Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Antwoorden op kamervragen van de kamerleden Griffith en hirsi Ali over de veiligheid in blijf-van-mijn-lijfhuizen (2020311910).

1.
Kent u de berichten dat opvanghuizen voor vrouwen niet meer de supergeheime onderduik- plaatsen zijn die ze ten tijde van de oprichting van de eerste blijf-van-mijn-lijfhuizen waren?

3.
Kunt u aangeven hoeveel vrouwen ten tijde van de opvang in blijf-van-mijn-lijfhuizen het slachtoffer zijn geworden van mishandeling door hun (ex)partner? Op welke wijze wordt de veiligheid van vrouwen in opvanghuizen gewaarborgd? Zijn er voldoende opvanghuizen voor vrouwen die regelmatig te maken hebben met geweld?

1 en 3.
Ik beschik niet over cijfers over het aantal vrouwen die ten tijde van de opvang het slachtof- fer zijn van bedreiging of mishandeling door hun (ex)partner. Vanuit de instellingen wordt aangegeven dat regelmatig sprake is van telefonische bedreigingen of bedreigingen per post die gestuurd wordt naar b.v. het kantooradres van de instelling. Het is mij bekend dat met enige regelmaat fysieke bedreigingen en mishandelingen plaatsvinden, in een enkel geval met dodelijke afloop, veelal na afloop van de opvang. De veiligheid van vrouwen in opvanghuizen wordt op een aantal manieren bevorderd. Als eerste zijn de opvanghuizen niet voor derden toegankelijk. Daar waar vanwege gewelds- dreigingen de veiligheid van de opgenomen vrouwen in het geding is, wordt zorggedragen voor een voor de buitenwereld geheim adres. Dit betekent vaak dat de betreffende vrouw geplaatst wordt in een opvangvoorziening buiten de regio van herkomst. In 2000 kwam de helft van de opgenomen vrouwen van buiten de eigen provincie en werd 5% van de opge- nomen vrouwen vanwege veiligheidsoverwegingen alsnog doorverwezen naar een ander centrum.
In het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Maatschappelijke Opvang wordt onder meer ingegaan op de vraag of er voldoende opvangplaatsen zijn voor vrouwen die te maken heb- ben met geweldsdreiging. Ik zal in het kabinetsstandpunt dat ik voorbereid op het rapport dat in dit kader is opgesteld op dit vraagstuk ingaan. U ontvangt dit standpunt vóór 1 okto- ber.

2. Is het waar dat de partners vaak betrokken worden bij de behandeling? Om welk percen- tage gaat het? Welk percentage vrouwen gaat uiteindelijk terug naar de partner?

2.
De vrouwenopvang richt zich primair op de opvang van en hulp aan vrouwen en eventuele kinderen. Het komt voor dat vrouwen zelf, vaak met ondersteuning en begeleiding van de instelling, contact met de partner en de vader van de kinderen onderhouden. Wanneer cliën- ten en hulpverleners overtuigd zijn dat de veiligheid van vrouwen en kinderen gewaarborgd is, wordt op neutraal terrein, dus buiten het opvanghuis zelf, bijvoorbeeld bezoek aan de kinderen mogelijk gemaakt.
Er zijn geen gegevens voorhanden over het percentage opnames in de vrouwenopvang waarbij tevens partners bij de hulpverlening worden betrokken. Evenmin beschik ik over gegevens over het aantal vrouwen dat teruggaat naar de partner. Signalen uit de praktijk geven echter aan dat een groot percentage vrouwen weer terugkeert naar huis. Ik ben van oordeel dat er alles aan gedaan moet worden om de terugkeer naar huis zorgvuldig voor te bereiden. In toenemende mate werkt de vrouwenopvang samen met andere hulpverlenende


---


instanties, de politie en het Openbaar Ministerie om in een traject gericht op het slachtoffer en de pleger van geweld de geweldsspiraal blijvend te doorbreken.

4.
In hoeverre zijn bepaalde normen en waarden van specifieke groepen op basis van (sub)cultuur en geloof relevant voor toenemende vormen van geweld en doodslag tegen allochtone vrouwen? Wat voor concrete maatregelen gaat u nemen om het vallen van nog meer (dodelijke) slachtoffers te voorkomen ?

4.
Er zijn geen kwantitatieve onderzoeksgegevens bekend over het verband tussen (sub)cultuur en geloof enerzijds en geweld jegens allochtone vrouwen anderzijds. Wel is eind 2002 een onderzoek afgerond naar huiselijk geweld in allochtone kring. In het onderzoeksrapport "Hui- selijk geweld onder Surinamers, Antillianen en Arubanen, Turken en Marokkanen in Neder- land ­ aard, omvang en hulpverlening" (Intomart, 2002) wordt vastgesteld dat 24% van de mannen en vrouwen uit genoemde allochtone groepen erkent ooit in het leven het slachtof- fer te zijn geweest van huiselijk geweld. Dit cijfer is verontrustend maar ligt beduidend lager dan hetgeen eerder was vastgesteld in een onderzoek onder autochtonen ("Huiselijk geweld ­ aard, omvang en hulpverlening", Intomart 1997).
Met betrekking tot de bescherming van veiligheid van vrouwen in de vrouwenopvang kan ik u berichten dat er op lokaal vlak afspraken zijn gemaakt tussen de vrouwenopvang en de plaatselijke politie inzake het direct optreden van de politie bij dreiging of geweld. De meldkamers van de politie kennen een speciale aanduiding waardoor het voor de surveil- lancedienst duidelijk wordt dat met spoed moet worden gereageerd. Verder zijn in een aan- tal gemeenten, deels met subsidie van het Ministerie van Justitie, zogenaamde Aware- systemen ontwikkeld, waarmee vrouwen als zij belaagd worden via een alarmcentrale de politie kunnen waarschuwen. Deze systemen blijken succesvol. Het is aan de gemeenten om dergelijke systemen te implementeren.


---- --