Actueel
Hoge Raad verklaart de aanvraag tot herziening in de "Deventer moordzaak" gegrond en verwijst de zaak naar het gerechtshof te `s-Hertogenbosch
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum actualiteit: 1-07-2003
Samenvatting van de griffier van de Hoge Raad der Nederlanden (buiten verantwoordelijkheid van de Hoge Raad)
De zaak betreft de aanvraag tot herziening van een arrest van het gerechtshof te Arnhem van 22 december 2000, waarbij de aanvrager tot 12 jaar gevangenisstraf is veroordeeld wegens moord op een weduwe te Deventer, gepleegd op 22 september 1999. De aanvrager was destijds de belastingadviseur van het slachtoffer.
De aanvraag tot herziening is op 7 januari 2002 bij de Hoge Raad ingediend.
De aanvraag is op 24 september 2002 behandeld, waarbij mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, de aanvraag mondeling heeft toegelicht. De advocaat-generaal heeft op 1 oktober 2002 een conclusie ingediend waarin hij een nader onderzoek aanbeveelt.
De Hoge Raad heeft op 5 november 2002 in een tussenarrest beslist dat een getuige-deskundige nader gehoord diende te worden door een raadsheer-commissaris.
Deze getuige-deskundige is op 20 december 2002 door de raadsheer-commissaris gehoord.
De advocaat-generaal heeft op 11 maart 2003 een nadere conclusie ingediend die strekt tot afwijzing van de herzieningsaanvraag. Op 27 mei 2003 heeft de advocaat van de veroordeelde, mr. G.G.J. Knoops te Amsterdam, een mondelinge reactie gegeven op de nadere conclusie van de advocaat-generaal; tevens heeft hij het herzieningsverzoek aangevuld.
De Hoge Raad heeft op 1 juli 2003 de aanvraag tot herziening van het arrest van het gerechtshof te Arnhem van 22 december 2000 gegrond verklaard.
De Hoge Raad stelt voorop dat de vondst van een mes op korte afstand van de woning van het slachtoffer van doorslaggevende betekenis is in de door het gerechtshof gebruikte bewijsconstructie.
De advocaat-generaal bij de Hoge Raad heeft het betreffende mes door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) nader laten onderzoeken op de aanwezigheid van menselijk DNA-houdend materiaal. Aanleiding daarvoor was de beschikbaarheid van nieuwe technieken. Uit het onderzoek is gebleken dat het profiel van het aangetroffen DNA-materiaal niet overeenstemt met het DNA profiel van het slachtoffer.
Nu op het mes geen enkel lichaamsspoor van het slachtoffer is gevonden, rijst het ernstige vermoeden dat het gerechtshof, indien het daarmee bekend was geweest, de aanvrager zou hebben vrijgesproken. De Hoge Raad verklaart de aanvraag tot herziening daarom gegrond en verwijst de zaak naar het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, om opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
De Hoge Raad schorst de gevangenisstraf zodat de aanvrager in afwachting van de nieuwe behandeling van zijn zaak vrij komt.
Ga naar betreffende uitspraak met nummer: AE8165
Zie het origineel http://www.rechtspraak.nl/act...t_id=12330&i=&ti=