Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 2509 LV Den Haag der Staten Generaal Anna van Hannoverstraat 4 Binnehof 1a Telefoon (070) 333 44 44 Telefax (070) 333 40 33 2513 AA 's -GRAVENHAGE

Uw brief Ons kenmerk 12 juni 2003 ABG/DB/03/46739 2020313140

Onderwerp Datum beantwoording kamervragen Tonkens en 8 juli 2003 Tjon-A-Ten

./. Hierbij doe ik u toekomen, mede namens de ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Vreemdelingenzaken en Integratie, de antwoorden op de vragen van de leden Tonkens (GroenLinks) en Tjon-A-Ten (PvdA) over de economische positie van Filippijnse vrouwen.

De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(mr. A.J. de Geus)



---

2020313140

Vraag 1.

Kent u het rapport `De economische positie van Filippijnse vrouwen in Nederland'?

Antwoord op vraag 1.

Ja. Het project `Filippijnse vrouwen en economie' waaruit het genoemde rapport is voortgekomen, is mede gefinancierd door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in het kader van de Subsidieregeling Emancipatie-ondersteuning.

Vraag 2.

Is bekend dat veel Filippijnse vrouwen door het wegvallen van hun sociaal netwerk, vooral tijdens de eerste jaren van hun verblijf in Nederland in een sociaal isolement raken?

Antwoord op vraag 2.

Met het verlaten van het moederland laat men vaak ook familie en het bestaande sociale netwerk achter. Deze situatie is niet zozeer typisch voor Filippijnse vrouwen. Uiteraard brengt dat gevoelens met zich mee van heimwee en gemis. Overigens is van de Filippijnse gemeenschap in Nederland bekend dat deze gemeenschap bijzonder actief is in het elkaar opvangen. Er bestaat een aantal Filippijnse gezelligheidsverenigingen, er is een eigen krant, en over het algemeen weet men elkaar goed te vinden. Anders dan in sommige culturen bewegen Filippijnse vrouwen zich vrijelijk buitenshuis, en omdat de meeste van hen de Engelse taal redelijk beheersen, weten zij zich in Nederland toch al snel te redden.

Vraag 3.

Deelt u de conclusie dat het isolement waarin Filippijnse vrouwen verkeren, wordt veroorzaakt door de slechte beheersing van de Nederlandse taal? Klopt het dat met name Filippijnse vrouwen die voor 1990 naar Nederland kwamen weinig gelegenheid hadden om de Nederlandse taal te leren en dat de drempel om taallessen weer op te pakken voor deze groep vrij hoog is? Welke beleidsmaatregelen bent u bereid te nemen om te bevorderen dat deze vrouwen alsnog taallessen volgen?

Antwoord op vraag 3.

Het kabinet vindt de beheersing van de Nederlandse taal van groot belang voor de integratie van leden van etnische minderheidsgroepen in de Nederlandse samenleving. Vanaf 1999 is er dan ook een specifiek budget voor de inburgering van oudkomers. Filippijnse vrouwen kunnen net zoals anderen van het aanbod gebruik maken. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het inburgeringsbeleid ligt bij gemeenten. Dit betekent dat de selectie van de deelnemers en het aanbieden van op maat gesneden laagdrempelige programma's onder de gemeentelijke regie valt. In het kader van het Groot Project Inburgering Oudkomers (GPIO) wordt aan gemeenten gevraagd de kenmerken van de deelnemers aan inburgeringsprogramma's te registreren.



---


---

Aangezien de registratie zich richt op de landen van herkomst naar grootste etnische groeperingen zijn er gezien het relatief geringe aantal Filippijnen in Nederland geen specifieke cijfers bekend over het aantal deelnemende Filippijnse vrouwen.

Vraag 4.

Wordt het sociale isolement, waarin Filippijnse verkeren, veroorzaakt door hun onzekere verblijfstitel en de daarmee gepaard gaande afhankelijkheid van hun Nederlandse echtgenoten? Ervaart u dit als een probleem en bent u bereid hiervoor maatregelen te treffen?

Antwoord op vraag 4.

De informatie in het rapport van de Stichting Bayanihan over de afhankelijke verblijfstitel is dermate summier dat de conclusie dat het sociale isolement van deze groep te wijten is aan de afhankelijkheid van het verblijf niet kan worden getrokken. Bovendien geeft het rapport meerdere redenen voor mogelijk isolement. Daarbij zij opgemerkt dat de grond voor een verblijfstitel die is aangevraagd voor verblijf bij partner de relatie is, en er dus per definitie sprake is van het afhankelijk stellen van het verblijfrecht van de relatie. Het is de Nederlandse of in Nederland gevestigde partner die verantwoordelijk is voor de bestaansmiddelen en de huisvesting van i.c. zijn echtgenote. Overigens is de totale afhankelijkheid aan een termijn gebonden. De verblijfsvergunning onder de beperking verband houdend met gezinshereniging of gezinsvorming kan op aanvraag na drie jaar worden gewijzigd in een zelfstandige vergunning onder de beperking "voortgezet verblijf." Voor de verlening van deze zelfstandige vergunning is het niet noodzakelijk dat de relatie is ontwricht of ontbonden.Na vijf jaar verblijf kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op aanvraag worden omgezet in een vergunning voor onbepaalde tijd. Indien er zich problemen voordoen in de relatie binnen de drie jaar en de echtgenote overweegt de relatie te beëindigen dan is het mogelijk een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf aan te vragen in verband met klemmende humanitaire redenen. Aantoonbaar geweld binnen de relatie wordt beoordeeld als een van deze klemmende redenen.

Vraag 5.

Klopt het dat het juist de Nederlandse mannen zijn die Filippijnse vrouwen ervan weerhouden om in Nederland aan hun loopbaan te werken? Hoe beoordeelt u deze conclusie in het licht van het in Nederland gevoerde en te voeren emancipatiebeleid? Welke invloed hebben de verschillende inkomensafhankelijk kortingen, zoals voorgesteld in het hoofdlijnenakkoord (kinderkorting, combinatiekorting, zorgkorting e.d.) op de arbeidsmarkt van vrouwen met een verdienende partner?

Antwoord op vraag 5.

Ik ken geen onderzoek dat tot deze conclusie leidt. Niettemin is het emanciperen van mannen een belangrijk thema.



---


---

Met het op gang brengen van discussie, het houden van conferenties, een multimediale campagne en vele andere activiteiten in het kader van het project `Mannen in de hoofdrol', streeft het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid naar een grotere inzet van mannen thuis, in relatie tot gezin en familie, en naar meer ruimte voor vrouwen om te (blijven) werken. De bedoeling van genoemde kortingen uit het hoofdlijnenakkoord is om de participatie van vrouwen te bevorderen.

Vraag 6.

Klopt het dat er veel Filippijnse vrouwen in Nederland zijn die op de Filippijnen een gedegen verpleegkundige opleiding en werkervaring hebben opgedaan, maar in Nederland niet aan de slag komen? Welke redenen liggen hieraan ten grondslag? Bent u bereid om deze groep te mobiliseren en/of her- of bij te scholen voor de arbeidsmarkt, in het bijzonder voor de gezondheidszorg waar men te kampen heeft met grote personeelstekorten? Hoe beoordeelt u de suggestie van de stichting Bayanihan om een contactpunt voor Filippijnse gezondheidswerkers op te richten en bent u bereid een dergelijk contactpunt financieel te steunen?

Antwoord op vraag 6.

Mij zijn geen gegevens bekend uit onderzoek naar de bedoelde situatie van Filippijnse vrouwen in Nederland. Het is mij dan ook niet bekend of de stelling klopt en welke redenen daarvoor zouden zijn aan te wijzen. De meest direct betrokkenen bij de arbeidsmarkt in de zorg zijn de sociale partners. Deze hebben, samenwerkend in de sectorfondsen, diverse activiteiten ontplooid gericht op instroom in de zorg van eventueel onbenut arbeidspotentieel binnen de bevolking. Bij deze activiteiten zijn er ook specifiek gericht op groepen van niet- Nederlandse afkomst. Al met al zien wij geen aanleiding er bij sociale partners en/of sectorfondsen op aan te dringen aanvullend nog specifieke acties te ontplooien richting Filippijnse vrouwen. Ook zien wij geen aanleiding om een specifiek contactpunt voor Filippijnse gezondheidswerkers financieel te ondersteunen.

Vraag 7.

Klopt het dat de meeste sociale faciliteiten en projecten gericht zijn op de door de overheid erkende (grotere) allochtonengroepen, zoals Turken, Marokkanen en Antillianen? Waarom wordt de Filippijnse allochtonengroep door de overheid niet als zodanig erkend, aangezien het toch gaat om een groep van ongeveer 18.000 personen, waarvan 80% vrouw is? Bent u bereid deze groep alsnog als specifieke allochtone groep te erkennen die speciale aandacht verdient?

Antwoord op vraag 7.

Zoals eerder vermeld heeft het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bijgedragen aan het project `Filippijnse vrouwen en economie' vanuit de Subsidieregeling Emancipatie-ondersteuning. Het integratiebeleid van het Rijk richt zich in beginsel niet op etnische groepen, maar op maatschappelijke vraagstukken die zich voordoen (zie nota " Integratie in het perspectief van immigratie" kamerstuk 28198, nr 2). Een benadering gericht op een specifieke doelgroep is alleen aan de orde wanneer dit de beste methode blijkt om een probleem op te pakken dat zich specifiek voordoet binnen de betreffende etnische groep.



---


---

Dit neemt niet weg dat Filippijnse vrouwen evenals andere specifieke doelgroepen gebruik kunnen maken van faciliteiten en voorzieningen voortvloeiend uit het algemene beleid zoals het emancipatie - en integratiebeleid. Binnen het arbeidsmarktbeleid worden mensen van de Filippijnen erkend als één van de doelgroepen binnen het beleid voor etnische minderheden. Filippijnse vrouwen profiteren net als andere minderheidsgroepen van specifieke instrumenten als de wet SAMEN, het voormalig MKB-convenant, de stuurgroep AVEM, het Raamconvenant Grote Ondernemingen, de convenanten Herintredende Vrouwen etc.