Ministerie van Financiën

Aan de voorzitter van de Tweede Kamer

Postbus 20018

2500 EA 's-Gravenhage

Datum Uw brief Ons kenmerk (Kenmerk)

2 juli 2003 Fin-02-550 AFP 2002-00862 U

Onderwerp

Reactie rapport NOB

Naar aanleiding van uw brief van 2 december 2002 waarin u een reactie verzoekt op het rapport van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs, doe ik u hierbij mijn antwoord toekomen.

De Orde heeft onderzoek verricht naar de kwaliteit van het fiscale wetgevingsproces. De uitkomsten hiervan zijn neergelegd in een brief met achterliggend rapport die is gepubliceerd op 11 november 2002. In de brief wordt ingegaan op de vier belangrijkste elementen van het rapport, te weten:

- de snelheid van het fiscale wetgevingsproces;

- de wildgroei van anti-misbruik maatregelen met "vage" normen;

- het gebruik van delegatie van wetgevende bevoegdheden;

- terugwerkende kracht.

Aangezien genoemde elementen de meest wezenlijke aandachtspunten vormen van de Orde met betrekking tot de kwaliteit van het fiscale wetgevingsproces zal ik mijn reactie hoofdzakelijk hiertoe beperken.

1. Goede belastingwetgeving vergt tijd

Het eerste punt van de Orde ziet op de snelheid van het fiscale wetgevingsproces. Volgens de Orde leidt de korte tijdsspanne die beschikbaar is tussen de publicatie van een wettekst en de geplande invoeringsdatum tot minder goede wetgeving aangezien belangenorganisaties aldus niet de gelegenheid krijgen voorgenomen wetgeving te becommentariëren. Zij bepleit derhalve een eerdere publicatie van zowel de wettekst als de beoogde datum van inwerkingtreding.

In het algemeen wordt ernaar gestreefd een belastingplan zo tijdig mogelijk in te dienen bij de Tweede Kamer. Zowel het Belastingplan 2003, als vier van de vijf wetsvoorstellen van het Belastingplan 2002 zijn ingediend op Prinsjesdag. De relatief vroege indiening is het gevolg van de gewijzigde werkwijze die sinds 2001 wordt gevolgd, te weten het tegelijkertijd laten plaatsvinden van de besluitvorming ten aanzien van de fiscale maatregelen met de begrotingsvoorbereiding. Een en ander leidt ertoe dat het Kabinet op Prinsjesdag de fiscale voornemens voor het nieuwe begrotingsjaar in reeds uitgewerkte vorm kan presenteren. In het voorjaar 2002 heeft een evaluatie van het Belastingplan 2002 plaatsgevonden teneinde te bezien of verbeteringen mogelijk zijn bij de totstandkoming van het Belastingplan . Uit de evaluatie volgt dat de relatief vroege indiening van het belastingplan leidt tot tijdwinst bij de Staten-Generaal, die immers daardoor meer tijd heeft voor bijvoorbeeld het uitbrengen van het verslag.

Ten aanzien van de stelling van de Orde dat belangenorganisaties onvoldoende de gelegenheid krijgen voorgenomen wetgeving te becommentariëren, kan worden opgemerkt dat een belastingplan tot stand komt onder grote tijdsdruk. Dit is onder meer een gevolg van de belangrijke rol van het belastinginstrument voor de rijksbegroting. Hiernaast speelt vanzelfsprekend ook de maatschappelijke relevantie en het politieke belang, te weten uitvoering geven aan regeringsvoornemens, een belangrijke rol bij het spoedig invoeren van nieuwe maatregelen. Wat betreft wijzigingen kan evenwel een onderscheid worden gemaakt tussen beperkte, veelal meer technische, wijzigingen die de structuur van de betrokken wettelijke bepaling niet wezenlijk veranderen en fiscaal technische wijzigingen die zulks wel tot gevolg hebben. De beperkte wijzigingen die geen aantasting van de structuur van de wet met zich brengen en in de regel eenvoudig van karakter zijn, kunnen veelal worden meegenomen in het Belastingplan. De functie van het belastingplan is immers primair budgettair.

De behandeling van de meer ingrijpende fiscaal technische wijzigingen die de structuur betreffen is anders. Hieraan ligt een uitgebreid voorbereidend proces ten grondslag. Zo werd het georganiseerde bedrijfsleven betrokken bij de herziening van het regime fiscale eenheid en de invoering van artikel 10a Wet op de Vennootschapsbelasting in het kader van de maatregelen tegen uitholling van de belastingheffing en het versterken van de fiscale infrastructuur . Een en ander droeg bij aan een evenwichtige aanpak en grotere kwaliteit van wetgeving.

De Orde bepleit het eerder publiceren van wetsvoorstellen. Ingevolge artikel 73 Grondwet adviseert de Raad van State omtrent voorstellen van wet. De voorstellen dienen echter op grond van artikel 25a Wet op de Raad van State vertrouwelijk te blijven totdat de advisering door de Raad van State heeft plaatsgevonden. Aan de wens van de Orde kan derhalve niet worden voldaan.

Voorts bepleit de Orde het vaker werken met voorontwerpen. Van voorontwerpen wordt in de regel geen gebruik gemaakt, recentelijk is er wel een contourenschets gemaakt ten aanzien van de verruiming Vpb plicht overheidslichamen . In het algemeen zal van voorontwerpen echter geen gebruik worden gemaakt aangezien zulks in de praktijk kan leiden tot een onwenselijke verlenging van het wetgevingsproces.

2. Toename van anti-misbruik wetgeving met soms open normen

De Orde is van mening dat de tijdsdruk waaronder fiscale wetgeving tot stand komt en het daardoor ontstane gemis aan bezinning op fundamentele grondslagen, leidt tot invoering van ad hoc anti-misbruikregels. Ook wijst zij erop dat in die regels soms open normen worden gehanteerd. Als voorbeelden hiervan worden genoemd: de definitie van economische eigendom in de overdrachtsbelasting, de "naar Nederlandse maatstaven redelijke buitenlandse belastingheffing", het "feitelijk functioneren als eigen vermogen", de negatief geformuleerde definitie van "uiteindelijk gerechtigde" en het "rechtens dan wel in feite direct of indirect schuldig blijven" uit de wet op de vennootschapsbelasting.

Een deel van de fiscale wetgeving komt ontegenzeggelijk tot stand onder grote tijdsdruk. Zoals hiervoor reeds aangegeven is dit een gevolg van de belangrijke rol van het belastinginstrument voor de rijksbegroting. Dit betekent echter niet dat er geen bezinning plaatsvindt op de fundamentele grondslagen van de regeling. Juist bij anti-misbruikregelingen vindt vaak een zodanige bezinning plaats. Dergelijke regelingen worden immers getroffen om te voorkomen dat wordt gehandeld in strijd met doel en strekking van de wet. Bovendien worden ook bij de voorbereiding van anti-misbruikregels vaak vertegenwoordigers betrokken van de maatschappelijke sectoren die erdoor kunnen worden geraakt. Zo zijn de door de Orde genoemde voorbeelden van regels waarin open normen worden gehanteerd tot stand gekomen na uitvoerig overleg met het georganiseerde bedrijfsleven.

Voorts wordt in andere voorbeelden door gebruikers van de fiscale wetgeving het hanteren van open normen juist gewaardeerd vanwege de flexibiliteit die dit geeft om wetgeving met de tijd mee te laten gaan. Hierdoor heeft de rechter immers een grotere interpretatievrijheid bij de toepassing van de betrokken bepaling . Een goed voorbeeld is het in art. 3.25 Wet IB 2001 neergelegde begrip "goed koopmansgebruik" ter zake van de bepaling van de fiscale jaarwinst. "Goed koopmansgebruik" houdt in dat de baten en lasten zo goed mogelijk worden toegerekend aan de jaren waarop zij betrekking hebben. Met de ruimte die het begrip "goed koopmansgebruik" biedt is beoogd maatschappelijke ontwikkelingen te kunnen verdisconteren. Inmiddels heeft het begrip zijn nut bewezen.

Het dynamische karakter ervan mag worden beschouwd als een belangrijke verworvenheid .

Vanzelfsprekend hebben open normen ook nadelen. Het gebruik hiervan kan immers leiden tot een gevoelen van rechtsonzekerheid doordat de invulling van het begrip in de jurisprudentie mede afhankelijk is van de omstandigheden van het geval. Dit is inherent aan open normen. In het algemeen is dit nadeel echter gering. De invulling van open normen door de jurisprudentie is in de regel consistent. De enkele keer dat de Hoge Raad in dit verband "omgaat" wordt tevens bezien of de gevolgen van de uitspraak zodanig zijn dat zij de rechtsorde schokken en of gelet hierop overgangsrechtelijke maatregelen zijn geïndiceerd. Zulks blijkt bijvoorbeeld uit het arrest van de Hoge Raad van 13 november 1991 (BNB 1992/109), waarin de Hoge Raad heeft geoordeeld dat tegen het sinds 1943 gehanteerd stelsel van waardering van leningen en obligaties zodanige bezwaren bestaan dat het niet meer in overeenstemming is met het "goed koopmansgebruik". Uit het arrest blijkt dat de Hoge Raad rekening houdt met het bestaande vertrouwen bij de belanghebbende door het nieuwe stelsel pas van toepassing te achten vanaf het moment dat rekening kan worden gehouden met het arrest, welk tijdstip kon worden gesteld op 1 januari 1992. Hieruit kan worden afgeleid dat toepassing van open normen niet behoeft te leiden tot aantasting van de rechtszekerheid.

3. Delegatie van fiscale wetgeving

De Orde zou gaarne zien dat de volksvertegenwoordiging reeds tijdens de behandeling van een wetsvoorstel inzicht krijgt in de inhoud van de relevante Algemene Maatregelen van Bestuur (hierna: AMvB) en ministeriële regelingen om de betekenis van nieuwe fiscale regels te kunnen doorgronden.

Bij wetgeving in formele zin is de Staten-Generaal uit de aard der zaak op de hoogte van de inhoud van het wetsvoorstel en de daarbij behorende toelichtende stukken. Bij wetgeving in materiële zin ligt dit uiteraard anders: de AMvB's worden vastgesteld volgens de "gewone" procedure, te weten: behandeling in de ministerraad, advies van de Raad van State en publicatie van het Koninklijke Besluit in het Staatsblad. Parlementaire controle kan in beginsel slechts achteraf plaatsvinden en inspraak door belanghebbenden is niet mogelijk. In toenemende mate ziet men echter dat één of andere vorm van medewerken van het parlement vooraf of een uitdrukkelijke mogelijkheid tot ingrijpen achteraf mogelijk is gemaakt door de zogeheten "voorhangprocedure" (ook wel geclausuleerde delegatie geheten). Het doel van de voorhangprocedure is het ondervangen van de bezwaren die aan delegatie kleven door middel van een bijzonder toezicht van de Staten-Generaal. Vier vormen van geclausuleerde delegatie worden onderscheiden, te weten:

1. de AMvB treedt niet eerder in werking dan enkele maanden na uitgifte Staatsblad waarin hij is geplaatst;

2. de AMvB moet worden overgelegd aan de Staten-Generaal en treedt binnen dertig dagen na overlegging in werking indien in de tussentijd niet door één der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat inwerkingtreding door een wet wordt bevestigd;

3. een AMvB dient op straffe van verval binnen enkele maanden door de wet te worden bevestigd;

4. een AMvB dient onverwijld door indiening van een wetsvoorstel te worden gevolgd .

De Tweede Kamer beschikt in de praktijk over diverse mogelijkheden een AMvB plenair te behandelen. Zo kan zij binnen de gestelde termijn een plenair debat houden of moties indienen om een wijziging van een reeds in het Staatsblad geplaatst besluit te bewerkstelligen. De Tweede Kamer neemt derhalve in de praktijk wel degelijk kennis van de relevante AMvB's aangezien deze over het algemeen worden behandeld door middel van de "voorhangprocedure". Hierbij heeft de Tweede Kamer weliswaar geen recht van amendement maar beschikt zij wel over de mogelijkheid moties in te dienen.

Wat betreft de ministeriële regelingen kan worden opgemerkt dat deze tot stand komen door een lichtere procedure dan de AMvB; over het algemeen komt alleen de betrokken minister eraan te pas en de regeling wordt gepubliceerd in de Staatscourant. Drie categorieën van ministeriële regelingen worden onderscheiden, te weten: detailregels, zelfstandige ministeriële regels en tijdelijke regels. In het algemeen worden ministeriële regels gebruikt teneinde uitvoeringsregels te scheppen en nadere invulling te geven aan wetgeving. De grondslag hiervoor berust steeds op een wet in formele zin. Voordelen van het gebruik van ministeriële regelingen zijn flexibiliteit en efficiency. Hierdoor is het onder meer mogelijk met grotere snelheid in te spelen op maatschappelijke ontwikkelingen. Ministeriële regelingen kunnen derhalve goed worden gebruikt voor het vaststellen van inhoudelijk (fiscaal) beleid. Een en ander laat onverlet dat de ministeriële verantwoordelijkheid ook ten aanzien van deze regelingen onverkort zijn gelding heeft. Voorts staat het de betrokken belanghebbenden te allen tijde vrij zich in een concreet geval voor rechtsbescherming tot de rechter te wenden.

4. Terugwerkende kracht

Het laatste aandachtspunt van de Orde ziet op de soepele toepassing van de criteria waaraan dient te worden voldaan alvorens terugwerkende kracht kan worden toegekend aan fiscale maatregelen. De Orde beschouwt terugwerkende kracht als een grote inbreuk op de rechtszekerheid, te meer indien een reparatie terugwerkt tot de datum van het betrokken persbericht.

Terugwerkende kracht beïnvloedt de rechtsgevolgen van voorheen voorgevallen feiten. In dat verband heeft mijn ambtsvoorganger bij brief van 25 juni 1997 kenbaar gemaakt dat aan belastende fiscale maatregelen, behoudens in uitzonderlijke gevallen, geen terugwerkende kracht zal worden toegekend . Hierbij heeft mijn ambtsvoorganger eveneens benadrukt dat het beleid erop gericht is dergelijke uitzonderlijke gevallen te voorkomen. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een uitzonderlijk geval dienen de belangen die individuele belastingplichtigen hebben bij het voortbestaan van de rechtszekerheid te worden afgewogen tegen het belang van de samenleving als geheel. In dat kader zijn van belang de door de Raad van State geschetste bijzondere omstandigheden die (formele) terugwerkende kracht kunnen rechtvaardigen. De Raad van State noemt in dat verband aanmerkelijke aankondigingseffecten, een omvangrijk oneigenlijk gebruik of misbruik van een wettelijke voorziening. Hiernaast merkt de Raad van State op dat geen terugwerkende kracht kan worden gegeven aan maatregelen die voor de belastingplichtige vóór het tijdstip waarop het regime zal gaan gelden niet of niet voldoende kenbaar zijn.

De wetgever betracht terughoudendheid bij het gebruik van terugwerkende kracht. Een besluit daartoe geschiedt altijd gezamenlijk door de regering en de Staten Generaal. Mocht de wetgever terugwerkende kracht willen toepassen dan vindt bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een uitzonderlijk geval in de regel een zorgvuldige belangenafweging plaats aan de hand waarvan kan worden bezien of terugwerkende kracht is gerechtvaardigd.

De staatssecretaris van Financiën,

Mr.drs. J.G. Wijn


---

Kamerstukken II 2001/02, 28 376, nr. 1.

Kamerstukken II 1999/00, 26854, nr. 5, p. 10 e.v.

Kamerstukken II 1995/96, 24696, nr. 4.

De contourenschets is bij brief 12 mei 1999 naar de Tweede Kamer gezonden.

Asser-Vranken, Algemeen Deel **, 1995, nr. 60.

Zie bijvoorbeeld: P.H.J. Essers, De toekomst van goed koopmansgebruik: Over de grenzen van de vennootschapsbelasting: Opstellen aangeboden aan prof. mr. D. Juch ter gelegenheid van zijn afscheid als hoogleraar aan de universiteit van Tilburg, 2002, p. 221-222.

Van der Pot/Donner, Handboek van het Nederlandse Staatsrecht, 2001, p. 569-570.

Kamerstukken II 1996/97, 25212, nr. 2.