Ministerie van Defensie
---
Kamervragen en antwoorden
---
Vragen van het lid Van Velzen (SP) over mogelijk ongewenst gedrag bij
Defensie (2020312170)
04-07-2003
In de bijlage bied ik u aan de antwoorden op de vragen van het lid Van
Velzen (SP) over mogelijk ongewenst gedrag bij Defensie d.d. 28 mei
2003.
DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE
1. Bent u bekend met het artikel Soldaat uit racisme in brand gestoken
---
(Algemeen Dagblad, 29 april 2003)
Ja.
2. Zijn de daders van het in brand steken van Ömer Özcan hiervoor
veroordeeld maar niet uit hun functie of eenheid gezet? Wat is
hierover uw oordeel?
Op 24 november 2001 werd de jas van de heer Özcan in brand gestoken.
Daarbij heeft zich geen persoonlijk letsel voorgedaan. Op grond van
een KMar-onderzoek heeft het OM de dader een geldboete opgelegd, die
de dader heeft betaald. Omdat door alle betrokken partijen na het
incident verklaard is dat het een misplaatste grap betrof die niet in
verband werd gebracht met racisme, zijn er door de commandant geen
verdere rechtspositionele maatregelen getroffen. Ik meen dat het
gedrag van de dader ontoelaatbaar is en derhalve terecht is bestraft.
3. Waren de meerderen van Ömer Özcan op de hoogte van de talloze
(racistische) treiterijen die de heer Özcan heeft ondergaan maar
hebben zij geen actie hiertegen ondernomen? Wat is hierover uw
oordeel?
5. Is er in het geval van de ongewenste gedragingen ten aanzien van de
heer Özcan onderzoek gedaan naar de nazorg van het slachtoffer,
betrokkenheid van zijn meerderen en correctie van de daders? Wat zijn
hiervan de resultaten?
De heer Özcan is naar zijn zeggen, naast het incident met de jas, op
onheuse wijze bejegend en daarbij slachtoffer geweest van een
racistische opmerking. Naar aanleiding van deze opmerking op 13
september 2001 is door de betrokken pelotonscommandant tijdens het
appel gesteld dat binnen de eenheid dit soort uitlatingen niet wordt
getolereerd. Voor nader onderzoek zag de kazerneleiding op dat moment
geen aanleiding. Achteraf valt dat te betreuren. Aangezien er sprake
was van een mogelijk strafbaar feit is de heer Özcan door zijn
meerdere geadviseerd aangifte te doen bij de KMar. Na een tweetal
gesprekken met de KMar in oktober 2001 is door betrokkene uiteindelijk
geen aangifte gedaan.
Naar aanleiding van een aantal incidenten tijdens de uitzending van
SFOR 11 die plaatshad in de periode oktober/november 2001 tot mei
2002, heeft betrokkene contact gezocht met de Centrale
Vertrouwenspersoon van de Koninklijke Landmacht en de
Hoofdkrijgsmachtrabbijn, die thans als geestelijke verzorger voor de
moslims optreedt. In juli 2002 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen
de Centrale Vertrouwenspersoon, de Hoofdkrijgsmachtrabbijn en de
plaatsvervangend brigadecommandant van de 41e Gemechaniseerde Brigade
met als onderwerp discriminatie. De heer Özcan heeft dit gesprek niet
bijgewoond. Op 31 juli 2002 heeft de heer Özcan de dienst verlaten in
verband met het beëindigen van zijn aanstelling.
Op 23 september 2002 heeft, op uitnodiging van de plaatsvervangend
brigade-commandant, alsnog een gesprek met vertegenwoordigers van de
brigadestaf en de heer Özcan plaatsgevonden. In dit gesprek is aan
betrokkene duidelijk gemaakt dat hij, indien hij zich gediscrimineerd
voelde, een klacht moest indienen dan wel aangifte moest doen bij de
KMar. Dezelfde dag heeft de heer Özcan aangifte gedaan. De KMar heeft
daarop een strafrechtelijk onderzoek ingesteld, dat zich vooral
richtte op de opmerking gemaakt op 13 september 2001. De
plaatsvervangend brigadecommandant heeft naar aanleiding van dit
gesprek toegezegd alsnog een intern onderzoek te zullen instellen. Met
dit onderzoek kon pas begonnen worden na afronding van het
proces-verbaal van de KMar (15 april 2003). De heer Özcan heeft op 21
november 2002 alsnog aangegeven behoefte te hebben aan bijstand van
het Bureau slachtofferhulp en is hiermee door de KMar in contact
gebracht. Door de KMar is op 15 april 2003 aan de heer Özcan
meegedeeld dat er onvoldoende aanwijzingen zijn gevonden om personen
uit zijn toenmalige eenheid te vervolgen en dat het dossier wordt
opgelegd. Het OM heeft hiermee ingestemd. Inmiddels is in opdracht van
de Bevelhebber der Landstrijdkrachten een intern onderzoek gestart om
te bezien of discriminerende uitlatingen binnen de betrokken eenheid
vaker voorkomen, waarbij uiteraard het incident rond de heer Özcan
wordt betrokken..
Op 6 juni jl. is op mijn verzoek namens de plaatsvervangend
Bevelhebber der Landstrijdkrachten de heer Özcan uitgenodigd voor een
gesprek. Dit heeft geresulteerd in een gesprek met de heer Özcan op 18
juni 2003. In dit gesprek is de heer Özcan nogmaals de gelegenheid
geboden zijn visie op de gebeurtenissen weer te geven.
Ik ben van oordeel dat racistische opmerkingen niet getolereerd kunnen
worden, zoals ook de betrokken pelotonscommandant terecht heeft
aangegeven. Achteraf beschouwd had de leiding van de betrokken eenheid
er goed aangedaan om - ook al wilde de heer Özcan in eerste instantie
geen aangifte doen - meer pogingen in het werk te stellen de betrokken
dader te achterhalen. Het is betreurenswaardig dat de inspanningen die
naar aanleiding van het KMar-onderzoek zijn verricht, er niet toe
hebben geleid dat alsnog een verdachte is gevonden.
4. Wat is in zijn algemeenheid het beleid van Defensie ten aanzien van
daders en slachtoffers van racistische gedragingen? Is er onderzoek
gedaan naar hoe personen die ongewenst gedrag vertonen gecorrigeerd
worden en op welke wijze slachtoffers van dergelijk gedrag nazorg
ontvangen en gereïntegreerd worden? Zo ja, wat zijn de resultaten
daarvan? Zo neen, waarom niet en bent u bereid dit alsnog te doen? Zo
ja, kunt u de uitkomsten van deze onderzoeken aan de Kamer toezenden?
Het beleid van Defensie houdt in dat racistische gedragingen absoluut
niet worden getolereerd. Wanneer zich dergelijke incidenten voordoen
dient straf- en tuchtrechtelijk te worden opgetreden. Indien de ernst
van het feit dat rechtvaardigt, kunnen bovendien rechtspositionele
maatregelen worden getroffen.
Voor slachtoffers staat de mogelijkheid open een klacht bij een
klachtencommissie in te dienen. Slachtoffers kunnen desgewenst
maatschappelijke en sociaal-medische begeleid worden door artsen,
psychologen, vertrouwenspersonen, geestelijk verzorgers of door
begeleiders van buiten de Defensie-organisatie. Daarnaast is
ondersteuning door commandanten mogelijk. De effectiviteit van de
(individuele) hulpverlening door de diverse instanties wordt periodiek
beoordeeld, waarbij het functioneren van de instantie in het algemeen
en niet specifiek ten aanzien van dit aspect van slachtofferhulp wordt
beschouwd. Er zijn dan ook geen onderzoeksresultaten voorhanden die in
dit verband aan de Kamer zouden kunnen worden aangeboden. Door middel
van registratie worden strafrechtelijke (door het Ministerie van
Justitie), tuchtrechtelijke en klachtenprocedures gemonitord. Sedert
2002 worden ook meldingen van ongewenst gedrag geregistreerd, zodat de
ontwikkelingen beter kunnen worden gevolgd.
6. Kunt u aangeven wanneer de voor het voorjaar van 2003 beloofde
rapportage over het wel of niet behaald zijn van positieve effecten
door het aangescherpte beleid om ongewenst gedrag binnen de
krijgsmacht te voorkomen, aan de Kamer toegezonden zal worden?
In de brief van 12 februari 2002 heeft mijn ambtsvoorganger de Kamer
het onderzoeksrapport aangeboden dat inzicht geeft in de uitkomsten
van het door KPMG uitgevoerde onderzoek naar diverse vormen van
ongewenst gedrag. Dit onderzoek diende als nulmeting om vervolgens te
kunnen nagaan of het aangescherpte beleid ten aanzien van ongewenst
gedrag de gewenste positieve effecten sorteert. Daarbij is toegezegd
dat u in 2003 een rapportage zou ontvangen over de effecten van het
aangescherpte beleid. Ook is toegezegd dat de Kamer in 2004 wordt
geïnformeerd over de uitkomsten van een vervolgonderzoek.
De rapportage over de effecten van het aangescherpte beleid kunt u
tegemoet zien in een brief inzake het personeelsbeleid, die u in
september 2003 tegelijkertijd met het Integraal Defensie Plan (IDP)
wordt aangeboden. Het aangekondigde vervolgonderzoek zal rond de
komende jaarwisseling worden uitgevoerd, zodat de uitkomsten daarvan
begin 2004 aan de Kamer zullen worden aangeboden.
---
Nieuws