Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801
2509 LV Den Haag
der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44
2513 AA `s-GRAVENHAGE Telefax (070) 333 40 33
Uw brief Ons kenmerk
27 mei 2003 SV/V&V/03/43194
Onderwerp Datum
SOZA-03-262 27 juni 2003
U vraagt mij een reactie op de brief van de FNV van 29 april 2003 waarin zij stelt dat de
Algemene nabestaandenwet (Anw) in strijd is met het Verdrag betreffende uitkeringen bij
invaliditeit en ouderdom en aan nagelaten betrekkingen, 1967 (verdrag nr. 128 van de
Internationale Arbeidsorganisatie, IAO). De FNV verwijst ter adstructie van haar stelling
naar een brief van het Internationale Arbeidsbureau (IAB) van augustus 2001. Mijn reactie
naar aanleiding van de stelling van de FNV houdt in dat ik de opvatting dat de ANW in strijd
zou zijn met IAO-verdrag nr. 128, niet deel. Met het informele advies dat is vervat in de brief
van het IAB kan ik dan ook evenmin instemmen. Dit standpunt zal ik in het navolgende
toelichten. Ook zal worden ingegaan op een aantal meer procedurele opmerkingen in de brief
van de FNV die mijns inziens een verkeerd licht op de zaak werpen.
Aanleiding en inhoud van het IAB-advies
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft zich in een desbetreffende beroepszaak in april
en november 2000 rechtstreeks tot het IAB gewend met de vraag of het te verenigen is met
IAO-verdrag nr. 128 dat een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet volledig op de Anw-
uitkering in mindering wordt gebracht. Op 17 augustus 2001 heeft het "International Labour
Standards Department" van het IAB het resultaat van een intern rechtstechnisch onderzoek in
een antwoordbrief aan de CRvB neergelegd. Conclusie van het IAB was dat de door
Nederland gehanteerde anticumulatietechniek in strijd is met IAO-verdrag nr. 128, omdat
zeer ruw samengevat- kortlopende uitkeringen wel in mindering mogen worden gebracht op
langdurende uitkeringen, maar andersom niet. Bij dit onderzoek werd de Nederlandse
regering overigens niet gevraagd om van haar kant deze juridisch gecompliceerde zaak nader
toe te lichten. Omdat het IAB slechts adviezen verstrekt aan regeringen, heeft het IAB zijn
antwoord aan mijn ministerie gezonden. Pas op dat moment werd deze zaak onder de aandacht
van de Nederlandse regering gebracht. Gegeven het verzoek van het IAB om deze
antwoordbrief door te sturen is deze technische analyse vervolgens verzonden aan de CRvB.
---
Standpunt ten aanzien van het IAB-advies
Allereerst een aantal opmerkingen bij de inhoud van de technische analyse van het IAB. Ik
hecht er aan te constateren dat het doorgaans aan lidstaten zelf is, in de nationale wetgeving
vorm te geven aan de invulling van IAO-verdragen. De vormgeving is een nationale
bevoegdheid. Wat telt is dat het materiële resultaat in overeenstemming is met de normen van
de desbetreffende IAO-verdragen. Het standpunt van het IAB richt zich in dit geval primair op
de vormgeving van het Nederlandse sociale zekerheidsstelsel, en begeeft zich daarmee op het
ingewikkelde terrein van nationale wetgeving. Binnen het advies van het IAB is echter wel
een andere vormgeving mogelijk, waarbij overige sociale verzekeringsuitkeringen, zoals de
werkloosheidsuitkering, in mindering worden gebracht op de nabestaandenuitkering, wat voor
de uitkeringsgerechtigde tot hetzelfde financiële resultaat zou leiden. Het is echter aan de
Nederlandse regering om hier invulling aan te geven, zoals al eerder aangegeven.
De toenmalige Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft dit standpunt, dat
ik volledig onderschrijf, meegedeeld aan de CRvB toen hij het advies aan de CRvB
doorstuurde. Overigens kwam de CRvB in zijn uitspraak aan een inhoudelijke beantwoording
van het geschilpunt niet toe, omdat hij van mening is dat de desbetreffende bepaling van IAO-
verdrag nr. 128 zich niet leent voor rechtstreekse werking.
Informatieverstrekking aan het parlement en de sociale partners
Ook procedureel kan een aantal kanttekeningen bij het IAB-advies worden geplaatst. De door
het IAB gevolgde procedure acht ik onjuist. De gevolgde procedure aan de kant van het IAB
wijkt namelijk sterk af van de gebruikelijke toezichtsmechanismen van de IAO. Daarom lijkt
het mij raadzaam de systematiek van het toezicht op de naleving van IAO-verdragen in
herinnering te brengen. De IAO kent in dit kader twee soorten procedures: een
rapportageprocedure en een klachtenprocedure.
De IAO kent niet, zoals de EU, een prejudiciële procedure waarbij rechterlijke instanties
zaken kunnen voorleggen aan, bijvoorbeeld, het Comité van Deskundigen (CEACR) van de
IAO, of het IAB. Men is ook niet voornemens een dergelijke procedure binnen de IAO in het
leven te roepen. Wél is het IAB bevoegd op verzoek van regeringen informeel advies te
geven omtrent de interpretatie en toepassing van verdragen. En uiteraard is het IAB bevoegd
tot het inwinnen of verstrekken van algemene informatie over IAO-verdragen, maar met de
nadrukkelijke kanttekening dat het daarbij niet gaat om de interpretatie van verdragen.
Gezien het uitzonderlijke karakter van de antwoordbrief van het IAB, die deel uitmaakt van
een niet binnen de IAO voorziene procedure en waaraan de regering anders dan als
doorgeefluik naar de CRvB geen deel heeft gehad, heb ik het niet opportuun geacht om de
inhoud van de antwoordbrief van het IAB aan het parlement kenbaar te maken. Daarbij komt
nog dat het een stuk was ten behoeve van een toen nog lopende beroepszaak waarbij de Staat
noch de sociale partners partij waren. Om dezelfde redenen zijn ook de sociale partners niet
geïnformeerd, waartoe de regering overigens formeel op grond van IAO-verdrag nr. 144 ook
niet verplicht was. De consultatieverplichting in dat verdrag beperkt zich immers tot een
beperkt aantal nauwkeurig omschreven kernactiviteiten van de IAO, die in casu niet aan de
orde waren.
---
Nakoming rapportage-verplichtingen
Tot slot nog een andere procedureel-technische kwestie waar ik volledigheidshalve op wil
reageren. De suggestie in de aanbiedingsbrief van de FNV aan de leden van de vaste
commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid is dat de Nederlandse regering de
afgelopen jaren niet aan zijn rapportageverplichting inzake IAO-verdrag nr. 128 zou hebben
voldaan. De Nederlandse regering heeft geheel conform zijn verplichting daartoe eind
augustus 2001 (dus nadat de antwoordbrief van het IAB al was uitgegaan) de rapportage over
dit verdrag bij de IAO ingediend en heeft in die rapportage geantwoord op het "direct
request" uit 1996. Naar aanleiding van deze rapportage uit 2001 heeft het CEACR een nieuw
direct request (met een andere inhoud dan dat van 1996) opgesteld en Nederland verzocht om
in 2003 opnieuw over dit verdrag te rapporteren. Deze rapportage wordt thans voorbereid en
daarin zal zoals gebruikelijk worden gereageerd op het direct request van 2002.
Nederland is dus niet nalatig geweest in zijn rapportageverplichtingen jegens de IAO.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
(mr. A.J. de Geus)
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid