Situatie in Irak
Militaire en politieke ontwikkelingen
Aanval op Irak
Op 20 maart 2003 begon een coalitie onder leiding van de Verenigde Staten en met deelname van
onder andere het Verenigd Koninkrijk een militair offensief tegen Irak om, naar eigen zeggen, `de
naleving van de inhoud van Veiligheidsraadresolutie 1441 af te dwingen'.
Veel landen hebben zich kritisch uitgelaten over de militaire operatie in Irak. Frankrijk, Rusland,
China en Duitsland toonden zich `ongerust' over de acties en spraken de hoop uit dat deze van korte
duur zouden zijn. Ook de meeste Arabische landen stelden zich kritisch op, alhoewel een aantal van
hen de coalitie steunden. In een verklaring van de Arabische Liga op 24 maart 2003 werd de
`agressie' tegen Irak veroordeeld en werd de coalitie opgeroepen zich onmiddellijk uit Irak terug te
trekken. De leden van de Arabische Liga vroegen voorts een spoedzitting van de Veiligheidsraad aan.
In zowel westerse als in Arabische hoofdsteden vonden demonstraties plaats tegen de militaire
operatie in Irak.
De militaire operatie bestond uit een combinatie van luchtaanvallen op militaire doelen in met name
steden in Zuid- en Centraal-Irak en een grondoffensief vanuit Koeweit. Bij de luchtaanvallen werd
onder meer gebruik gemaakt van precisiebombardementen. Het grondoffensief richtte zich op Bagdad.
De strijd concentreerde zich met name in en rondom Umm Qasr, Basra, Nasseriya, Najaf, Karbala en
Hilla. Tijdens de eerste dagen van het grondoffensief werd lokaal weerstand geboden door de Iraakse
strijdkrachten. Ook werden enkele raketten op Koeweit afgevuurd, die overigens beperkte schade
hebben aangericht.
De coalitietroepen konden alleen een grondoffensief vanuit Koeweit lanceren, omdat het Turkse
parlement tegen stationering van coalitietroepen op Turkse bodem stemde. Op 20 maart 2003 stemde
het Turkse parlement wel in met een motie die de coalitie gedurende zes maanden toestemming gaf
om gebruik te maken van het Turkse luchtruim. Tegelijkertijd gaf het parlement de Turkse
strijdkrachten toestemming Noord-Irak binnen te trekken indien daartoe in verband met de "nationale
veiligheid" noodzaak toe zou bestaan. Uiteindelijk zijn mede na aandringen van de Verenigde
Staten en de NAVO geen extra Turkse militairen Irak binnen getrokken. In het grensgebied in
Noord-Irak was al langer sprake van een beperkte Turkse militaire presentie.
In het noorden van Irak werden de coalitietroepen bij hun opmars gesteund door Koerdische
Peshmerga's. In de steden Kirkuk en Mosul bleven aanvankelijk na inname Koerdische Peshmerga's
aanwezig. De Koerdische Peshmerga's die in Mosul en Kirkuk aanwezig waren, zijn eind april 2003
door coalitietroepen ontwapend.
Coalitie-eenheden hebben bemiddeld in de spanningen die tussen de lokale Koerdische, Turkmeense
en Arabische bevolking waren ontstaan. De spanningen tussen de bevolkingsgroepen duurt echter nog
altijd voort.
Coalitie-eenheden hebben eind maart/begin april 2003 diverse aanvallen uitgevoerd op de dorpen in
Noord-Irak van de Koerdische extremistische moslimgroepering Ansar al-Islam. Hierbij zijn enkele
honderden strijders gedood of gevangen genomen. De coalitietroepen werden daarbij gesteund door
strijders van de Patriotic Union of Kurdistan (PUK). De Amerikanen verdenken de Ansar al-Islam van
het onderhouden van banden met Al Qaida.
Uit berichtgeving valt op te maken dat coalitie-eenheden leden van de Iraanse oppositiebeweging
Mudjahedin Khalq (MKO) bijeen hebben gedreven in kampen. Het is nog niet bekend wat met hen zal
---
gebeuren. Iran heeft de Verenigde Staten op 11 mei 2003 om uitlevering van de MKO-strijders
gevraagd. Het lijkt niet waarschijnlijk dat de Verenigde Staten op dit verzoek in zullen gaan.
Na een succesvolle militaire campagne viel op 9 april 2003 Bagdad, waarmee een eind kwam aan het
regime van Saddam Hoessein. De val van de hoofdstad werd gekenmerkt door zowel beelden van
juichende Irakezen als van plunderingen en chaos.
Op 1 mei 2003 verklaarde de Amerikaanse president Bush aan boord van het vliegdekschip USS
Abraham Lincoln dat de `grote gevechtsoperaties in Irak zijn beëindigd'. Hij noemde de militaire
campagne een "grote overwinning voor de coalitie".
Politiek-institutionele wederopbouw (nationaal)
Tijdens een bezoek van de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Colin Powell op 3 april
2003 aan het NAVO-hoofdkwartier in Brussel gaf hij aan dat na beëindiging van de militaire acties in
Irak een militair gezag voor een nog onbepaalde tijd verantwoordelijk zal moeten zijn voor
stabilisatie, vernietiging van massavernietigingswapens en het verlenen van humanitaire hulp. Powell
gaf daarnaast aan een belangrijke rol te zien voor de VN bij hulp aan en wederopbouw van Irak.
Het onder het Pentagon ressorterende Office of Reconstruction and Humanitarian Assistance (ORHA)
onder leiding van de Amerikaanse generaal b.d. Jay Garner werd tijdelijk belast met de leiding over
het civiel bestuur in Irak. Op 6 mei 2003 werd diplomaat Paul Bremer door president Bush benoemd
tot presidentieel gezant voor Irak. Hij kwam daarmee in functie boven Garner te staan. Bremer
coördineert zowel het fysieke als het politiek-institutionele wederopbouwproces in Irak, dat de
Irakezen zelf gaan uitvoeren. ORHA is inmiddels omgedoopt tot `Coalition Provisional Authority'
(CPA). Garner heeft Irak op 31 mei 2003 verlaten.
Mede dankzij inspanningen van ORHA, de VN en het International Committee of the Red Cross
(ICRC) hebben verschillende Iraakse ministeries (zoals Landbouw, Handel en Onderwijs) voorzichtig
hun activiteiten hervat. De beslissing van Bremer om Iraakse ambtenaren salarissen te betalen, heeft
ertoe bijgedragen dat zij terugkeerden naar hun burelen. Het is echter onduidelijk wie
beslissingsbevoegd is zolang het proces van `debaathisering' niet is afgerond. Uit persberichten is op
te maken dat de ministeries van Informatie en Defensie, de veiligheidsdiensten en het leger door
Bremer zijn ontbonden.
In de hoofdstad zijn veel nieuwe partijkantoren geopend door onder meer teruggekeerde
oppositiepartijen zoals KDP, PUK, INA, Da'wa en SCIRI, maar ook oude en nieuwe groepen hebben
zich opnieuw gevestigd, waaronder de sjiitische Fayli-Koerden.1 Overal in de stad zijn politieke
leuzen en muurteksten zichtbaar. Ook zijn nieuwe kranten verschenen, waaronder `Het Nieuwe Irak'
en `Hoop voor de Toekomst'. Er zouden inmiddels zo'n 40 kranten en tijdschriften verschijnen.
Op 28 april 2003 vond in Bagdad onder Amerikaanse leiding de tweede bijeenkomst plaats over de
toekomst van Irak. Zowel de voormalige oppositie in ballingschap als de in Irak tot voor kort
heimelijk actieve groeperingen waren hierbij aanwezig. De bijeenkomst was het vervolg op de
bijeenkomst van 15 april 2003 in Nasseriya. Er waren in Bagdad ongeveer 200 personen aanwezig,
waaronder vertegenwoordigers van de sjiietische `Supreme Council for the Islamic Revolution in
Iraq' (SCIRI).2 SCIRI liet tijdens de bijeenkomst op 15 april in Nasiriya nog verstek gaan uit protest
tegen de Amerikaanse aanwezigheid in Irak. Tijdens de bijeenkomst in Bagdad demonstreerden
duizenden sjiieten uit Najaf in de straten van Bagdad omdat zij niet vertegenwoordigd zouden zijn. In
een slotverklaring besloten de deelnemers aan de bijeenkomst binnen vier weken een nationaal
congres te houden. Het doel van dit congres zou zijn een gezamenlijk standpunt te krijgen over de
politieke toekomst van Irak en het samenstellen van een `Iraq Interim Authority'. Het aanvankelijke
1 Zie ook de voorgaande ambtsberichten Centraal-Irak.
2 Zie ook de voorgaande ambtsberichten Centraal-Irak.
---
streven om begin juni een `Iraq Interim Authority' tot stand te brengen werd niet gehaald. Uit
persberichten valt op te maken dat Bremer inmiddels de plannen voor dit congres geheel zou hebben
laten varen.
Op 7 mei 2003 besloten de Verenigde Staten de Amerikaanse sancties tegen Irak gedeeltelijk op te
schorten, omdat het regime waartegen deze sancties waren gericht niet meer aan de macht is in Irak.
De opheffing van een deel van de economische sancties maakt het bedrijven mogelijk sommige
goederen, met name voor de humanitaire hulp en wederopbouw noodzakelijke goederen naar Irak te
exporteren. Van vrije handel met Irak is echter nog geen sprake.
Op 15 mei 2003 maakte de bevelhebber van de coalitiestrijdkrachten, generaal Tommy Franks,
bekend dat de Baath-partij was ontbonden. De Baath-partij was sinds 1963 een van de machtigste
staatsorganen in Irak, dat sinds 1979 onder leiding van Saddam Hoessein stond. Op 16 mei kondigde
Bremer de "debaathification of Iraqi society" aan, waarbij hij verklaarde dat 15.000 tot 30.000 senior-
Baathleden geen publieke functies meer mogen vervullen. Ten tijde van het bewind van Hoessein had
de partij tussen de 1 en 2 miljoen leden.
De door de Verenigde Staten met steun van het Verenigd Koninkrijk en Spanje ingediende resolutie
1483 over de toekomst van Irak werd op 22 mei 2003 met 14 stemmen voor in de VN-Veiligheidsraad
aangenomen. Syrië nam niet deel aan de stemming, naar eigen zeggen wegens tijdgebrek om de
resolutie voldoende te bestuderen. In de resolutie worden de Verenigde Staten en het Verenigd
Koninkrijk aangeduid als `de Autoriteit'. De Autoriteit beschikt over het mandaat voor de fysieke en
politiek-institutionele wederopbouw van Irak tot een permanente Iraakse regering is geïnstalleerd. In
de Veiligheidsraad is overeen gekomen dat binnen een jaar opnieuw zal worden gesproken over de
implementatie van VN-resolutie 1483. De resolutie voorziet voorts in de opheffing van alle handels-
en financiële sancties die in 1990 tegen Irak werden ingesteld. Het geldende wapenembargo wordt
gehandhaafd. Daarnaast wordt het Olie-voor-Voedselprogramma in zes maanden afgebouwd. Een
ander voorstel in de resolutie betreft de instelling van een ontwikkelingsfonds voor de wederopbouw
van en humanitaire hulp aan Irak. Het fonds moet worden gevoed door de inkomsten van de export
van olie en gas en zal worden beheerd door de Autoriteit, in samenspraak met de `Iraqi interim
administration'. Ook de VN krijgen in de resolutie een rol toebedeeld. De VN krijgen zitting in een op
te richten adviesraad voor het ontwikkelingsfonds. Daarnaast krijgt de recent benoemde speciale VN-
vertegenwoordiger de Braziliaan Sergio Vieira de Mello een rol bij de coördinatie van de
wederopbouw. De VN-vertegenwoordiger gaat ook toezien op de naleving van mensenrechten, de
vorming van nieuwe bestuurslichamen, een politiemacht en een justitieel apparaat.
Op 6 juni 2003 heeft de Nederlandse regering besloten een militaire bijdrage te leveren aan een
multinationale stabilisatiemacht voor Irak. Dit besluit moet nog worden goedgekeurd door het
parlement. In het kader van de militaire bijdrage is reeds een militaire inventarisatiemissie en een
militaire verkenningsmissie naar Irak afgereisd.
Politiek-institutionele wederopbouw(lokaal)
Op sommige plaatsen in Irak worden momenteel stadsbesturen samengesteld waarbij ernaar wordt
gestreefd personen te vinden die niet verbonden waren aan het regime van Saddam Hoessein. Deze
besturen hebben een tijdelijk karakter en zullen in de toekomst door democratisch samengestelde
besturen worden vervangen. Op de meeste plaatsen is het bestuur nog in handen van Amerikaanse en
Britse coalitietroepen.
Op 1 mei 2003 werd de Deense diplomaat en voormalig ambassadeur in Syrië, Ole Woehler Olsen,
door de Britse minister van Buitenlandse Zaken en diens Deense ambtgenoot Moeller benoemd tot
tijdelijk bestuurder van Basra.
In de stad Mosul kwamen op 5 mei 2003 ongeveer 250 gedelegeerden bijeen om een interim-
burgemeester en -gemeenteraad te kiezen. Generaal-majoor Ghanim al-Bassu van het voormalige
---
Iraakse leger werd tot burgemeester gekozen. Daarnaast werd een gemeenteraad gekozen, waarin alle
etnische groeperingen vertegenwoordigd zijn. Ook in Kirkuk kwam een interim-raad tot stand, waarin
alle etniciteiten zijn vertegenwoordigd. Tijdens recent gehouden verkiezingen werden in Kirkuk door
deze raad een burgemeester (de Koerd Abdel Rahman/Abdurahman Mustafa), zijn plaatsvervanger en
een gemeenteraadshoofd gekozen.
Britse troepen hebben op 15 mei 2003 formeel het bestuur van de havenstad Umm Qasr overgedragen
aan een civiel Iraaks bestuur, bestaande uit 12 Irakezen. Van de 200 Britse troepen die voor de
veiligheid in de stad zorg droegen, zijn er nog 30 over.
Humanitaire situatie en vluchtelingenstromen
Humanitaire situatie
Er is momenteel geen sprake van een humanitaire catastrofe in Irak. Wel zijn de condities voor het
ontstaan hiervan nog steeds aanwezig. Als gevolg van de veiligheidssituatie wordt de toegang tot de
noodlijdende bevolking van Irak voor hulporganisaties bemoeilijkt.
Daarnaast zijn over het algemeen primaire publieke voorzieningen zoals de gezondheidszorg, de
toevoer van water en elektriciteit, de inzameling van afval en dergelijke nog niet hersteld, waardoor
grote delen van de bevolking in een precaire situatie verkeren. Zo zou als gevolg van het ontbreken
van de toevoer van schoon water in het zuiden veel kinderen aan diarree lijden. Volgens de
Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) zijn daarnaast in Basra en Bagdad gevallen van cholera en
hepatitis geconstateerd.
De VN-Veiligheidsraad heeft op 28 maart 2003 een resolutie aangenomen voor aanpassing van het
Olie-voor-Voedselprogramma. De resolutie gaf de Secretaris-generaal van de VN (SGVN) voor een
periode van 45 dagen beperkte bevoegdheden om het programma uit te voeren. Zo kan hij prioriteiten
aangeven in bestaande contracten en leveranties onder het programma, voor medicijnen nieuwe
contracten aangaan en gebruik maken van de fondsen uit de speciaal voor dit programma ingestelde
rekening (`escrow account'). De resolutie is op 24 april 2003 verlengd tot 3 juni 2003. Inmiddels is
deze resolutie vervangen door resolutie 1483.
Het World Food Programme (WFP) streeft ernaar per begin juni de maandelijkse distributie van
voedselpakketten in geheel Irak op hetzelfde niveau te hebben als voor de val van Saddam Hoessein.
Vluchtelingen in de regio en binnenlands ontheemden
In Irak is tijdens de militaire acties van de coalitie geen sprake (geweest) van grote stromen
vluchtelingen naar de buurlanden van Irak. Na de beëindiging van het grootste deel van de militaire
acties zijn enkele honderden Palestijnse en Iraanse vluchtelingen door Irakezen uit hun huizen gezet.
Een deel van de Palestijnen is daarop richting buurland Jordanië gevlucht. Pas na lang aandringen van
UNHCR kregen deze Palestijnen ongeveer duizend personen toestemming Jordanië in te reizen.
Zij werden opgevangen in een tijdelijk vluchtelingenkamp nabij Ruweished. Een deel van de Iraniërs
bevindt zich in kampen aan de grens met Iran.
Daarnaast bevinden zich ongeveer 1100 Iraanse Koerden in het niemandsland tussen Irak en Jordanië.
Deze Iraanse Koerden mogen Jordanië niet in reizen.
Wel was sprake van ontheemdenstromen. Vanaf vlak voor aanvang van de militaire acties op 20 maart
2003 was sprake van een beperkte, maar ononderbroken trek vanuit de steden naar het platteland
(vaak naar familieleden) en zijn ontheemden vanuit Centraal-Irak naar het noorden van Irak
uitgeweken. De schattingen over het aantal ontheemden lopen uiteen. Naar schatting van UNHCR
bevonden zich ongeveer 500.000 ontheemden in dorpen in Noord-Irak. Volgens het ICRC zouden het
---
er 200.000 zijn. Inmiddels zouden veel van deze ontheemden zijn teruggekeerd naar hun
oorspronkelijke woongebieden.
Daarnaast zouden zich naar schattingen van UNHCR ongeveer 3000 ontheemden in het Iraaks-Iraanse
grensgebied ter hoogte van Bagdad hebben bevonden.
De door de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) opgezette kampen in Centraal- en Zuid-
Irak zijn zo goed als leeg. Begin mei waren slechts twee van de 24 opgezette kamplocaties open. Hier
verblijven in totaal 49 personen.
Veiligheidssituatie
De veiligheidssituatie in Irak is nog zorgelijk. Vooral in Bagdad en de centrale provincies laat de
veiligheid nog te wensen over, maar ook elders in het land kan niet worden uitgesloten dat personen
het slachtoffer worden van bijvoorbeeld schietpartijen of roofovervallen. In de zuidelijke en
noordelijke provincies is de veiligheidssituatie beter dan in het midden van het land. De veiligheid
wordt onder meer bedreigd door de aanwezigheid van wapens in de handen van burgers.
Met de komst van Bremer lijkt er meer aandacht te zijn gekomen voor de veiligheid, hetgeen onder
meer zichtbaar is door meer politie op straat.
Ondanks de onzekere veiligheidssituatie herneemt het dagelijks leven langzaam weer zijn loop, ook in
Bagdad. Indien echter voorzieningen als elektriciteit, water, gezondheidszorg, terugkeer van het
bestuur en de ambtenarij nog lang op zich laten wachten, kan de situatie weer verslechteren. Door de
chaos als gevolg van de oorlog zijn veel personen het contact met hun familie verloren. De heersende
wetteloosheid lijkt ook implicaties voor de participatie van vrouwen in het onderwijs te hebben.
Een probleem in het hele land vormen landmijnen en niet-geëxplodeerde munitie. Volgens de VN
zouden er rond Kirkuk binnen een week 52 doden en 63 gewonden zijn gevallen door landmijnen en
blindgangers. De VN is in samenwerking met ngo's begonnen aan ontmijning.
Noordelijke provincies
De situatie in de noordelijke provincies is beter dan elders in het land. In de provincies Dohuk, Arbil
en Sulaymaniyya hebben de PUK en de Kurdistan Democratic Party-Iraq (KDP) de situatie onder
controle. De situatie in de stad Mosul geldt in tegenstelling tot de stad Kirkuk als redelijk veilig. In
Kirkuk hebben spanning tussen etnische groepen op 18 mei 2003 geleid tot een gewelddadig treffen
tussen Arabieren en Koerden. Hierbij zijn meer dan tien doden gevallen. Deze spanningen zijn mede
het resultaat van de arabiseringpolitiek en het onteigeningsbeleid van het Hoessein-bewind.3 In Mosul
vormen de spanningen die ontstaan ten gevolge van de aanwezigheid van pro-Baath families een
bedreiging voor de veiligheid.
De grens met Turkije is nog altijd gesloten en alleen hulptransporten met speciale toestemming
kunnen bij Habur de grens passeren. De grens met Syrië is open voor humanitaire goederen, maar de
veiligheidssituatie ter plaatse is onzeker.
Bagdad/centrale provincies
De situatie in Bagdad en de centrale provincies is slechter dan elders in het land. In de hoofdstad is
sprake van plunderingen, vandalisme en sabotage, zij het in mindere mate dan vlak na de val van het
Hoessein-bewind. De door de coalitie ingevoerde avondklok (van elf uur 's avonds tot kort voor het
ochtendgebed) heeft tot doel plunderingen tegen te gaan. Desondanks worden nog altijd spullen uit
leegstaande panden en voertuigen verwijderd, zelfs als coalitietroepen aanwezig zijn. Plunderaars
hebben zonder duidelijke redenen veel al dan niet leeggeroofde gebouwen in brand gestoken.
3 Zie ook de voorgaande ambtsberichten Centraal-Irak.
---
Sommige ministeries en andere overheidsgebouwen zijn grotendeels verwoest. De plunderingen lijken
steeds meer een georganiseerd karakter te krijgen. Inmiddels wordt er door de Amerikanen hard
opgetreden tegen plunderaars.
In de hoofdstad vinden ook overvallen en gewapende diefstallen plaats. Het betreft onder meer
gewapende autodiefstallen op klaarlichte dag. Na zonsondergang wordt veel geschoten in vrijwel alle
wijken van de hoofdstad. In veel gevallen betreft het schoten in de lucht om dieven af te schrikken.
Daarnaast zijn er sluipschutters actief en is er sprake van schotenwisselingen tussen Amerikaanse
patrouilles en diverse niet nader bekende groepen en individuen.
Na de oorlog zijn er in de hoofdstad, maar ook daarbuiten diverse vertegenwoordigers van het regime
achtergebleven zonder dat zij als zodanig identificeerbaar zijn. Ex-Feddayeen, ex-Baathisten, ex-
gardisten en dergelijke4 hebben hun uniformen verruild voor burgerkleding, maar beschikken nog over
wapens en voor een deel ook over aspiraties om hun machtspositie te heroveren. Ook vrijwillige
oorlogsveteranen, waaronder Syrische en Palestijnse huurlingen en Irakezen uit Iran, lopen nog
gewapend rond. Op diverse lokaties zorgen zij voor onveiligheid. De onder het Hoessein-bewind
afgekondigde amnestie voor gevangenen van oktober 2002 heeft er bovendien toe geleid dat vrijwel
alle criminelen vrijkwamen. Ook zij dragen bij aan de algehele onveiligheid in de hoofdstad.
Ondanks de onveiligheid in Bagdad zijn er ook tekenen van normalisering zichtbaar. Steeds meer
restaurants heropenen hun deuren. Sommige winkels zijn weer open. Helers en plunderaars trachten
verschillende goederen op straat te slijten.
In de praktijk kan men zich met name overdag zonder veel problemen bewegen in grote delen van de
hoofdstad. Voor zover bekend zijn er de laatste weken geen journalisten, hulpverleners, diplomaten of
zakenlieden door geweld omgekomen.
In de afgelopen weken hebben zich diverse incidenten voorgedaan, waarbij Amerikaanse militairen
zijn gedood. De coalitietroepen hebben zich in Bagdad op strategische plekken gepositioneerd en
hoewel zij niet op iedere hoek van de straat aanwezig zijn, is duidelijk dat de Amerikaanse
strijdkrachten de stad militair onder controle hebben, net als het luchtruim. Regelmatig vliegen er
zware helikopters over Bagdad. Op plaatsen waar meer militairen zijn gestationeerd, zoals bij het
Palestine hotel, is sprake van een relatief ontspannen sfeer, waarin soldaten cola, sigaretten en Iraakse
souvenirs kopen van gelegenheidssjacheraars.
In de provincie Diyala, ten noordoosten van Bagdad, heeft het Amerikaanse leger slechts beperkte
controle. De weg van Bagdad naar Khanaqin en de Iraanse grens is onveilig. De MKO zouden in dit
gebied in de eerste weken van de oorlog zestig Iraniërs hebben ontvoerd. De situatie in Tikrit is
gespannen.
Bij anti-Amerikaanse demonstraties in de stad Al-Faloujah ten westen van Bagdad, zijn op 29 en 30
april 2003 doden gevallen nadat Amerikaanse troepen op de menigte hadden geschoten. Volgens het
Pentagon hadden de troepen het vuur geopend nadat er vanuit de menigte op hen was geschoten. In dit
gebied vinden daarnaast regelmatig gewapende overvallen plaats op konvooien en auto's op weg van
Amman naar Bagdad.
Zuidelijke provincies
De veiligheidssituatie in de zuidelijke provincies is beter dan in de hoofdstad. De situatie in de
provincies Dhi Qar, al-Muthanna, Maysan en Basra wordt door de Amerikanen als "redelijk"
gekenschetst. Hetzelfde geldt voor de haven van Umm Qasr en de volgende plaatsen in het zuiden:
Zubair, Safwan, Samawa, `Amara, Shumali, Nasseriya, Rumayla, Rumaitha en Qalat Suqqar. Ook de
Iraaks-Iraanse grensovergang bij Badrah en Mehran is veilig, net als die met Koeweit.
4 Zie ook de voorgaande ambtsberichten Centraal-Irak.
---
De autosnelweg van Bagdad naar Basra (via Samawa en Nasseriyya) is mede dankzij de aanwezigheid
van coalitie-eenheden veilig. Ditzelfde gold tot voor kort ook voor de oostelijke weg (via Al-Kut en
Amara), maar in de provincie Maysan hebben in de week van 5 mei 2003 gewapende bendes
automobilisten overvallen. De aanwezigheid van de aan de SCIRI gelieerde gewapende Badr-brigades
leidt tot problemen tussen lokale groepen in Maysan.
Op 10 april 2003 werd in de voor sjiieten heilige stad Najaf de gematigd sjiietische leider Al-Khoei
vermoord.
De veiligheidssituatie in de stad Basra is onduidelijk omdat hierover tegenstrijdige berichten de ronde
doen. Volgens sommige bronnen zou Basra naar verhouding veilig zijn. In tegenstelling tot Bagdad
zouden veel winkels open zijn en zou van grote criminaliteit geen sprake zijn. De oorlogsschade in de
zuidelijke havenstad is minder zwaar dan in Bagdad. Echter, volgens het ICRC is de
veiligheidstoestand ook in Basra niet stabiel te noemen. De lokale politiemacht bestaat uit een beperkt
aantal verkeersagenten. Er is net als in Bagdad geen lokale autoriteit die voor ordehandhaving zorgt.
---
---- --
Ministerie van Buitenlandse Zaken