Praktijkonderzoek Veehouderij

Meer onderzoek noodzakelijk naar de diergezondheid van de biologische veehouderij

Het Praktijkonderzoek heeft een literatuurstudie uitgevoerd in opdracht van LNV om de diergezondheid op biologische en gangbare veehouderij te vergelijken. Welke koe en welk varken is gezonder: biologisch of gangbaar?

De biologische veehouderij in Nederland is een jonge nog niet ver ontwikkelde sector. Door het ontbreken van wetenschappelijke kennis op het gebied van diergezondheid in de biologische veehouderij onder Nederlandse omstandigheden zijn de boeren genoodzaakt om de gezondheidsproblemen naar eigen inzicht op te lossen. Hoewel het welzijn van de dieren op biologische bedrijven vaak beter is, is de gezondheid een punt van aandacht. De spreiding tussen bedrijven is groot. Er zijn biologische bedrijven die qua gezondheid niet onderdoen voor gangbare bedrijven. Kansvolle ontwikkelingen vanuit de biologische bedrijven zelf moeten verder gestimuleerd worden. Deze ontwikkelingen zijn in het belang van een duurzame veehouderij in het algemeen.

In de gangbare veehouderij maakt men over het algemeen gebruik van preventieve maatregelen (m.n. vaccinatie en medicatie) om de weerstand van het dier te verhogen. In de biologische veehouderij ligt de nadruk op het verkrijgen van een hoge weerstand door goede voeding, verzorging en het optimaliseren van de leefomstandigheden. Preventief gebruik van chemische diergeneesmiddelen en antibiotica zijn niet toegestaan. Groei- en productiebevorderende stoffen mogen niet worden gebruikt. De uitdaging om met een minimum aan kunstgrepen ons huidige type vee gezond te houden is dan ook groot.

Bij biologische varkens is de uitval voor en na het spenen hoger. Vooral de biggenuitval in het kraamhok is problematisch. Doordat de biologische kraamzeug niet is ingesloten tussen metalen stangen gaat ze eerder op haar biggen liggen dan haar gangbare collega die ingesloten in een kraambox staat. Onderzoek en praktijk werken aan kraamhokken die de biggen beschermen zonder de zeug te beperken.

Biologisch varkensvlees mag dan aantoonbaar smakelijker zijn (het vlees heeft een hoger vetgehalte), maar het kost meer voer om een kilogram groei te realiseren dan in de gangbare houderij. Synthetische ontwormingsmiddelen mogen preventief worden gebruikt, maar veelal geeft men de voorkeur aan andere maatregelen om de parasietendruk te beheersen op het bedrijf. Daardoor komen wormen en andere parasieten meer voor op biologische bedrijven. Mede hierdoor is het percentage aangetaste levers twee tot drie keer hoger dan bij varkens in de gangbare houderij. De indruk bestaat dat op biologische bedrijven meer problemen zijn met longgezondheid dan op gangbare bedrijven. Nader onderzoek moet inzicht geven in belangrijke risicofactoren en mogelijke oplossingen.

De samenstelling en kwaliteit van de biologische voeders laat te wensen over. Om te voorkomen dat dierlijke en synthetische aminozuren en eiwitten in het veevoer komen, wordt in de biologische veehouderij alleen met plantaardige grondstoffen gewerkt. Voedingsproblemen doen zich vooral voor bij biggen in de kraamstal en bij de gespeende biggen omdat dit voer nog niet altijd goed is afgestemd op de behoefte van het dier, en het medicinale "vangnet" ontbreekt.

Biologische vleesvarkens hebben minder pootproblemen dan gangbaar gehouden varkens. Biologische zeugen daarentegen kreupelen meer, vaak veroorzaakt door een gladde en oneffen uitloop. De uitvoering van de uitloop blijft daarom een aandachtspunt!

De melkproductie op biologische melkveebedrijven is lager dan op gangbare veebedrijven. Deels doordat andere rassen worden gebruikt, deels doordat een lagere krachtvoergift wordt gehanteerd en het ruwvoer van biologische bedrijven een lagere voederwaarde heeft.

Mastitis komt vaker voor op biologische dan op gangbare bedrijven. Doen de problemen zich op de gangbare bedrijven vooral tijdens de lactatie voor, bij biologische bedrijven vooral in de eerste week van lactatie en tijdens de droogstand. Het celgetal op biologische bedrijven en bedrijven die omschakelen is hoger dan op gangbare bedrijven. Dit wordt mogelijk veroorzaakt door het gebruik van een gemiddeld oudere veestapel, een lagere melkproductie per koe, meer weidegang en het achterwege laten van preventieve droogzetting met behulp van antibiotica.

Koeien kreupelen minder in de biologische veehouderij, het type aandoeningen verschilt niet van de gangbare melkveehouderij. Het lijkt erop dat hygiëne in de stal, de ventilatie en oneffenheden in stal en kavelpad de voornaamste boosdoeners zijn in klauwgezondheid.

De gemiddelde tussenkalftijd op biologische bedrijven is een week korter dan op gangbare bedrijven. De koeien zijn na de eerste inseminatie net even beter bevrucht. Vruchtbaarheidsaandoeningen zijn sterk afhankelijk van de veehouder, meer dan van het productiesysteem.

Koeien op het biologische bedrijf gaan gemiddeld 1 jaar langer mee dan gangbaar, de gemiddelde gebruiksduur is 4 jaar. Voornaamste reden van afvoer is onvruchtbaarheid, ouderdom of slechte productie.

Lees de samenvatting van PraktijkRapport Varkens 14 en PraktijkRapport Rundvee 32. Beide PraktijkRapporten zijn identiek.
---

© Praktijkonderzoek - Animal Sciences Group - Wageningen UR. Laatst bijgewerkt: 14-07-2003 13:54.
Mail vragen en opmerkingen over de Praktijkonderzoek Website naar: webmaster.po.asg@wur.nl