Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

4 juli 2003

Preventie van ongewenste zwangerschap en abortus

Aanleiding
De laatste jaren stijgt het aantal ongewenste zwangerschappen, abortus en seksueel overdraagbare aandoeningen (soa). De recente cijfers maken duidelijk dat de seksuele gezondheid in Nederland achteruitgaat. Ik maak mij hier zorgen over. Actie op dit gebied moet dringend worden ondernomen. Ook in het hoofdlijnenakkoord `Meedoen, meer werk, minder regels' is extra voorlichting aangekondigd om ongewenste zwangerschap te voorkomen. Deze brief geeft hieraan een eerste uitwerking. Eind vorig jaar heb ik een stappenplan toegezegd om het aantal abortussen en ongewenste zwangerschappen terug te dringen. Middels deze brief wil ik u mede namens de minister van OCenW informeren over welke acties inmiddels zijn ondernomen en welke (nieuwe) afspraken met verantwoordelijke partijen zijn gemaakt. Hierbij maak ik onderscheid in schoolgezondheidsbeleid, lokale netwerken, individuele hulpverlening en onderzoek. De verantwoordelijkheid voor goede voorlichting, preventie en hulpverlening op het terrein van seksuele gezondheid ligt bij diverse partijen. Burgers zijn in eerste instantie natuurlijk zelf verantwoordelijk voor hun eigen gezondheid. Ouders hebben de taak om hun kinderen goed voor te lichten over seksualiteit in de breedste zin van het woord. Daarnaast leveren partijen, vanuit hun eigen specifieke verantwoordelijkheid en expertise, een bijdrage aan het voorkomen van risicovol seksueel gedrag. Hierbij doel ik op gemeenten, GGD-en, scholen, huisartsen, abortusklinieken, drempelvrije soa-poliklinieken en onderzoeks- en kennisinstituten. De Rijksoverheid stelt zowel de financiële kaders, de inhoudelijke kaders als de juridische kaders. Daarnaast stimuleert het Rijk vernieuwing en samenwerking, op landelijk niveau, tussen de betrokken instituten en organisaties.

Feiten en cijfers
In 1990 bedroeg het abortuscijfer per 1000 vrouwen in de leeftijd van 15 tot 45 jaar 5.2, anno 2001 is dit cijfer gestegen tot 8.4. Dit blijkt uit onderzoek van StiSAN, TNOpg en de rapportage van het RIVM1.
Een belangrijke verklaring voor de stijging in aantallen is de absolute en relatieve toename van risicogroepen met betrekking tot ongewenste zwangerschap, abortus en soa in de Nederlandse bevolking. Hierbij gaat het met name om allochtone vrouwen en meisjes. Van elke tien vrouwen die een zwangerschap laten afbreken zijn er zes van allochtone herkomst.

1 `Abortus in Nederland. 1993-2000.' StiSAN, 2002; `Jongeren, seksualiteit, preventie en hulpverlening. Een verkenning van de situatie in 2002.' TNO Preventie en Gezondheid, 2002; `Jaarverslag 2001. Registratie van soa en HIV consulten bij GGD-en en soa-poliklinieken'. RIVM, 2002.

Postbus 20350 Bezoekadres: Correspondentie uitsluitend Internetadres: 2500 EJ DEN HAAG Parnassusplein 5 richten aan het postadres www.minvws.nl Telefoon (070) 340 79 11 2511 VX DEN HAAG met vermelding van de Fax (070) 340 78 34 datum en het kenmerk van deze brief

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Blad

---

Kenmerk
GVM-2362244

Het anticonceptiegebruik van deze vrouwen en meisjes is vaak problematischer en minder effectief in vergelijking met autochtoon Nederlandse vrouwen. Andere verklaringen voor de toename in aantal abortussen (en soa) zijn: verminderd pilgebruik vanwege vermeende risico's, een toename van het aantal vrouwen dat geen enkele vorm van anticonceptie gebruikt en een daling in het aantal sterilisaties.

Jongeren
Ook zijn er bij jongeren aanwijzingen van meer risicovol seksueel gedrag. Dit leidt niet alleen tot een stijging van het aantal abortussen, maar ook tot een toename van het aantal tienermoeders. In de leeftijdsgroep 15 tot 19 jaar is het abortuscijfer per 1000 tienermeisjes sinds 1992 meer dan verdubbeld. In 2000 kregen ruim 2500 tienermeisjes een baby, terwijl 3900 meisjes een abortus lieten uitvoeren. Het blijkt ook hier vooral (maar niet uitsluitend) te gaan om een verschijnsel onder allochtone meisjes; van de 2500 tienermoeders in het jaar 2000 is ruim 1400 allochtoon.
Hoewel tienerzwangerschappen niet altijd ongewenst zijn, zijn er wel meer risico's aan verbonden. Zo blijkt uit onderzoek van TNO dat hoewel tieners makkelijker bevallen, hun kinderen een groter risico hebben op vroeggeboorte, een laag geboortegewicht en sterfte. Internationaal gezien zijn de Nederlandse tienerzwangerschapscijfers nog steeds laag. Toch is de stijging van het aantal tienerzwangerschappen, en vooral van het aantal abortussen onder tieners, voor Nederland ernstig te noemen. Het lijkt erop dat het anticonceptiegedrag en het seksuele gedrag van met name jongeren de afgelopen jaren aanmerkelijk risicovoller zijn geworden.

Seksueel overdraagbare aandoeningen
Meer risicovol gedrag leidt ook tot een hogere incidentie van soa. Na een aanzienlijke daling van soa in de jaren '80 en '90 zijn gedurende de laatste jaren de cijfers weer aan het stijgen. In 2000 is bij GGD-en en soa-poliklinieken een toename van soa gemeld van 15 procent en in 2001 van 21 procent. Uit onderzoek van de Stichting soa-bestrijding blijkt dat naar schatting 110.000 mensen per jaar een soa oplopen. Ook het aantal hiv-infecties is in 2001 gestegen met 9 procent. Dit alles duidt op een toename van onveilig vrijen. 10 Procent van de nieuwe soa-infecties betreft jongeren onder de 20 jaar, terwijl elk jaar 200.000 jongeren seksueel actief worden. Deze cijfers zijn verontrustend omdat zo onder andere het risico ontstaat op verdere verspreiding van soa en hiv. De gevolgen van soa-infecties worden daarnaast regelmatig onderschat. Als bijvoorbeeld chlamydia niet behandeld wordt, kan het bij vrouwen (indien er sprake is geweest van eileiderontsteking) leiden tot onvruchtbaarheid en een groter risico op buitenbaarmoederlijke zwangerschappen.

Tot slot nog het volgende. In Nederland zijn de soa-bestrijding en de preventie op het gebied van ongewenste zwangerschap en abortus nog twee gescheiden wegen. In een aantal andere Europese lidstaten is men een stap verder. Zo heeft Engeland het soa-beleid en het beleid op het gebied van anticonceptie volledig geïntegreerd. De soa-klinieken verstrekken bijvoorbeeld ook de pil. In dit plan van aanpak ligt de nadruk op met name de preventie van ongewenste zwangerschappen en abortussen, maar - waar relevant ­ wordt wel de soa- bestrijding betrokken. Ik ga deze beide terreinen veel beter op elkaar afstemmen en de mogelijkheden van integratie verkennen.

Actiepunt 1: Ik ga deze beide terreinen in Nederland beter afstemmen en bezien of, en zo ja in hoeverre, deze terreinen in de toekomst geïntegreerd kunnen worden.

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Blad

---

Kenmerk
GVM-2362244

Schoolgezondheidsbeleid
Zoals al eerder beschreven worden jongeren steeds eerder seksueel actief en daarbij neemt het seksueel risicogedrag toe; belangrijke redenen om beleid te voeren en te ontwikkelen dat specifiek gericht is op jongeren.
Scholen zijn een belangrijke vindplaats van jongeren; een strategie gericht op scholen en de netwerken rondom scholen biedt dan ook de meeste kansen om de seksuele gezondheid van jongeren te bevorderen. Verbetering van kennis en vaardigheden, beïnvloeding van gedrag en een goede begeleiding van leerlingen in een gezond en veilig schoolklimaat moeten bijdragen aan een toename van veilig vrijen, met als resultaat een afname van het aantal (ongewenste) tienerzwangerschappen, abortussen en soa.

Een eerste instrument daarbij is de inschakeling van ouders. Ouders zijn immers als eersten verantwoordelijk voor de seksuele en relationele vorming van hun kinderen. Scholen denken vaak ten onrechte dat ouders (met name ouders van allochtone kinderen) niet willen dat hun kinderen op school worden voorgelicht. Scholen zouden ouders juist veel meer kunnen betrekken bij seksuele voorlichting op school. Een actieve rol van ouders in seksuele en relationele vorming wordt meestal als vanzelfsprekend gezien. In de praktijk blijkt echter dat ouders juist vaak onzeker zijn en niet weten hoe ze dit onderwerp ter sprake moeten brengen. Scholen kunnen ouders hierin ondersteunen.

Actiepunt 2: Ik zal dit thema samen met mijn collega van OCenW aan de orde stellen in het overleg met ouderorganisaties en de koepelorganisaties in het primair en voortgezet onderwijs. We zullen bespreken hoe scholen zich kunnen inzetten voor het makkelijk en beter bespreekbaar maken van seksualiteit en op welke wijze ouders hierbij betrokken kunnen worden.

Daarnaast is natuurlijk de directe voorlichting aan jongeren op school een van de belangrijkste instrumenten. Het huidige aanbod seksuele vorming in het onderwijs richt zich met name op de basisvorming in het voortgezet onderwijs, vooral de vakken biologie en verzorging. In het basisonderwijs komt het thema seksualiteit als onderdeel van relationele en sociaal-emotionele vorming nauwelijks aan bod. Aangezien jongeren eerder seksueel actief worden, moet seksualiteit al in een eerder stadium aan de orde gesteld worden, dus al in het basisonderwijs.
Ook in de bovenbouw van vmbo en in de tweede fase havo/vwo verslapt de aandacht voor het thema. Uit onderzoek blijkt dat jongeren van 16 en 17 jaar weinig of geen informatie krijgen die past bij hun leeftijd. Kortom, aandacht voor seksuele en relationele vorming gedurende de gehele schoolperiode, op een manier die aansluit bij het ontwikkelingsstadium van het kind/ de jongere, is dus van groot belang. Dit geldt niet alleen voor seksualiteit, maar voor meerdere aspecten van gezondheid. Ik beschouw seksuele en relationele vorming daarom als een essentieel onderdeel van het schoolgezondheidsbeleid.

Actiepunt 3: Op dit moment werk ik samen met de gezondheidsbevorderende instituten (waaronder het Nederlands Instituut voor Gezondheidsbevordering en Ziektepreventie en de Stichting soa-bestrijding) aan een meerjarige programmering rond schoolgezondheidsbeleid, dat is neergelegd in het landelijke actieprogramma schoolgezondheidsbeleid. Gezond seksueel gedrag, gericht op het voorkomen van zowel ongewenste zwangerschappen als soa, maakt hiervan deel uit.

In dit kader kijk ik met de minister van OCenW naar de manier waarop schoolgezondheidsbeleid een plaats kan krijgen binnen het onderwijsbeleid. Het huidige onderwijsbeleid richt zich op het vergroten van de zelfstandigheid van scholen; scholen kunnen thema's naar eigen inzicht een plaats geven binnen het onderwijsprogramma. Een

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Blad

---

Kenmerk
GVM-2362244

goede manier om scholen te ondersteunen bij de vormgeving van het onderwijsprogramma is het ontwikkelen van een richtinggevend kader (kerndocument). De huidige leerlijnen gezond en redzaam gedrag ­ die aangeven wat er van jongeren in een bepaalde leeftijdsgroep verwacht wordt ­ vormen een belangrijke basis voor het kerndocument. Daarnaast kunnen actuele inzichten in effectiviteit van bestaande interventies en de wensen en behoeften vanuit het onderwijs op dit terrein worden meegenomen in het kerndocument. De ontwikkeling van dit kerndocument vormt een belangrijk speerpunt in het programma `Gezonde school'. De invulling dient aan te sluiten bij de eisen die gesteld worden aan het onderwijs (via kerndoelen en eindtermen).

Actiepunt 4: In het kader van een samenhangend schoolgezondheidsbeleid zal ik een kerndocument gezondheidseducatie laten ontwikkelen door een van de pedagogische centra, in samenwerking met de gezondheidsbevorderende instituten en de minister van OCenW.

Met de ontwikkeling van een kerndocument zijn we er nog niet. Van belang is ook op welke wijze hier invulling aan wordt gegeven en hoe het in het onderwijs zal worden geïmplementeerd.
Relationele en seksuele vorming binnen het schoolgezondheidsbeleid heeft veel aspecten. Er zijn zes thema's die binnen het kader van seksuele en relationele vorming aan de orde gesteld moeten worden:
lichamelijke en emotionele ontwikkeling;
persoonlijke vaardigheden (normen, waarden, respect en weerbaarheid); relaties (waaronder aandacht voor homoseksualiteit); seksueel gedrag (waaronder ook grensoverschrijdend seksueel gedrag); seksualiteit en gezondheid (preventie van ongewenste zwangerschap en soa); maatschappij, cultuur en religie (waarbij ook aandacht voor actuele thema's als vrouwenbesnijdenis en maagdenvliesproblematiek). Landelijke organisaties hebben voor de invulling van onderwijsprogramma's materiaal voor verschillende leeftijden en onderwijstypen ontwikkeld, waarin bovengenoemde thema's aan de orde komen. Voor het vmbo is het lespakket `Lang leve de liefde' beschikbaar, een bewezen effectief programma over seksualiteit en relaties. Dit lespakket is ­ met geld van VWS ­ in 2001/2002 landelijk geïmplementeerd. Scholen zijn vervolgens verantwoordelijk voor het daadwerkelijk gebruiken van het lespakket en kunnen voor ondersteuning terecht bij de GGD.
De bovenbouw van het voortgezet onderwijs kan gebruik maken van de `safe sex files', een interactieve leermethode die voortbouwt op de kerndoelen van het vak biologie en verzorging in de basisvorming.
Bij de huidige invulling van het onderwijsprogramma bestaan de nodige hiaten en knelpunten. De knelpunten zitten vooral in het grote, versnipperde en onvolledige aanbod aan het onderwijs. Ook is de daadwerkelijke toepassing van de lespakketten in de praktijk voor verbetering vatbaar. GGD-en kunnen bij de implementatie van het onderwijsaanbod en de begeleiding van scholen een sleutelrol spelen. Genoemde knelpunten worden ­ in samenwerking met de gezondheidsbevorderende instituten en de minister van OCenW ­ in het programma Gezonde School meegenomen. GGD-en vervullen een belangrijke rol bij de realisering van dit programma.

Lokale netwerken
Naast de groepsgewijze benadering zijn individuele voorlichting, begeleiding en hulpverlening in en rond school onmisbaar. In het netwerk rondom de school kunnen preventieconsulenten, schoolartsen en schoolmaatschappelijk werkers een belangrijke rol vervullen.

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Blad

---

Kenmerk
GVM-2362244

In het kader van het grotestedenbeleid heb ik onlangs met de vier grootste steden (G-4) en de 26 grote gemeenten (G-26) gesproken en afspraken gemaakt over gezondheid in het algemeen en meer specifiek over hoe sociaal-economische gezondheidsverschillen verkleind kunnen worden. We hebben onder meer gesproken over de stimulering van de invoering van het schoolgezondheidsbeleid. De G-30 hebben het belang van het onderwerp onderschreven en willen zich gezamenlijk inzetten om de seksuele gezondheid van jongeren en specifieke doelgroepen te bevorderen. GGD-en, scholen en de Rutgers hulpverlening (sinds 2002 ondergebracht bij zeven abortusklinieken) kunnen hier ­ met ondersteuning van de gezondheidsbevorderende instituten ­ tezamen een bijdrage aan leveren. Hierbij wordt speciaal aandacht besteed aan het bereiken van allochtonen. Het grootste aantal abortussen vindt plaats bij vrouwen tussen 20 en 30 jaar, waarvan een groot deel van allochtoon. Met name onder Antilliaanse en Surinaamse vrouwen is het abortuscijfer hoog. Het gaat vaak om moeilijk te bereiken doelgroepen. Preventie en voorlichtingsactiviteiten moeten daarom zo laagdrempelig mogelijk worden aangeboden. Een actieve benadering van de doelgroep staat centraal. In een aantal gemeenten zijn al diverse goede initiatieven genomen op dit terrein. Een voorbeeld is het spreekuur door Rutgers hulpverleners binnen Jongeren Informatie Punten (JIP's) in een aantal steden. Deze vormen van outreachende hulpverlening zal ik stimuleren.

Actiepunt 5: In het overleg met de G-30 is afgesproken dat gemeenten, GGD-en, Rutgers hulpverleners en scholen bekijken hoe ze meer gezamenlijk de seksuele voorlichting en het bevorderen van gezond seksueel gedrag kunnen versterken en hoe de outreachende hulpverlening verder vorm gegeven kan worden.

Individuele hulpverlening
De komende jaren wil ik investeren in een netwerk van voorzieningen voor individuele hulpverlening, zowel ten behoeve van preventie als behandeling. Dit moeten laagdrempelige voorzieningen zijn, waar jongeren en volwassenen terecht kunnen voor zowel hun vragen over seksualiteit en anticonceptie als voor behandeling. Met name de beschikbaarheid van voorzieningen die anoniem bezocht kunnen worden, is in dit verband van groot belang. De huisarts speelt uiteraard de grootste rol bij de preventie van ongewenste zwangerschap en bij het voorkomen en behandelen van soa. Daarnaast moeten er echter anonieme voorzieningen zijn voor mensen die niet naar de huisarts willen gaan. Voor de bestrijding van soa zijn dat de soa-poliklinieken en GGD-en. De huidige voorzieningen zijn echter versnipperd en sluiten niet meer goed aan bij de epidemiologische ontwikkelingen.

Actiepunt 6: Om deze reden vindt een herziening van de anonieme curatieve soa- bestrijding plaats. Het College voor Zorgverzekeringen heeft een advies uitgebracht over optimalisering van de voorzieningen. Momenteel werk ik mede op basis van dit advies een voorstel uit. In een separate brief zal ik u hierover nader informeren. Het gaat hierbij primair om laagdrempelige en anonieme voorzieningen ten behoeve van de soa-bestrijding. Omdat we voor een deel te maken hebben met hetzelfde probleem en dezelfde doelgroepen,wil ik in de toekomst bezien hoe we ook hier de voorzieningen voor de soa-bestrijding en de eerstelijns seksualiteitshulpverlening beter op elkaar kunnen afstemmen.

Voor de eerstelijns medische en seksuologische hulpverlening zijn er de zeven Rutgers Huizen, die nu zijn ondergebracht bij de abortusklinieken. De afgelopen twee jaar bestond er veel onduidelijkheid over de status van deze hulpverlening. Niet iedereen wist waar hij/ zij nog terecht kon. De gegevens over 2002 wijzen echter uit dat de cliëntenstroom weer goed op gang komt.

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Blad

---

Kenmerk
GVM-2362244

Actiepunt 7: Deze eerstelijns seksualiteitshulpverlening bevindt zich hoe dan ook nog in een overgangsfase en moet de komende jaren verder ontwikkeld worden. Methodiekontwikkeling, registratie, monitoring en evaluatie spelen hierbij een belangrijke rol.

De Rutgers Nisso Groep vervult als kenniscentrum seksualiteit een belangrijke rol in de optimalisering van de hulpverlening, met name door methodiek- en protocolontwikkeling. De hulpverlening wordt op deze manier steeds aangepast aan de wensen van de cliënt, waarbij er speciale aandacht is voor allochtone vrouwen. Zo werkt de Rutgers Nisso Groep momenteel aan de ontwikkeling van nieuwe interventies op het gebied van seksuele voorlichting en preventie van ongewenste zwangerschap. Jongeren en allochtonen zijn hierbij de belangrijkste doelgroepen.
Juist omdat deze hulpverlening zich in de opstartfase bevindt, vind ik het belangrijk de ontwikkelingen in de hulpverlening goed te volgen. De Rutgers Nisso Groep voert ook de registratie en de analyse van de hulpverleningsgegevens uit (zoals aard en omvang van de hulpverlening en de samenstelling van de populatie). Eind 2003 wordt de abortusregistratie 2001-2002 gepubliceerd. Deze rapportage neemt voor het eerst gegevens mee over de medische en seksuologische hulpverlening. Nu beide vormen van hulpverlening in een aantal centra zijn geïntegreerd, ligt het immers voor de hand dat er ook een integrale rapportage van de abortushulpverlening, de medische en de seksuologische hulpverlening komt. Ik wil daarnaast weten of cliënten tevreden zijn over de hulpverlening. Daarbij is vooral de (ervaren) toegankelijkheid, met name voor allochtone meisjes, een belangrijk aandachtspunt. De Rutgers Nisso Groep verzamelt deze gegevens dit jaar voor het eerst. In het voorjaar van 2004 zijn de eerste gegevens over de ervaren toegankelijkheid beschikbaar. In 2005 wordt de organisatie, structuur en financiering van de eerstelijns- seksualiteitshulpverlening in zijn geheel onder de loep genomen. Tot 2005 krijgen de instellingen geld op basis van een projectsubsidie; de evaluatie (en de resultaten van de genoemde monitoringstrajecten) moet laten zien of dit de juiste organisatie, structuur en financiering is voor deze vorm van hulpverlening.

Binnen de abortushulpverlening wil ik ook sterker inzetten op secundaire preventie. In 1999 had 36,6 procent van de vrouwen die een abortus hebben ondergaan één keer of vaker eerder een abortus ondergaan. Dit is een behoorlijke stijging ten opzichte van 1992, toen dit percentage 28,1 bedroeg. Ik vind dit een ernstige ontwikkeling. Om herhaling zo veel mogelijk te beperken moet er voldoende aandacht zijn voor de vrouw nadat zij een abortus heeft ondergaan. Hierbij is een belangrijke rol weggelegd voor de Rutgers hulpverlening binnen de abortusklinieken. Door een versterking van de preventieve taak binnen de abortusklinieken moet een daling van het aantal recidive gerealiseerd kunnen worden.

Actiepunt 8: In de evaluatie van de Wet Afbreking Zwangerschap ­ die in 2004 uitgevoerd zal worden ­ zal speciale aandacht uitgaan naar dit aspect van de abortushulpverlening. Op deze evaluatie kom ik in een aparte brief terug.

Onderzoek
Bundeling en uitwisseling van kennis is belangrijk maar niet vanzelfsprekend, zo bleek tijdens een bijeenkomst die ik in december vorig jaar heb georganiseerd. Doel van deze bijeenkomst was de ontwikkelingen in het aantal ongewenste zwangerschappen en abortussen te bespreken en aanbevelingen voor verder beleid te formuleren. Onderzoekers blijken vaak niet op de hoogte te zijn van elkaars onderzoeksactiviteiten. Een belangrijk resultaat van de bijeenkomst was dat de onderzoekers een eerste stap hebben gezet naar intensievere samenwerking op het gebied van kennis- en informatie-uitwisseling

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Blad

---

Kenmerk
GVM-2362244

en onderzoek. Belangrijkste partijen hierbij zijn de Rutgers Nisso Groep, het Nationaal Instituut voor Gezondheidsbevordering en Ziektepreventie, TNOpg, de Stichting soa- bestrijding en de Nederlandse Vereniging voor Seksuologie. Beoogde resultaten zijn onder meer kennisdeling, verbetering van de vergelijkbaarheid van gegevens en het voorkomen van overlap in onderzoek. Een concreet voorbeeld is de intensieve samenwerking tussen deze instituten bij de invoering van het schoolgezondheidsbeleid Tijdens de genoemde bijeenkomst zijn ook de speerpunten voor de komende jaren op het gebied van onderzoek in kaart gebracht. Er is geen actueel inzicht in de seksuele gezondheid en seksueel gedrag van de Nederlandse bevolking in het algemeen en van jongeren in het bijzonder. Deskundigen bepleitten een nieuw onderzoek naar jeugd en seks, waarbij gekeken wordt naar het gedrag en de factoren die het gedrag bepalen bij soa-preventie en anticonceptie bij (deel-)populaties meiden en jongens. Het meest recente onderzoek werd uitgevoerd in 1995. De resultaten daarvan zijn nu niet goed meer te gebruiken. Preventie en voorlichting sluiten daarom ook niet meer voldoende aan op de behoeften van jongeren.

Actiepunt 9: De Stichting soa-bestrijding voert een 30 maanden durend project `Seks onder je 25ste' uit. Het onderzoek moet de huidige seksuele gezondheid van jongeren in kaart brengen. Deze gegevens zijn nodig voor effectieve voorlichtings- en preventiestrategieën. De toepassing in de praktijk speelt vanaf het begin al een grote rol in het project: partijen die met de uitkomsten van het onderzoek nieuwe voorlichtings- en preventiestrategieën moeten ontwikkelen en implementeren worden al bij de start van het project betrokken.

Actiepunt 10: ZonMw laat vervolgens in 2005 een breder onderzoek uitvoeren naar de seksuele gezondheid van de Nederlandse bevolking. Doel is een nationale monitor te ontwikkelen, die blijvend inzicht biedt in de seksuele gezondheid in Nederland.

Bovenstaande acties zijn met name gericht op voorlichting, gedragsverandering, vindplaatsgerichte hulpverlening en onderzoek. Ik ga ervan uit dat deze activiteiten een bijdrage leveren aan het beperken van de stijging en uiteindelijk tot een daling van het aantal ongewenste zwangerschappen, abortussen en soa.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,

drs. Clémence Ross-van Dorp


---- --