Ministerie van Justitie
http://www.justitie.nl
MIN JUST: Toespraak minister Donner inzake structuurregeling
Toespraak minister Donner, Congres .Moet het wetsvoorstel Aanpas-sing
structuurregeling worden doorgezet?. Woensdag 2 juli 2003.
GESPROKEN WOORD GELDT.
Dames en heren,
.Moet het wetsvoorstel Aanpassing Structuurregeling worden
doorge-zet?.; een Minister van Justitie die wordt uitgenodigd om te
spreken op een congres met deze titel ziet zich de rol van
Frankenstein toebedeeld die zijn monster moet verdedigen. Na mij
zullen evenwel eminente sprekers verschillende invalshoeken bepleiten,
te weten: 1) dat het geen monster is, 2) dat je geen monsters moet
maken, en 3) dat wat er ook verder van zij, monsters niet in alle
gevallen bruikbaar zijn. Van der Heijden zal de verdiensten van het
wetsvoorstel aangeven; Winter zal een verbod op toepassing voor
beursvennootschappen bepleiten, en van Solinge zal beargumenteren
waarom de regeling helemaal moet worden afgeschaft. Aan Van
Schilfgaarde tenslotte de taak om zijn licht te laten schijnen over
deze drie varianten. U begrijpt, ik meng mij niet in die
titanenstrijd. Gaarne zal ik in een later stadium van gedachten
wis-selen over het voorstel. Nu wil ik mij richten op de inzet; waarom
wijzi-gen, en in welke richting.
Het ondernemingsbestuur is in opspraak.
Maar affaires moeten niet de wetgeving bepalen. Affaires zijn niet
nieuw. Groot geld, nieuwe rechtsvormen en slimme financiers; het is
een recept voor moeilijkheden door de eeuwen heen. John Law en de
Mississippi Company in Frankrijk, John Blunt en de Zuidzee Company in
het Verenigd Koninkrijk, de Tulipomania in eigen land en de aanloop
naar de crisis van 1929 zijn slechts enkele voorbeelden.
In tijden waarin zeepbellen uiteen spatten heeft de overheid vaak de
neiging om nieuwe wetgeving als instrument te gebruiken voor het
stu-ren van gedrag. Te zelfder tijd wordt door ondernemingen vaak
ge-klaagd over het starre en verouderde karakter van de wet, die geen
ruimte zou bieden om rekening te houden met nieuwe, internationale
ontwikkelingen. Ook dat is niets nieuws. In het Rechtsgeleerd magazijn
van 1919 (p. 309-334) kwam ik de volgende passage tegen. .Geheel en
al ongevoelig kan men niet zeggen, dat onze wetgevende macht is voor
de klachten, die haar sedert meer dan een halve eeuw bereiken over de
ontstellende onbruikbaarheid van het samenstel der
ver-steeningsvormen, dat als ons handelsrecht wordt aangeduid. Reeds
ja-renlang immers sust de Tweede Kamer haar geweten op dit punt, door,
als ware zij zichzelve dienaangaande van niets bewust, den Minister
van Justitie deze achterstand onder het oog te brengen.. De schrijver
was de jurist Van der Heijden die het voorstel voor de nieuwe
vennoot-schapswet becommentarieerde. Een voorstel dat in 1928 wet
werd, na verdediging door Minister Donner. U ziet: er is niets nieuws
onder de zon.
Ook nu staat de bruikbaarheid van onze rechtsvormen ter discussie.
Onze ondernemingen trekken internationale investeerders aan, die hun
eigen normen en verwachtingen meebrengen; normen die kunnen bot-sen
met hier aanvaarde inzichten. Het buitenland komt ook op andere wijze
naderbij. Voor ondernemingen is de interne markt op het gebied van
rechtspersonen zo langzamerhand een feit. Gevolg is dat onze
vennootschapsstructuren ook geschikt moeten zijn voor
grensover-schrijdende ondernemingen, en dat die structuren concurreren
met de rechtsvormen in andere landen. Gesteld wordt dat we die
concurrentie-slag niet mogen verliezen; ik weet niet of dat voldoende
ambitieus is, waarom zouden we die slag niet proberen te winnen.
1. Structuur
Het bruikbaar en bij de tijd houden van de vennootschapsstructuur en
het bevorderen van behoorlijk bestuur binnen ondernemingen zijn
pro-blemen van een verschillende aard die een onderscheiden wettelijke
aanpak vergen.
Het vennootschapsrecht moet structuur en handelingsvermogen bieden aan
de belanghebbenden: de ondernemer, kapitaalverschaffers, werk-nemers,
afnemers en crediteuren. Essentie van dat recht is niet sturing,
beperking en normering; een ordening die door de wetgever wordt
op-gelegd. Het is een instrument dat beschikbaar wordt gesteld: een
structuur die gebruikers daarvan zodanig tot elkaar ordent dat zij,
on-danks uiteenlopende en soms tegengestelde belangen, tot resultaten
komen die stroken met het maatschappelijk belang. Daarbij hoeft het
niet noodzakelijkerwijze om slechts één rechtsvorm te gaan; denkbaar
is dat voor verschillende behoeften onderscheiden rechtsvormen
be-schikbaar worden gesteld. Het betreft wel een materie die bij wet
moet worden geregeld.
De ontwikkeling van het ondernemingsrecht is dus niet een kwestie van
meer regels of van voortgaande harmonisatie van vennootschapsrecht
binnen de Europese Unie. Nationaal moet het materiele recht bezien
worden op bruikbaarheid. In het licht van wat ik als kern van het
ven-nootschapsrecht zie, gaat het daarbij om de inrichting van de
organen, hun bevoegdheden, onderlinge verhouding en
verantwoordingsplichten; de kapitaalstructuur, voldoende en
betrouwbare financiële informatie - ook voor degenen die in een
contractuele of arbeidsrechtelijke verhou-ding tot de rechtspersoon
staan ., doelmatige financiële controle en een effectief toezicht
daarop. Voorts zal het erom gaan de structuur zo onafhankelijk
mogelijk te maken van de nationale grenzen en territoriale
beperkingen. Dat is geen eenvoudige opgave en de belangen zullen niet
altijd even gemakkelijk met elkaar te verenigen zijn.
Binnen de Europese Unie zal de inzet vooral gericht moeten zijn op het
elimineren van belemmeringen voor het handelingsvermogen, de
ver-plaatsbaarheid van de zetel en aansprakelijkheid van de
rechtsperso-nen. Daarnaast zullen verschillen in financiële rapportage
moeten wor-den weggenomen.
2. Ondernemingsbestuur
Bij het bevorderen van behoorlijk ondernemingsbestuur en het
tegen-gaan van misstanden gaat het om normering, begrenzing en het
scheppen van verplichtingen.
Dat betreft echter een materie waar nationale en internationale
overtui-gingen kunnen botsen, waar opvattingen onder invloed van het
publiek debat of internationale concurrentie sneller zullen wijzigen
en waarbij niet steeds kan worden gewacht totdat nieuwe ideeën zijn
uitgekristalli-seerd. Voor uitwerking en detaillering van de
dergelijke normen leent de formele wet zich minder goed vanwege de
grote rigiditeit. Bovendien, dit soort regels heeft in de praktijk een
sterk aanzuigende werking: zij leiden tot nog meer regels en de
daarmee gemoeide rechtsbescher-ming leidt tot een groeiende druk op de
rechterlijke macht.
En toch is er de roep om ook normen voor het ondernemingsbestuur vast
te leggen.
Dus zullen nieuwe regelgevingsconcepten moeten worden ontwikkeld, die
het mogelijk maken dat zowel de overheid als ondernemingen zelf
verantwoordelijkheid kunnen nemen voor de ontwikkeling van normen. De
aanpak in de Europese Unie biedt een voorbeeld, maar ook de Commissie
Tabaksblat die gisteren rapporteerde. Die commissie illu-streert het
zelfregulerend vermogen in de samenleving. Een vermogen dat vaker moet
worden aangesproken. Niet eenmalig, maar ook structu-reel. De
commissie stelt voor dat haar aanbevelingen als een code worden
overgenomen, waarna ondernemingsbesturen zich daaraan houden, dan wel
zich verantwoorden waarom zij voor een andere aan-pak kiezen: .pas toe
of leg uit.. Zo.n code dient periodiek te worden bij-gesteld, zegt
Tabaksblat.
De voorstellen van de commissie zijn pas gisteren openbaar gemaakt.
Het kabinet moet zich daar nog over buigen. Toch kan ik persoonlijk
stellen dat zij een vruchtbare richting wijzen; wat de inhoud betreft
en zeker ook wat de wijze van invoering betreft. Denkbaar is de
instelling van een regelgevend instituut. Tabaksblat spreekt van een
bewakings-commissie, je kunt het een college noemen . de naam doet er
niet toe, als de taak maar duidelijk is. Die taak zie ik wat ruimer
dan het actuali-seren van een code. Ook voor andere kernbepalingen in
het onderne-mingsrecht is er behoefte aan nadere invulling.
Bijvoorbeeld voor wat betreft de gang van zaken bij
grensoverschrijdend stemmen.
Ook hierbij is .Pas toe of leg uit. een goed uitgangspunt.
Ondernemin-gen kunnen voor andere oplossingen kiezen, maar die keuze
moet goed worden gemotiveerd, zodat belanghebbenden kunnen beoordelen
of het daadwerkelijk een beter passende oplossing is. De overheid kan
belanghebbenden (aandeelhouders bijvoorbeeld) nimmer dwingen een
oordeel te geven of in te grijpen. Maar de overheid kan er wel voor
zor-gen dat zij over de juiste informatie beschikken en de middelen
hebben om eventueel in te grijpen.
Tot besluit.
Ik kom tot een afronding. Ik heb getracht enkele lijnen aan te geven
voor de aanpak van de ontwikkeling van het vennootschapsrecht in de
komende tijd. Het zal u zijn opgevallen dat ik daarbij bespreking van
het wetsvoorstel structuurregeling zorgvuldig heb vermeden. Van de
vol-gende sprekers zult u nog horen waarom de regeling moet worden
uit-gebreid, omgezet, geschrapt, in elk geval: veranderd.
De wet kan altijd beter, maar het betere is de vijand van het goede.
Ik bedoel te zeggen dat we natuurlijk nog voortdurend verder kunnen
schaven aan de wetsvoorstellen. Maar dat leidt tot rechtsonzekerheid
bij de ondernemingen, en hoe langer we discussiëren des te groter het
gevaar dat het initiatief verloren gaat en we in de bestaande regeling
vast blijven zitten. Soms moet er een knoop worden doorgehakt.
Een principiële discussie met de Kamer over de uitgangspunten van de
structuurregeling is nu primair van belang. Vernieuwing is daarbij
mo-gelijk, maar behoud van bepaalde waarden nodig. Laat ik wederom de
Van der Heijden citeren: .Het nationale karakter eist allerminst het
van oudsch inheemse onvoorwaardelijk en onder alle omstandigheden te
stellen boven hetgeen buiten de eigen grenzen gevonden wordt. Daar-van
zijn de makers van onze wetgeving doordrongen geweest, toen zij
verwierpen, wat verouderd, behielden, wat nog deugdelijk voorkwam,
maar dan ook niet duchtten leering te trekken van den geest, die ook
buiten de eigen grenzen waaien kan. Dit is eisch van de beschaving..
Ik dank u.
02 jul 03 16:21