromingen.
In de gebieden onder controle van de RCD-Goma zijn kerken en religieuze leiders veelvuldig slachtoffer geweest van grove mensenrechtenschendingen. Deze betroffen buitengerechtelijke executies, arrestaties en verdwijningen van pastoors, priesters en leken, plundering en vernietiging van kerken en het gewapenderhand verstoren van religieuze bijeenkomsten. Het doel van deze mensenrechtenschendingen zou zijn de bevolking te intimideren en de groeiende rol van de kerken als een van de weinige overgebleven fora voor discussie en vreedzame politieke activiteiten trachten te verkleinen46. 3.3.4 Bewegingsvrijheid
Reizen over land tussen regeringsgebied en rebellengebied is zeer gevaarlijk wegens rondtrekkende gewapende groepen en derhalve vaak onmogelijk. Er zijn vliegverbindingen tussen Kinshasa en Goma, maar die worden onderhouden door internationale organisaties zoals MONUC, WFP, ECHO. Voor de gewone Congolezen is het niet mogelijk hiermee te vliegen. Hoewel enkele konvooien met hulpgoederen over de rivier de Congo Kisangani hebben bereikt, heeft de RCD-K- ML nog geen toestemming gegeven voor personenvervoer. Reizen in regeringsgebied wordt door de slechte infrastructuur belemmerd, zodat het (dure) vliegverkeer vaak de enige mogelijkheid is om lange afstanden te overbruggen. Er is een treinverbinding tussen Kinshasa en Matadi en tussen Lubumbashi en Ilebo. Vanuit deze laatste plaats is Kinshasa in principe via de rivier te bereiken. Documenten
In 1986 is een nieuwe identiteitskaart (Carte Nationale d'Identité) ingesteld, die aan iedere Congolees vanaf 6 jaar werd versterkt. Deze identiteitskaart kwam in de plaats van de Carte d'Identité pour Citoyen (de groene kaart) uit 1973, die zeer makkelijk te vervalsen was en waarvan dan ook talloze vervalsingen werden aangetroffen. Met ingang van 1986 was deze groene kaart niet meer geldig en mocht niet meer verstrekt worden. De verstrekking van de nieuwe identiteitskaart werd stopgezet, omdat nieuwe onregelmatigheden ontdekt werden bij de afgifte. De oude kaart was dus afgeschaft en de nieuwe kaart werd niet meer verstrekt, met als gevolg dat een groot deel van de Congolese bevolking thans geen identiteitskaart bezit. Sommige lokale overheden zijn echter oude (groene)
46 Dos Country Report on Human Rights Practices DRC 2002.
34


Algemeen Ambtsbericht Democratische Republiek Congo (DRC) / juni 2003 |

identiteitskaarten blijven verstrekken na 1986, hetgeen bijdraagt aan de verwarring.
Voor het verkrijgen van een paspoort is geen minimum leeftijd bepaald. Het paspoort voor een minderjarige moet worden aangevraagd door de ouders of degene die ouderlijke macht over die minderjarige uitoefent (voogd). Dit geldt ook voor het aanvragen van een identiteitskaart. Voor buitenlandse reizen is een uitreisvisum benodigd. Er zijn geen gegevens bekend over het weigeren deze visa of paspoorten te verstrekken. Journalisten en oppositieleden konden, voor zover bekend, zonder beperkingen reizen. Deelnemers aan de Inter-Congolese Dialoog konden vrijelijk naar de bijeenkomsten in Zuid-Afrika reizen.
Vliegverbindingen vanuit Kinshasa met Europa worden onderhouden door Kenya Airways (via Nairiobi), SN Brussels Airlines rechtstreeks naar Brussel, Air France rechtstreeks naar Parijs, Hewa Bora rechtstreeks naar Brussel, South African via Johannesburg, Ethiopian Airlines via Addis Abeba en Cameroun Airlines via Douala naar Parijs.
Bewegingsvrijheid wordt in gebieden die onder controle van de rebellen staan ernstig beperkt, gedeeltelijk als gevolg van gevechtshandelingen. De RCD-K-ML heeft nog geen toestemming gegeven voor personenvervoer over de rivier de Congo tussen Kisangani en Kinshasa. Rebellengroeperingen, voornamelijk RCD-Goma, hanteerden regelmatig reisbeperkingen voor NGO-medewerkers. NGO's en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld kregen wel toestemming naar het buitenland en naar regeringsgebied te reizen om conferenties bij te wonen. 3.3.5 Rechtsgang
De rechtspraak wordt ondermijnd door corruptie en gebrek aan menskracht en middelen. Hiermee wordt een situatie van juridische onzekerheid gecreëerd die ruimte geeft aan politie en veiligheidsdiensten eigenmachtig op te treden in naar hun oordeel gevoelige zaken. In civiele zaken kan een gunstige uitspraak door de hoogst biedende worden gekocht.
Op 18 november 2002 heeft het overgangsparlement een wet aangenomen, waarbij het militair gerechtshof, het Cour d' Ordre Militaire (COM) wordt afgeschaft. Deze wet is op 24 april 2003, in werking getreden. De bevoegdheden van het Cour d'Ordre Militaire zijn doorhet militair Hooggerechtshof en de militaire gerechtshoven en rechtbanken overgenomen47.
47 MONUC / HRFOC mensenrechtensituatie in regeringsgebied, april 2003.
35


Algemeen Ambtsbericht Democratische Republiek Congo (DRC) / juni 2003 |

Op 7 januari 2003 deed het Cour d'Ordre Militaire uitspraak in het proces, dat op 15 maart 2002 was begonnen, tegen 135 verdachten van de moord op president Laurent Kabila. Dertig verdachten werden ter dood veroordeeld, waarvan tien bij verstek. Het proces werd in strijd met alle bestaande rechtsregels gevoerd. De verdachten kregen te weinig tijd hun verdediging voor te bereiden. Zij werden pas twee of drie dagen voor het begin van het proces hierover ingelicht en spraken hun advocaten pas op de eerste zittingsdag. Tussen mei en september 2002 werden geen onafhankelijke waarnemers bij de rechtbankverhoren toegelaten. De rechters waren militairen van de veiligheidsdiensten, zonder juridische achtergrond. Geen van de veroordeelden heeft het recht op beroep48. Na een proces van acht dagen heeft de Oorlogsraad van de MLC, de Conseil de Guerre, in Gbadolite twee militairen van de MLC tot levenslange gevangenisstraf veroordeeld voor hun aandeel, namelijk moord op burgers, in de ernstige mensenrechtenschendingen tijdens de strijd rond Mambasa (zie ook 2.3, Het gebied rond Beni). Achttien anderen werden veroordeeld tot gevangenisstraffen variërend van zes maanden tot vier jaar wegens verkrachting en desertie. Een onderzoeksmissie van de MLC naar de gebeurtenissen bij Mambasa heeft de beschuldigingen van kannibalisme op Pygmeeën, begaan door leden van de MLC en de RCD-N, verworpen.
Het proces werd gevoerd zonder de aanwezigheid van advocaten en journalisten uit Kinshasa, die hiervoor door de MLC waren uitgenodigd; omdat deze geen vergunning van de Congolese autoriteiten kregen met een MONUC vliegtuig naar Gbadolite te vliegen.
3.3.6 Arrestaties en detenties
Volgens de wet kunnen alleen verdachten van misdrijven waar een straf op staat van meer dan zes maanden gevangenis, gearresteerd worden zonder arrestatiebevel. Door veiligheidsdiensten gearresteerde personen moeten binnen 24 uur aan de politie worden overgeleverd en vervolgens binnen 48 uur worden voorgeleid.
In de praktijk worden deze regels systematisch geschonden. Veiligheidsdiensten, vaak handelend in opdracht van iedereen die enige autoriteit kan claimen, verrichten arrestaties om tegenstanders van de regering, mensenrechtenactivisten en journalisten te intimideren. Aanklachten worden zelden ingediend en het is niet altijd duidelijk of de detentie om politieke reden plaatsvindt. Ook willekeurige burgers kunnen het slachtoffer worden van arrestaties, vaak op grond van een, al dan niet verzonnen, aanklacht van een medeburger. Meestal ligt aan zo'n beschuldiging een economisch motief ten grondslag.
48 Amnesty International Press release 7 januari 2003
36


Algemeen Ambtsbericht Democratische Republiek Congo (DRC) / juni 2003 |

Vaak worden bezittingen van een gedetineerde geconfisqueerd. Zo is het huis van Eddy Kapend door het Cour d'Ordre Militaire geconfisqueerd. Detentiecentra
De situatie in het Centre Pénitentiaire et de Rééducation de Kinshasa (CPRK), de grootste gevangenis van het land, is verder verslechterd, volgens een rapport van ASADHO.49 Begin juli 2002 waren er 2706 gedetineerden, waarvan ongeveer 2000 in voorlopige hechtenis. Hiervan vielen er 1387 onder het Parket van het Cour d'Ordre Militaire. De gevangenis, die berekend is op ongeveer 1000 gedetineerden, is overbevolkt. Er is niet voldoende voedsel, zodat de gedetineerden door hun familie van voedsel moeten worden voorzien. Zieken krijgen geen verzorging. De medische dienst van de gevangenis heeft geen personeel en middelen om het groeiend aantal zieke gedetineerden te verzorgen. Paviljoen 10, dat bestemd is voor minderjarigen en zieken, herbergt 68 zieke gedetineerden die zonder enige verzorging aan hun lot zijn overgelaten. De ziektegevallen variëren van tuberculose, tyfus en malaria tot ziekten die verband houden met ondervoeding.
Groupe Litho Moboti (GLM)
In de kelder van het gebouw, genaamd Groupe Litho Moboti, dat toebehoorde aan een zakenman en familielid van Mobutu, Litho Moboti, bevinden zich de cellen van de Nationale Veiligheidsraad (Conseil National de Sécurité, CNS) en de Speciale Presidentiële Garde (Garde Spéciale Présidentielle, GSP). De gedetineerden worden hier in volledige afzondering vastgehouden. Ook enkele appartementen op de etages fungeren als detentieruimten. De laatste tijd zijn er echter geen bewijzen van gedetineerden in dit gebouw. Volgens een mensenrechtenorganisatie in Kinshasa zijn talrijke gedetineerden van de GLM overgebracht naar detentieruimten van Bureau 2, tegenover het Palais du Marbre50 (het paleis van de president).
De voormalige militaire gevangenis Ndolo is niet meer in gebruik. Op 8 maart 2001 heeft Joseph Kabila de sluiting bevolen van alle detentieruimten die niet onder een parket vallen. In de praktijk worden deze ruimten evenwel nog steeds gebruikt, maar omdat hun bestaan officieel ontkend wordt hebben advocaten en vertegenwoordigers van ngo's, zoals het Internationale Rode Kruis, hier geen toegang. Illegale detentieruimten worden gebruikt door de Speciale Diensten (Services Spéciaux, SP) van de politie, en de veiligheidsdiensten de Détection des activités militaires anti-patrie (DEMIAP) en Agence Nationale de Renseignements (ANR).

49 ASADHO Conditions de détention au CPRK: Mort à petit feu. 3 juli 2002.
50 Rapport de mission à Kinshasa CEDOCA (oktober 2002)
37


Algemeen Ambtsbericht Democratische Republiek Congo (DRC) / juni 2003 |

RCD-GOMA
In de militaire gevangenis te Ndosho, bij Goma, werden gevangenen gedetineerd in twee kleine scheepscontainers waar geen licht en lucht in kan komen. Na de terugtrekking van de Rwandese troepen in oktober werden de gedetineerden overgebracht naar een gevangenis van één van de veiligheidsdiensten van de RCD-Goma51.
3.3.7 Mishandeling en foltering
Veiligheidsdiensten en politie mishandelen en martelen verdachten tijdens arrestaties en ondervragingen. Deze misdragingen blijven, zoals alle misdragingen door veiligheidsdiensten, politie en leger, onbestraft. 24 gevangenen zijn in 2002 in het CPRK te Kinshasa overleden nadat zij door de politie in andere detentiecentra waren mishandeld. 122 anderen overleden als gevolg van ziekten en ondervoeding52.
In gebieden die niet onder controle staan van de regering hebben rebellen en buitenlandse troepen talrijke personen gemarteld en verkracht. Seksueel geweld wordt als wapen ingezet door bijna alle gewapende groepen, die bij het conflict zijn betrokken53.
3.3.8 Verdwijningen
In tegenstelling tot vorige jaren waren er in 2002 geen gedocumenteerde gevallen van verdwijningen in regeringsgebied.
Veiligheidsdiensten hebben echter regelmatig zogenaamde verdachten gedurende uiteenlopende perioden gevangen gezet, voor dat zij hun detentie bekend maakten54.
In de gebieden die niet onder regeringscontrole staan waren er talrijke gevallen van verdwijningen. Alle strijdende partijen in de rebellengebieden worden beschuldigd van ontvoering van vrouwen en kinderen. Veel slachtoffers verdwenen55.
3.3.9 Buitengerechtelijke executies en moorden In tegenstelling tot andere jaren waren er in 2002 geen berichten over buitengerechtelijke executies in regeringsgebied. Wel waren er verscheidene gevallen van moord, gepleegd door gewapende personen in politie- of
51 DoS Country Report on Human Rights Practices DRC 2002.
52 Ibid.

53 Interim report of the Special Rapporteur on the situation of human rights in the Democratic Republic of the Congo. (United Nations General Assembly 26 september 2002.)
54 Dos Country Report on Human Rights Practices DRC 2002.
55 Ibid.

38


Algemeen Ambtsbericht Democratische Republiek Congo (DRC) / juni 2003 |

legeruniform. Aangenomen wordt dat het deserteurs betrof die op eigen initiatief handelden56.
Mayi Mayi strijders en Hutu milities, die materiële steun van de regering kregen, hebben talrijke burgers gedood, ook in gebieden die onder controle van de regering staan. De regering heeft hier niet tegen opgetreden. In alle rebellengebieden hebben gewapende groepen talrijke bloedbaden onder de burgerbevolking aangericht, vooral in het oosten van het land en de Ituri regio. Ook kwamen gevallen van kannibalisme voor. 3.3.10 Doodstraf
In 1999 kondigde de regering een moratorium af op de uitvoering van de doodstraf. Dit moratorium werd in november 2002 opgeheven, ongeveer een maand voordat een uitspraak werd verwacht in de rechtszaak over de moord op Laurent Kabila. Mensenrechtenorganisaties maakten hiertegen ernstig bezwaar omdat zij vermoedden dat het opheffen van het moratorium bedoeld was om ter dood veroordeelden in dit proces te kunnen executeren. Eén dag voor de uitspraak in dit proces werden 15 andere ter dood veroordeelden op 6 januari 2003 uit de gevangenis (Centre pénitentiaire et de réeducation de Kinshasa, CPRK) gehaald en in een militair kamp in een buitenwijk van Kinshasa geëxecuteerd57. Op 7 januari 2003 deed het Cour d'Ordre Militaire uitspraak in het proces tegen de 135 verdachten van de moord op Laurent Kabila. De officier van justitie had tegen 115 personen de doodstraf geëist. Dertig verdachten werden ter dood veroordeeld, waarvan tien bij verstek (zij zouden zich in het buitenland bevinden). Onder de ter dood veroordeelden bevindt zich kolonel Eddy Kapend, voormalig adjudant van Laurent Kabila. 27 anderen werden tot levenslange gevangenisstraf veroordeeld, waaronder generaal Nawej Yav, en 41 werden vrijgesproken. De overigen werden veroordeeld tot gevangenisstraffen variërend van 2 tot 20 jaar. Eind januari 2003 hielden de echtgenoten van de ter dood veroordeelden een persconferentie waarbij zij protesteerden tegen de opschorting van het recht op bezoek. Zij maakten eveneens bekend dat het Cour d'Ordre Militaire al hun bezittingen had afgenomen, inclusief de woningen58. RCD-Goma
In september 2002 besloot de leiding van de RCD het moratorium op de tenuitvoerlegging van doodstraffen, dat sinds december 1999 bestond, op te heffen.

56 DoS Country Report on Human Rights Practices DRC 2002.
57 Amnesy International bliksem aktie, 10 januari 2003
58 Irin 28 januari 2003.
39


Algemeen Ambtsbericht Democratische Republiek Congo (DRC) / juni 2003 |

3.4 Positie van specifieke groepen
3.4.1 Dienstplicht / militairen
In de DRC bestaat geen dienstplicht. Iedere Congolees (m/v) kan zich na het voltooien van het zestiende levensjaar vrijwillig aanmelden voor het Congolese leger, als er een rekruteringsronde plaatsvindt en als men voldoet aan bepaalde fysieke en gezondheidseisen.
Kindsoldaten
Zowel de regeringstroepen als de rebellen hebben in het verleden regelmatig kindsoldaten gerekruteerd. Naar schatting dienen in het gehele land zo'n tienduizend kindsoldaten. Onder internationale druk, onder andere na het bezoek van de speciale VN-vertegenwoordiger voor Kinderen en Gewapend Conflict, Olara Otunnu, in mei 2001 aan Kinshasa, en met uitzicht op internationale stimuleringsmaatregelen van een Wereldbankproject, is het regeringsleger begonnen met de demobilisatie van kindsoldaten. De demobilisatie en de hiermee gepaard gaande wederopname in de maatschappij worden door het Bureau National pour la Démobilisation et Réinsertion (BUNADER) in samenwerking met de ministeries van Defensie en Mensenrechten gecoördineerd. De demobilisatie van 3500 kindsoldaten is aangekondigd. Overigens werden in 2001 nog kindsoldaten gerekruteerd. Niet zeker is dat deze praktijk geheel beëindigd is. Een rapport van de SGVN, opgesteld door Olara Otunnu, de Speciale Vertegenwoordiger van de Secretaris-Generaal voor Kinderen en Gewapend Conflict, dat op 16 december 2002 openbaar werd gemaakt, bevatte voor het eerst een lijst van partijen die kinderen rekruteren en gebruiken in gevechtssituaties. Op de lijst staan vijf conflictsituaties, waaronder de DRC. Alle Congolese strijdende partijen worden beschuldigd van het rekruteren of gebruiken van kindsoldaten59. De meeste kindsoldaten komen voor in de Ituri regio. Volgens een hulpverlener is tussen de 50 en 70% van de UPC rebellen minderjarig. Veel van hen zijn niet ouder dan acht of tien jaar. De totale sterkte van de UPC wordt geschat op 15.000 man. Radio Okapi, de radiozender van MONUC, heeft bericht dat de leider van de UPC, Thomas Lubanga, heeft verordonneerd dat iedere familie in het gebied dat onder zijn controle staat, moet bijdragen aan de oorlogsinspanning. Deze inspanning kan bestaan uit het schenken van een koe, het geven van geld of het afstaan van een kind aan de UPC60. Velen geven hieraan gehoor, omdat zij niet in staat zijn al hun kinderen te voeden. Naar verluidt vindt ook gedwongen rekrutering plaats op de scholen.

59 Report of the Secretary-General on children and armed conflict (UNSC 26 november 2002).
60 IRIN 7 februari 2003.
40


Algemeen Ambtsbericht Democratische Republiek Congo (DRC) / juni 2003 |

Volgens het rapport van de SGVN maken alle strijdende partijen in de DRC gebruik van kindsoldaten61.
3.4.2 Rebellenlegers
In het noorden en oosten van de DRC zijn tientallen gewapende groeperingen en groepen actief, die elkaar in wisselende loyaliteiten bestrijden, maar zich ook tegen burgerbevolking keren. Zij maken zich allen schuldig aan grove mensenrechtenovertredingen en rekruteren kindsoldaten. De oorspronkelijke rebellengroeperingen waren de RCD en de MLC. Zij keerden zich, met steun van onder meer Rwanda en Uganda vanaf 1998 tegen Laurent Kabila. Inmiddels hebben zich zowel bij de RCD als de MLC diverse afscheidingen voorgedaan (zie ook 2.3).
3.4.3 Etnische groepen
Twa
In de Ituri regio zijn zeer ernstige mensenrechtenschendingen begaan tegen de Twa (Pygmeeën). Er zijn door MONUC gedocumenteerde gevallen van kannibalisme door militairen van de MLC. Tutsi
In Kinshasa worden Tutsi niet door de overheid vervolgd op basis van hun etniciteit. In het overige door de regering gecontroleerde gebied is de situatie onduidelijk.
Tutsi en personen met een Tutsi uiterlijk, evenals personen die Kinyarwanda spreken en afkomstig zijn uit de Kivu's kunnen gevaar lopen van de zijde van de bevolking. De overheid treedt niet consequent op tegen personen die Tutsi aanvallen.
Op het terrein van het INSS (Institut National de Sécurité Sociale), commune Ngafula te Kinshasa, verblijven ruim 300 personen, voor het merendeel van Tutsi afkomst, maar ook Hutu en personen uit gemengde huwelijken. Sinds de gebeurtenissen in Kisangani in mei 2002 is het aantal vluchtelingen op het INSS- terrein licht gestegen. Zij worden van voedsel voorzien door de Internationale Confederatie van het Rode Kruis (ICRC) en zijn in principe vrij het kamp te verlaten.
3.4.4 Homoseksuelen
In het Congolese recht is homoseksualiteit niet strafbaar gesteld. Verborgen en openlijke uitingen van homoseksualiteit worden ook door de bevolking niet
61 Report of the Secretary-General on children and armed conflict (UNSC, 26 november 2002)
41


Algemeen Ambtsbericht Democratische Republiek Congo (DRC) / juni 2003 |

veroordeeld en leiden niet tot politieoptreden. Er is geen discriminatie jegens homoseksuele mannen en vrouwen. Indien er arrestaties van homoseksuelen plaats vinden, is dit niet omdat de Congolese maatschappij homoseksualiteit als een seksuele afwijking beschouwt, maar omdat de betrokkenen zich schuldig hebben gemaakt aan openbare schennis van de eerbaarheid. Ook heteroseksuelen kunnen hiervoor strafrechtelijk worden vervolgd. 3.4.5 Vrouwen
Bij een beschrijving van de positie van de Congolese vrouwen moet onderscheid gemaakt worden tussen ongehuwde en gehuwde vrouwen. Ongehuwde vrouwen worden niet gediscrimineerd en mogen in principe iedere functie uitoefenen en ieder ambt bekleden. Zij kunnen ook dienst nemen als beroepsmilitair.
Gehuwde vrouwen verliezen bij hun huwelijk hun wettelijke handelingsbekwaamheid. Zij kunnen zonder toestemming van hun echtgenoot niet in rechte optreden, goederen verwerven en vervreemden of zich verplichten. Als de echtgenoot toestemming weigert, kan het tribunal de paix (laagste rechtbank) toestemming verlenen. Voorafgaande toestemming van de echtgenoot is echter niet nodig als de vrouw in rechte optreedt tegen haar man. Evenmin is toestemming vereist als de echtgenoot afwezig is of als hij veroordeeld is tot een gevangenisstraf van tenminste zes maanden, gedurende zijn detentie. Ongehuwde (meerderjarige) vrouwen kunnen zelfstandig een paspoort aanvragen. Gehuwde vrouwen hebben hiervoor toestemming van hun echtgenoot nodig.62 In maart 2003 is een nieuwe arbeidswet tot stand gekomen, die in samenwerking met de ILO (International Labour Organisation) is opgesteld. Volgens deze wet, die in 2004 in werking treedt, hebben vrouwen niet langer toestemming van hun echtgenoot nodig om te gaan werken63.
Seksueel geweld en seksueel misbruik zijn weliswaar bij wet verboden, maar de vrouwen die hier het slachtoffer van worden praten hier privé niet over en nog minder melden zij dit aan Justitie. Aan de ene kant is men bang voor sociale stigmatisering en vergelding, aan de andere kant worden deze problemen meestal 'opgelost' door informele afspraken en een huwelijk van de vrouw met de dader64. In het oosten van het land wordt seksueel geweld als wapen ingezet door bijna alle gewapende groepen, die bij het conflict zijn betrokken65. In de plaats Uvira zijn
62 artt. 448 t/m 451 Code de la Famille.
63 Reliefweb 19 maart 2003
64 Asylmagazin 12 december 2002.
65 Interim report of the Special Rapporteur on the situation of human rights in the Democratic Republic of the Congo 26 september 2002.
42


Algemeen Ambtsbericht Democratische Republiek Congo (DRC) / juni 2003 |

tussen oktober 2002 en februari 2003 ongeveer 5000 vrouwen verkracht. Dat is gemiddeld 40 per dag66.
3.4.6 Voormalige Mobutu-aanhangers
Na het akkoord van Sun City van april 2002 is er een verandering opgetreden in de houding van de overheid ten opzichte van de Mobutu getrouwen. Na afloop van de besprekingen kwam een grote delegatie van de MLC naar Kinshasa. Hieronder bevonden zich vele belangrijke `Mobutisten'. Er bevinden zich geen naaste familieleden van Mobutu in Kinshasa. Zijn echtgenote Bobi Ladawe woont nog in Rabat en zijn twee zoons Manda en Nzanga wonen in Parijs. Er zijn onderhandelingen gaande tussen Kinshasa en Rabat om het lichaam van president Mobutu naar de DRC terug te brengen. Nzanga Mobutu heeft onlangs een bezoek aan Kinshasa gebracht op uitnodiging van president Kabila67. Wanneer Mobutu getrouwen niet verdacht worden van samenwerking met de rebellen, worden zij niet vervolgd. Het lidmaatschap van de partij MPR levert geen risico op voor politieke vervolging68. 3.4.7 Ex-FAZ militairen
In februari 2002 heeft Joseph Kabila twee decreten uitgevaardigd waarbij tal van militairen van het regeringsleger FAC (spottend burgers in uniform genoemd) vervangen werden door militairen van de voormalige leger ten tijde van Mobutu, de FAZ (Forces Armées Zaïroises). Alle sleutelposities van het huidige leger worden sindsdien door ex-FAZ militairen bezet69 (zie ook 2.3). In augustus 2002 maakte de mensenrechtenorganisatie VSV melding van arrestaties van ex-FAZ en MLC leden op beschuldiging van het behoren tot de gewapende rebellie.
De laatste tijd keren steeds meer ex-FAZ militairen uit het buitenland terug, ook uit Brazzaville. Deze worden veelal in het huidige leger opgenomen. Zolang ex-FAZ leden niet worden beschuldigd van samenwerking met de rebellen, worden zij niet meer gerechtelijk vervolgd.
66 Reuters 21 februari 2003.
67 digitalcongo.net Cinq questions a Manda Mobutu. 1 maart 2003
68 Rapport de mission a Kinshasa. CEDOCA oktober 2002.
69 Ibid.

43


Algemeen Ambtsbericht Democratische Republiek Congo (DRC) / juni 2003 |

4 Migratie
4.1 Migratiestromen en -motieven
Het grootste deel van de Congolese vluchtelingen is op de vlucht voor oorlogsgeweld.
In Tanzania bevinden zich ongeveer 140.000 Congolese vluchtelingen, waarvan er 17.000 in 2002 arriveerden. De Tanzaniaanse overheid verleent aan alle Congolese vluchtelingen die zich aan de grens melden, asiel op prima facie basis. De meeste vluchtelingen leven in drie kampen in de westelijke Kigoma provincie aan het Tanganyika meer. Het US Committee for Refugees (USCR) dat in oktober en november 2002 een bezoek aan deze kampen bracht, verwacht dat de vluchtelingenstroom ook in 2003 zal aanhouden met een gemiddelde van 1500 per maand70.
In Burundi bevonden zich eind december 2002 ongeveer 40.000 Congolese vluchtelingen71. Zij worden opgevangen in kampen die door UNHCR worden beheerd.
Eind februari 2003 bevonden zich in Uganda ongeveer 15.000 vluchtelingen uit de Ituri regio72.
4.2 Opvang ontheemden
Volgens de VN bevinden zich in de DRC ongeveer 2,7 miljoen binnenlands ontheemden, tegen 2 miljoen in januari 2002. Speciaal getroffen zijn de provincies Noord-Kivu en Orientale, waar tussen augustus 2002 en februari 2003 500.000 personen ontheemd raakten73. Voor de ontheemden is geen opvang geregeld. Velen bevinden zich in het oerwoud en kunnen ook niet bereikt worden door hulpverleningsinstanties. Anderen zijn vanuit hun dorpen naar grotere plaatsen getrokken. Hun aanwezigheid legt een grote druk op de oorspronkelijke bewoners, die zelf al in een uiterst moeilijke situatie verkeren.
70 UNHCR News 24 december 2002.
71 Affected Populations in the Great Lakes Region, OCHA 31 januari 2003.
72 Reliefweb, Uganda: Refugees from the Democratic Republic of Congo Appeal nr. 06/03.
73 Reliefweb 21 februari 2003.
---


Algemeen Ambtsbericht Democratische Republiek Congo (DRC) / juni 2003 |

4.3 Minderjarigen
Wettelijke regels
Minderjarigheid eindigt in de DRC bij het bereiken van de leeftijd van 18 jaar74. Het is evenwel mogelijk dat een rechtbank een minderjarige na het bereiken van de 15-jarige leeftijd meerderjarig verklaart op verzoek van de ouders, of bij het ontbreken van de ouders, de voogd75. Een gehuwde minderjarige wordt van rechtswege als meerderjarig beschouwd76.
Vanaf de leeftijd van 18 jaar is iemand wettelijk handelingsbekwaam. Mannen mogen op 18-jarige leeftijd trouwen en vrouwen op 15-jarige leeftijd. Niettemin kan het Tribunal de Paix leeftijdsdispensatie verlenen op grond van gewichtige redenen.
Sociale positie
In de DRC is geen wettelijke leerplicht en dus ook geen leeftijd tot welke de leerplicht zou gelden.
Wat het werken door minderjarigen betreft stelt de wet dat het verboden is iemand jonger dan 14 jaar in dienst te nemen77. Minderjarigen tussen de 14 en 16 jaar mogen alleen lichte werkzaamheden verrichten, die niet schadelijk zijn voor de gezondheid. Het in dienst nemen van minderjarigen is niet toegestaan als de degenen die de ouderlijk macht uitoefenen of de voogd zich hiertegen verzetten. In het algemeen gaan Congolezen vanaf 18 jaar en als ze een baan hebben, voor zich zelf zorgen. Er zijn echter thans in de DRC talrijke minderjarigen die voor zichzelf moeten zorgen omdat ze wees zijn of omdat hun ouders niet meer voor hen kunnen zorgen. Daarom moeten zeer veel kinderen, soms vanaf zeven of acht jaar werkzaamheden verrichten om in leven te blijven (schoenpoetsers, autowassers, verkopers etc.). Hierbij is geen verschil tussen jongens en meisjes. Het aantal straatkinderen en wezen nam sinds begin van 2001 toe. Straatkinderen in Kinshasa kunnen te maken krijgen met ernstige mishandeling door soldaten en politie. Ook de bevolking staat veelal wantrouwend tegenover straatkinderen.78 Het is sociaal-cultureel geaccepteerd dat 16 en 17-jarigen werken, hetgeen ook bij wet is toegestaan. Als zij informeel werken, verrichten zij de meest uiteenlopende werkzaamheden.
Het is niet gebruikelijk dat minderjarigen trouwen en een gezin stichten. Als het al gebeurt blijft het jonge stel bij een van de ouders wonen om economische redenen. Het is zeer ongebruikelijk dat minderjarigen zelfstandig gaan wonen apart van de
74 art. 219 Code de la Famille.
75 art. 289 Code de la Famille.
76 art. 288 Code de la Famille.
77 art. 3 Code de Travail.
78 US DoS, Country Reports on Human Rights Practices ­ 2001 ­ DRC, March 2002
45


Algemeen Ambtsbericht Democratische Republiek Congo (DRC) / juni 2003 |

familie, mede vanwege de kosten die dit met zich meebrengt en de zeer slechte financiële situatie waarin de bevolking van de steden zich bevindt. In de dorpen is nog ongebruikelijker dat minderjarigen op zich zelf gaan wonen. Sterke sociale controle en culturele redenen verhinderen dit.
Zowel wettelijk als sociaal-cultureel worden Congolezen niet als zelfstandig beschouwd vóór hun meerderjarigheid, tenzij zij een baan hebben die hen in staat stelt voor zichzelf te zorgen, hetgeen vóór hun achttiende jaar zelden voor komt. In het algemeen worden Congolezen niet werkelijk onafhankelijk van hun ouders tot zij een baan hebben, wat meestal pas op hun twintigste het geval is. Er zijn natuurlijk, zoals in ieder land, verschillen tussen de verscheidene sociaal- economische klassen. Een kind uit een rijke familie zal vanaf zijn achttiende jaar als zelfstandig beschouwd worden als hij voldoende financiële middelen heeft, zelfs als hij geen baan heeft.
Lokale gebruiken maken op de zelfstandigheid van minderjarigen geen uitzondering.
Alleenstaande minderjarigen
In het algemeen worden weeskinderen opgevangen door één van beide families. Vanwege de zeer slechte economische situatie van de laatste jaren komt het echter voor dat weeskinderen aan hun lot worden overgelaten, ongeacht hun leeftijd. In de DRC bestaan principieel geen weeshuizen van overheidswege, omdat het tot een paar jaar geleden ondenkbaar was dat een kind niet door een van beide families werd opgevangen na het overlijden van één of beide ouders. De enkele opvanghuizen in de DRC worden geleid door ngo's of religieuze congregaties, bijvoorbeeld het Leger des Heils, de Zusters van Moeder Thérésa of de liefdadigheidsinstelling voor straatkinderen (een complete lijst is niet beschikbaar). Zij trekken zich het lot van straatkinderen aan en trachten hen enige opleiding te geven. De levensomstandigheden in deze opvanghuizen zijn slechter dan die van de meerderheid van de bevolking. Dit is mede te wijten aan het feit dat bovengenoemde organisaties voor hun functioneren afhankelijk zijn van giften. De opvanghuizen zijn bedoeld voor de opvang van straatkinderen. Deze verblijven hier tot zij een vak hebben geleerd waardoor zij in staat zijn geld te verdienen. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen jongens en meisjes. Het aantal opvanghuizen is bij lange na niet genoeg om alle minderjarige straatkinderen op te vangen.
Uit het buitenland terugkerende minderjarigen, waarvan de familie niet over de terugkeer was ingelicht, kunnen op het bureau van de vreemdelingenpolitie in Kinshasa worden vastgehouden tot er eventuele familieleden zijn gevonden door de immigratiedienst. Terugkerende minderjarige asielzoekers krijgen geen speciale behandeling.
Iedere minderjarige, die geen ouders meer heeft kan een voogd toegewezen krijgen. Deze voogd wordt gezocht in de naaste familiekring van de betrokken
46


Algemeen Ambtsbericht Democratische Republiek Congo (DRC) / juni 2003 |

minderjarige of uit andere personen die voor deze taak geschikt zijn. De voogd wordt benoemd door het Tribunal de Paix, op voordracht van de familie. 4.4 Activiteiten van internationale organisaties Alle grote internationale en een groot aantal nationale hulpverleningsorganisaties zijn in de DRC actief: UNHRC, ICRC, UNICEF, UNHCHR, UNDP, UNFPA, FAO, WHO, WFP, MSF, Memisa, Caritas, Cordaid, etcetera. ICRC
Het ICRC voert activiteiten in het gehele land uit, waarbij het geen restricties ondervindt. In het RCD-gebied beheert het ICRC drie hospitalen en in regeringsgebied twee. Daarnaast verzorgt het ICRC een groot programma voor het opsporen van families. In oktober 2002 heeft het ICRC 47 kinderen met hun families herenigd en in maart 2003 nog eens 45. Totaal 50 alleenstaande kinderen werden van Kinshasa naar Goma gevlogen en 42 kinderen van Goma naar Kinshasa. De kinderen waren van hun ouders gescheiden sinds augustus 1998, toen de gevechten uitbraken79.
UNHCR
UNHCR faciliteert vrijwillige terugkeer van Congolese vluchtelingen uit de buurlanden. UNHCR is, met het oog op de algemene situatie, van mening dat het niet wenselijk is afgewezen asielzoekers naar de DRC terug te sturen, tenzij naar Kinshasa mits er familiebanden zijn en middelen van bestaan. 4.5 Beleid andere Europese landen
Zwitserland
Asielaanvragen door Congolese staatsburgers worden individueel beoordeeld evenals het verlenen van subsidiaire bescherming. Repatriëring naar Kinshasa wordt aanvaardbaar geacht. Gedwongen uitzettingen vinden niet plaats wegens het ontbreken van een terugkeerovereenkomst met de Congolese overheid. Duitsland
Asielaanvragen door Congolese staatsburgers worden individueel beoordeeld. In 2002 heeft het BAFL op 1161 Congolese asielaanvragen beslist. Aan 44 Congolezen werd asiel verleend. 67 personen werden gedwongen naar de DRC (Kinshasa) verwijderd.

79 Irin 30 oktober 2002 en 24 maart 2003.
47


Algemeen Ambtsbericht Democratische Republiek Congo (DRC) / juni 2003 |

Verenigd Koninkrijk
Alle Congolese asielaanvragen worden individueel behandeld. Aan Tutsi wordt in de regel asiel verleend, maar niet aan personen van gemengde afkomst. In principe worden uitgeprocedeerde Congolese asielzoekers naar de DRC verwijderd. België
In 2002 hebben 1800 Congolezen asiel aangevraagd in België. België onderscheidt aanhangers van de politieke oppositie en iedereen die verdacht kan worden van collaboratie met de rebellen als potentiële risicogroepen voor vluchtelingrechtelijke vervolging.
In principe worden uitgeprocedeerde Congolese asielzoekers naar Kinshasa verwijderd, maar wegens gebrek aan medewerking van de Congolese autoriteiten is de uitzetting voorlopig stopgezet.
Denemarken
Alle Congolese asielaanvragen worden individueel behandeld. Uitgeprocedeerde Congolese asielzoekers worden door Denemarken daadwerkelijk uitgezet.


48


Algemeen Ambtsbericht Democratische Republiek Congo (DRC) / juni 2003 |

5 Samenvatting
Het vredesproces en de Inter-Congolese Dialoog zijn in de verslagperiode in een stroomversnelling gekomen.
Zowel met Rwanda als met Uganda zijn akkoorden gesloten, respectievelijk in augustus 2002 in Pretoria en in september 2002 in Luanda, waarbij werd overeengekomen dat beide landen hun troepen uit de DRC terugtrekken. Uganda werd gevraagd een bataljon rond Bunia in de Ituri regio achter te laten om de orde in deze streek te bewaren totdat de Ituri Pacificatie Commissie zou zijn ingesteld. In de Ituri regio zijn in 2002 gevechten opgelaaid tussen rebellengroepen zoals de MLC en enkele RCD afscheidingen en lokale gewapende groepen zoals de UPC. Bij deze gevechten zijn zeer grove mensenrechtenschendingen gepleegd, met name door de MLC en de UPC. Het Ugandese leger heeft in maart 2003 de UPC uit Bunia verdreven. Na vertrek van de Ugandezen uit Bunia zijn de gevechten weer opgelaaid met honderden doden en tienduizenden vluchtelingen tot gevolg.De VN-Veiligheidsraad heeft toestemming gegeven voor het sturen van een multinationale macht naar Bunia om de daar aanwezige ontheemden, MONUC en de bevolking te beschermen tegen gewapende elementen. In de Inter-Congolese Dialoog is overeenstemming bereikt over de verdeling van de ministersposten en van de zetels in het nieuwe parlement en de senaat. Ook over de tekst van een nieuwe overgangsgrondwet is overeenstemming bereikt. Op
1 en 2 april 2003 vond in Sun City in Zuid Afrika de afsluitende bijeenkomst plaats, waar alle partijen het slotdocument hebben getekend. President Kabila en Jean Pierre Bemba waren hierbij afwezig.
De mensenrechtensituatie in de DRC is onveranderd slecht. In het door de regering gecontroleerde gedeelte van het land is weliswaar een lichte verbetering opgetreden, maar in de gebieden die door de rebellen worden beheerst en speciaal in gebieden waar gevochten wordt, worden alle mensenrechten met voeten getreden. Burgers in deze gebieden staan zonder aanzien des persoons bloot aan zeer grove mensenrechtenschendingen. In gebieden die door rebellen worden beheerst wordt seksueel geweld tegen vrouwen en kinderen als wapen in de strijd ingezet. Volgens de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Mensenrechten kwalificeren sommige schendingen zich voor berechting door het Internationale Strafhof te Den Haag. Het grootste probleem bij alle mensenrechtenschendingen in de gehele DRC is de straffeloosheid.
49


Algemeen Ambtsbericht Democratische Republiek Congo (DRC) / juni 2003 |


Bijlage(n)
I Bronnen
Economist Intelligence Unit (EIU), Country Reports Democratic Republic of Congo (november 2002; februari 2003) ­ (Londen 2002/03) Economist Intelligence Unit (EIU), Country Profile Democratic Republic of Congo 2002 (Londen 2002)
Europa Publications, Africa South of the Sahara 2002, Democratic Republic of Congo (Londen, 2002)
Human Rights Watch, War crimes in Kisangani (New York augustus 2002) International Crisis Group ­The Kivus: The forgotten crucible of the Congo conflict. (Africa Report nr. 56, 24 januari 2003) United Nations, Final report of the Panel of Experts on the Illegal Exploitation of Natural Resources and Other Forms of Wealth in the Democratic Republic of the Congo (New York 16 oktober 2002)
United States Department of State, Country Reports on Human Rights Practices ­ 2002 ­ DRC, March 2003
UN Security Council, Ninth Report of the Secretary-General on MONUC, 16 October 2001, S/2001/970
UNSC, Resolution 1376 (2001), 9 November 2001. OCHA Regional Support Office - Central and East Africa - Affected Populations in the Great Lakes Region (Nairobi 31 januari 2003). Amnesty International, Democratic Republic of Congo: From assassination to state murder? (december 2002).
Amnesty International, Democratic Republic of Congo: On the precipice: the deepening human rights and humanitarian crisis in Ituri (maart 2003).
50


Algemeen Ambtsbericht Democratische Republiek Congo (DRC) / juni 2003 |

II Lijst van afkortingen
ANC Armée nationale Congolaise (leger van de RCD-Goma ). APC Armée du Peuple Congolais (leger van de RCD-K-ML onder aanvoering van Mbusa Nyamwisi) FAC Forces Armées Congolaises (Congolees regeringsleger). FDLR Front Démocratique de Libération du Rwanda (Rwandese Hutu rebellen).
FIPI- Front for Integration and Peace in Ituri (Kawa Mandro Panga). FONUS Forces Novatrices pour l'Union et la Solidarité (Joseph Olengankoy).
MLC Mouvement du Libération du Congo (Jean Pierre Bemba). MPR-fait privé Mouvement Populaire pour la Révolution (Cathérine Nzuzi wa Mbombo).
PPRD Parti du Peuple pour la Réconstruction et la Démocratie (Partij van Joseph Kabila).
RCD-Goma Goma Rassemblement Congolais pour la Démocratie, afdeling Goma.
RCD-K-ML Rassemblement Congolais pour la Démocratie- Kisangani- Mouvement du Libération.
RCD-N Rassemblement Congolais pour la Démocratie - National (Roger Lumbala). RPA Rwandan Patriotic Army (Rwandese regeringsleger). UDPS Union pour la Démocratie et le Progrès Social (Eén vleugel geleid door Etienne Tshisekedi en één vleugel geleid door Kibassa Maliba)
UPDF Uganda Peoples Defence Force (Ugandese regeringsleger). UPC Union des Patriotes Congolais (Thomas Lubanga).
51


Algemeen Ambtsbericht Democratische Republiek Congo (DRC) / juni 2003 |


52




---- --