De voorzitter van de Tweede Kamer der
Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
Datum Uw brief Ons kenmerk
(Kenmerk)
Fin 2003-0169M
Onderwerp
Actieplan publiek-private samenwerking bij
gebiedsontwikkeling
In het hoofdlijnenakkoord heeft het nieuwe
kabinet uitgesproken het een belangrijke taak te
vinden om de publieke dienstverlening te
verbeteren en de slagvaardigheid van de overheid
te vergroten. Het nieuwe kabinet heeft daarbij
geconstateerd dat de inzet van meer financiële
middelen niet heeft geleid tot een grotere
tevredenheid over de publieke dienstverlening.
De overheid moet het dus ook zoeken in een
andere aanpak om de dienstverlening te
verbeteren. Publiek private samenwerking (pps)
is zo'n andere aanpak. De ervaringen in het
buitenland en op lokaal niveau tonen al geruime
tijd aan dat pps kan bijdragen tot een betere
dienstverlening voor minder geld. De eerste
pilots op rijksniveau geven aanwijzingen dat ook
de dienstverlening van de rijksoverheid baat kan
hebben bij een grotere betrokkenheid van de
private sector.
In de brief van 20 december 2002 (TK 2002/2003,
28753 nr. 1) heeft mijn ambtsvoorganger mede
namens zijn collega's van de ministeries van
V&W, VROM, LNV, EZ, BZK en OCW u geïnformeerd
over de plannen van de verantwoordelijke
departementen voor verdere stimulering en
toepassing van pps. Ook dit kabinet zal de
verdere toepassing van pps stimuleren om zo de
publieke dienstverlening te verbeteren en de
betrokken ministers zullen dan ook de toen
opgestelde plannen ten uitvoer brengen.
Eén van de actieplannen die aan de Tweede Kamer
zijn gezonden in december 2002 ging over pps bij
integrale gebiedsontwikkeling (rapport 'Het
gebied verkend'). In dat rapport werd een
vervolgonderzoek aangekondigd naar de knelpunten
bij pps bij gebiedsontwikkelingsprojecten en
naar de mogelijke aanbevelingen om de voortgang
in die projecten te versnellen en tegelijk de
kwaliteit en financierbaarheid te vergroten.
Zoals toegezegd in de brief van december
informeer ik u hierbij, namens het kabinet, over
de resultaten van dit vervolgonderzoek, dat is
uitgevoerd door het Kenniscentrum PPS in
samenwerking met de ministeries van V&W, VROM,
LNV, EZ en BZK en in afstemming met de Raad voor
Vastgoed Rijksoverheid. Het onderzoek heeft
raakvlakken met ontwikkelingsplanologie waarvoor
binnen het ministerie van VROM voorstellen in
ontwikkeling zijn die in de Nota Ruimte worden
uitgewerkt. Het onderzoek is afgestemd met het
project ontwikkelingsplanologie. De vanuit het
onderzoek ontwikkelde benadering kan worden
gebruikt voor ontwikkelingsplanologie, waarvoor
de minister van VROM het voortouw heeft. Dit
onderzoek blijft evenals het project
ontwikkelingsplanologie binnen de spelregels van
de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
Ik constateer tot mijn tevredenheid dat de
breedte van het onderwerp en de veelheid aan
betrokken niet in de weg heeft gestaan aan een
brede steun voor het nu voorliggende
vervolgonderzoek.
Aanleiding
Aanleiding voor het vervolgonderzoek was de
constatering dat zowel integrale
gebiedsontwikkeling als pps hoog op de
beleidsagenda van het Rijk staan, maar dat niet
alle kansen bij projecten (bijvoorbeeld de
combinatie van infrastructuur en
vastgoedontwikkeling) voldoende worden benut. Er
is een behoefte om de slagvaardigheid van de
overheid in deze projecten en daarmee de
dynamiek bij gebiedsontwikkelingsprojecten te
vergroten. Daarbij is het van belang dat beter
gebruik wordt gemaakt van de reeds beschikbare
kennis.
De aandacht voor integrale gebiedsontwikkeling
is ingegeven door de volgende factoren:
· De beschikbare ruimte is schaars, waardoor het
voor het kunnen realiseren van de
Rijksdoelstellingen (t.a.v. een duurzame
kwaliteit van de leefomgeving, mobiliteit,
bedrijvigheid etc.) noodzakelijk is de
verschillende functies in het gebied - wonen,
werken en winkelen, natuur en recreatie,
infrastructuur - in onderlinge samenhang te
realiseren (beleidseffectiviteit).
· De afstemming tussen de verschillende
bestuurslagen en de coördinatie van de inzet van
middelen is nog onvoldoende. De overheid wordt
gedwongen om te kijken naar methoden voor
efficiëntere planvorming en realisatie, naar de
opbrengstenpotentie van ontwikkelingen en naar
partijen waarmee in samenwerking de kosten
kunnen worden verevend (beleidsefficiëntie) Dit
speelt o.a. bij de toenemende kosten voor
inpassingsmaatregelen van infrastructuur.
· De samenwerking met andere publieke en private
partijen is een middel hiervoor. Met de inbreng
van deze partijen kunnen de wensen van burgers
en bedrijfsleven vertaald worden naar een
optimaal project, zowel inhoudelijk (kwaliteit)
als financieel: een plan dat binnen de kaders
van de te realiseren overheidsdoelstellingen de
opbrengstenpotentie van het project optimaal
benut en de kosten en risico's beperkt. Ook
kunnen projecten door pps worden versneld
doordat het oplossingenpotentieel wordt
vergroot, waarmee eerder draagvlak kan worden
gevonden voor een oplossing.
Knelpuntenanalyse
De belangrijkste knelpunten die uit het
onderzoek naar voren komen kunnen als volgt
worden benoemd:
· Sectorale aanpak door het Rijk: er is niet
altijd een uniforme beleidsvisie ten aanzien van
projecten. Er is -zeker indien meerdere
departementen betrokken zijn- onvoldoende
bundeling van beleid en van de middelen (geld en
grond en de gehanteerde procedures) bij de
uitvoering van het beleid.
· Financiering: alle partijen willen een hogere
kwaliteit van het project, maar vaak is
onduidelijk wie dat dient te betalen. Er is
behoefte aan een transparante wijze van
verevening. De kansen voor een gezamenlijke
financiering worden nog niet voldoende benut.
Ook de verschillende financiële instrumenten van
het Rijk worden onvoldoende op elkaar afgestemd.
· Het Rijk bezit vaak grond in projectgebieden.
Het grondbeheer van het Rijk is weinig
ontwikkelingsgericht, waardoor onvoldoende
gebruik wordt gemaakt van de grond als
sturingsinstrument en als potentiële
financieringsbron binnen het project. Het blijkt
in veel gevallen niet mogelijk om
waardevermeerdering van Rijksgrond in te zetten
voor de financiering van het project.
· Er is geen duidelijk beeld aan de hand waarvan
kan worden beoordeeld welke rol het Rijk moet
spelen in een bepaald integraal
gebiedsontwikkelingsproject.
· Het Rijk heeft beperkte kennis en ervaring op
het gebied van (pps bij) integrale
gebiedsontwikkeling. Het is noodzakelijk om die
kennis te ontwikkelen om een gelijkwaardige
speler te kunnen zijn.
Aanbevelingen
In het onderzoek wordt geconcludeerd dat de
dynamiek van gebiedsgerichte projecten verbeterd
kan worden door de samenwerking tussen
Rijkspartijen onderling, tussen Rijk en andere
overheden en met private partijen te
verbeteren. De huidige passieve en sectorale
benadering zorgt voor een weinig daadkrachtige
invulling van de overheidsrol. Een transitie
naar een Rijksoverheid die met regiopartijen mee
kan denken is noodzakelijk om een positieve
impuls te geven aan gebiedsontwikkeling. Op
basis van deze analyse worden in het rapport de
volgende aanbevelingen gedaan:
· Aanwijzen van een coördinerend minister,
DG of directeur per project; deze heeft tot taak
te fungeren als één Rijksloket naar andere
overheden en om te organiseren dat het Rijk komt
tot één beleidsvisie ten aanzien van het
project, een bundeling van middelen (geld en
grond) ter uitvoering van die beleidsvisie en
afstemming tussen de uitvoeringsdiensten.
· Er moet een overlegstructuur op hoog
niveau komen waarin indien nodig knopen worden
doorgehakt over de vaststelling van het
gezamenlijke Rijksdoel bij een project en de
eventuele herprioritering tussen projecten en
tussen ministeries.
· Flexibiliseren van de procedures voor
inzet van investeringsbudgetten en
subsidieregelingen om afstemming en combinatie
van de financiële middelen en daarmee maatwerk
ten aanzien van projecten mogelijk te maken.
---
---
---
· Ook door in de toekomst alle risico's
alsook alle (onderhouds)kosten over de gehele
levensduur van de investering in de beschouwing
te betrekken, kan hier voortgang worden geboekt.
· Een actiever grondbeheer, waarbij onder
meer de waardevermeerdering van Rijksgrond
(vaker) als financieringsbron in projecten kan
worden gebruikt. Hiertoe moet een beleidskader
worden uitgewerkt in welke gevallen en onder
welke voorwaarden dit zou moeten gebeuren.
· Regierol moet in beginsel liggen bij de
meest betrokken (decentrale) overheid. Het rijk
zal vanuit haar verantwoordelijkheid pro-actief
meedenken met initiatiefnemers over planvorming,
sturen op opbrengstpotentie conform
verantwoordelijkheden en belangen van de
partijen, zoals ook bij de verkenning nieuwe
stijl bij verkeers- en vervoersprojecten zal
worden gedaan.
· Er kan echter aanleiding zijn voor een
verdergaande actievere rol van het Rijk als
regisseur of risicodragende participant in het
project. Hiertoe moet een afwegingskader worden
uitgewerkt aan de hand waarvan, rekening houdend
met de specifieke omstandigheden van het project
(maatwerk), kan worden geoordeeld over de
wenselijke rol van het Rijk in een project en
eventuele risicodragende inbreng van grond of
geld in het project.
· Bundeling van kennis en ervaring.
Ontwikkelen van een kennistransferium voor
gebiedsontwikkeling (grondexploitaties, pps,
risico-analyse, risicomanagement,
procesmanagement etc.).
· De samenwerking met publieke en private
partijen kan bijdragen tot hogere integrale
kwaliteit en de financierbaarheid van het
project. Er moet wel verder gewerkt worden aan
het verhelderen van de mogelijkheden van pps bij
gebiedsontwikkeling en de vereveningssystematiek
daarbij en het investeren in de voorwaarden voor
succesvolle samenwerking.
Vervolgtraject: implementatie van de
aanbevelingen
Aan de aanbevelingen zal door de departementen
in brede zin invulling worden gegeven. Meer
specifiek zullen de aanbevelingen worden
toegepast en gemonitord in een aantal daartoe
geselecteerde projecten, die de potentie hebben
om doorbraken te betekenen in de integrale
gebiedsgerichte planvorming en realisatie.
Daarnaast zullen de in de aanbevelingen genoemde
beleidskaders worden uitgewerkt en in de
geselecteerde projecten worden beproefd.
De geselecteerde projecten zijn de volgende:
· Hart van de Heuvelrug
· Moerdijkse Hoek
· Hembrugterrein Zaanstad*
· Meerstad Groningen
· A4 Midden Delfland*
· Rotterdam Pendrecht*
* Deze projecten kunnen eventueel worden
vervangen indien de planologische status
(Hembrugterrein Zaanstad) of de uitkomst van de
afronding van de bestuurlijke besluitvorming
(Rotterdam Pendrecht en A4 Midden Delfland)
daartoe aanleiding geeft.
In de verdere uitwerking (zowel in de genoemde
pilotprojecten als daarbuiten) gaan de
interdepartementaal samengestelde stuurgroep PPS
en de Raad voor Vastgoed Rijksoverheid nauw
samenwerken, evenals het Kenniscentrum PPS en de
Projectdirectie Vastgoed die de RVR ondersteunt.
Daartoe wordt een pool van deskundigen ten
aanzien van integrale gebiedsontwikkeling en pps
ingesteld, bestaande uit medewerkers van de
ministeries van V&W, VROM, LNV, EZ, BZK en
Defensie, de Dienst der Domeinen, de bij het
ministerie van Financiën ondergebrachte
projectdirectie Vastgoed en het Kenniscentrum
PPS. Zij zullen de aanbevelingen in praktijk
gaan brengen in de projecten. De bevoegdheden en
de regie over de projecten blijven liggen bij de
projectorganisatie c.q. de betrokken
departementen; de deskundigenpool heeft een
adviserende en faciliterende rol. Het gaat om
het signaleren van problemen ten aanzien van de
integrale aanpak, de rol van het Rijk, de
mogelijkheden van toepassing van pps, en het
doen van voorstellen voor verbeteringen t.a.v.
die punten. Daarnaast moeten de voorgestelde
beleidskaders worden uitgewerkt en worden
getoetst in de proefprojecten. De kennis die
wordt opgedaan in de proefprojecten moet worden
gebundeld en verspreid. De pool van deskundigen
wordt begeleid door een interdepartementale
taskforce, waarin de betrokken ministeries op
directeursniveau zijn vertegenwoordigd.
Over de ervaringen met de toepassing van de
aanbevelingen zal worden gerapporteerd aan de
Tweede Kamer via de reguliere pps-rapportages.
Na een periode van ten hoogste 2 jaar zullen de
werkzaamheden en de leerervaringen worden
geëvalueerd en zal bekeken worden of en hoe de
aanbevelingen algemeen geïmplementeerd kunnen
worden en welke beleidswijzigingen en
organisatorische inpassing daarvoor nodig zijn.
Ik hoop u hiermee voldoende geïnformeerd te
hebben.
DE MINISTER VAN FINANCIËN,
Ministerie van Financiën