Bijdrage André Rouvoet debat Srebenica Woensdag 18 Juni 2003 - 15:12
Bijdrage André Rouvoet debat Srebenica
Twee weken geleden hebben wij gediscussieerd met de commissie-Bakker.
De conclusie daaruit was dat het rapport en de discussie daarover een
basis vormen voor het debat met de regering. Ik vind het van belang
die conclusie naar voren te halen, evenals de betekenis ervan,
namelijk dat de Kamer zich voldoende geprepareerd voelt om het debat
met de regering aan te gaan over dit onderwerp. Toch is het de vraag,
of de regering voldoende gegevens heeft aangeleverd voor dit debat. Ik
heb daar ernstige twijfels over. Ik heb mij er zeer over verbaasd dat
wij geen officiële, zelfstandige regeringsreactie hebben gekregen. Er
is een vragenrondje geweest over twee rapporten, van het NIOD en van
de enquêtecommissie, waarop in februari een reactie van de regering is
gekomen, waarin een aantal keren wordt verwezen naar de nog te
ontvangen regeringsreactie. Ik verwijs naar de vraag van mijn fractie,
welke conclusies van de commissie-Bakker de regering wel en niet
overneemt. De regering verwees daarop naar de nog te ontvangen
regeringsreactie, en naar het debat met de commissie-Bakker.
Welnu, zover zijn wij nu, en die antwoorden zijn, in de zin van een zelfstandige verantwoording van de regering, nooit gekomen. Ik betreur dat. Natuurlijk heeft de vaste commissie voor Defensie erop aangedrongen, ook de nog openstaande vragen te beantwoorden, en dat is ook gebeurd. Mij is echter opgevallen dat de meeste antwoorden korter waren dan de vragen. Ik vond ze derhalve niet voldoen aan wat mag worden verwacht van een zelfstandig regeringsstandpunt over een onderwerp als dit. Ik vind dat wij hiervan als Kamer een punt moeten maken. Het is natuurlijk altijd zaak dat er over een belangrijk onderwerp een eigen oordeel van de regering ligt, en dat een zorgvuldige behandeling van door de politiek geagendeerde onderwerpen wordt verzekerd. Dat geldt zeker als er een rapport ligt van een commissie uit de Kamer, en dan nog wel over een thema als Srebrenica, waarover wordt gesproken als "een nationaal trauma". Ik zeg dit zonder enige vreugde. De regering heeft zich, ik zeg dat uit de grond van mijn hart, er in dit opzicht met een Jantje van Leiden afgemaakt, door alleen te verwijzen naar waardevolle rapporten, die een debat over de publieke besluitvorming mogelijk maken. Het NIOD-rapport was nota bene een feitenonderzoek, waarin niet werd geoordeeld over politiek-bestuurlijke verantwoordelijkheden, want daar ging de enquêtecommissie over, inclusief ambtelijke en militaire verantwoordelijkheden en verantwoordelijken. Daarover behoort zoals gezegd een zelfstandig oordeel van de Nederlandse regering te worden gegeven. De indruk wordt nu gewekt dat Nederland met het aftreden van het tweede kabinet-Kok verantwoording heeft afgelegd, wat natuurlijk niet zo is. Terecht is daar indertijd door de toenmalige fractievoorzitter van het CDA, de heer Balkenende, op gewezen, waarbij het mij overigens niet gaat om zijn persoon in die rol.
Geen regeringsstandpunt
Daar is later alleen het rapport-Bakker bijgekomen. Ik vind het
werkelijk een gemis dat er geen volwaardig regeringsstandpunt is in
dit afsluitende debat. Er is verschil van mening over de vraag of er
nu echt verantwoording is afgelegd. Anderen vinden dat met het
aftreden van het kabinet de Nederlandse regering haar
verantwoordelijkheid heeft genomen. In het debat met de commissie heb
ik gewezen op de kritiek van de heer Tjeenk Willink in het meest
recente jaarverslag van de Raad van State. Ik heb die kritiek
inmiddels tot de mijne gemaakt. Ik hecht eraan om dat in dit debat nog
eens naar voren te brengen. Tjeenk Willink vindt dat niet het
opstappen het bewijs is van ministeriële verantwoordelijkheid, maar
het geven van uitleg, het verdedigen van het gevoerde beleid. Als er
misslagen zijn gemaakt, moeten er doeltreffende maatregelen worden
genomen om nieuwe misslagen te voorkomen. Hij voegt eraan toe dat
zijns inziens het kabinet-Kok niet aftrad op grond van nieuwe feiten
of omstandigheden en ook niet vanwege gebrek aan vertrouwen van de
volksvertegenwoordiging, maar dat het dit deed in een poging om
geloofwaardig te blijven in de ogen van burgers. Ik onderschrijf zijn
slotconclusie dat de ministeriële verantwoordelijkheid daarmee
tegelijkertijd van haar essentie werd ontdaan. Dat is een stevige
conclusie, maar het is wel om dit ook vandaag voor ogen te houden als
wij met het kabinet spreken over de onderscheiden politieke
verantwoordelijkheden. In ieder geval heeft er sindsdien nooit een
zelfstandige reactie van de regering het licht gezien waarin
verantwoording wordt afgelegd. Dat valt te betreuren, zowel voor het
NIOD als voor de commissie-Bakker. Het afsluitende debat mag niet tot
een formaliteit verworden in plaats van de ultieme verantwoording door
de Nederlandse regering mede op grond van de bevindingen en de
conclusies van het parlement. Srebrenica had een betere, meer
inhoudelijke afsluiting verdiend dan nu mogelijk is. Natuurlijk kan er
in dit debat een heleboel gezegd worden. Ik verwacht dit ook van de
regering, maar het is wonderlijk om nu de regering allerlei vragen
over conclusies van de commissie-Bakker te stellen, terwijl dit
oordeel in een zelfstandiger reactie gegeven had moeten worden. Dit
moest ik even kwijt.
Eigen verantwoording en oordeel?
Nu de regering heeft afgezien van een eigen verantwoording en oordeel
over de bevindingen, ook van de commissie-Bakker, moet ik er maar
gemakshalve van uitgaan dat zij alle bevindingen, zowel van het NIOD
als van de commissie-Bakker, tot de hare maakt, voor zover uit de
summiere beantwoording van de vragen niet het tegendeel blijkt. Als
het anders is, hoor ik het wel van de regering. Dat bespaart mij de
moeite om uitvoerig allerlei punten langs te lopen die wij twee weken
geleden met de commissie-Bakker hebben besproken, inclusief de soms
pittige, soms wat milde oordelen over personen zoals generaal Couzy,
oud-minister Pronk en andere bewindslieden. In mijn bijdrage beperk ik
mij tot een aantal punten die voor de fractie van de ChristenUnie
extra zwaar wegen. Ik hoop op die punten een zelfstandig oordeel van
de regering te krijgen.
Motieven
Ik begin met de motieven om tot uitzending van Dutchbat over te gaan.
De commissie heeft geoordeeld dat daarbij humanitaire overwegingen te
veel de overhand hebben gekregen op overwegingen inzake de
haalbaarheid van de missie. Daar waren wij het gauw over eens. De
vraag is of wij naar een verklaring moeten zoeken. Kunnen wij er
lessen uit trekken dat op de assen van moralisme en realisme, het
moralisme de overhand heeft gekregen en ons misschien wel de ogen
heeft doen sluiten voor de reële feiten die een missie onhaalbaar
kunnen maken? Ik stel de regering ook de vraag die ik twee weken
geleden aan de commissie-Bakker heb gesteld: zijn wij niet ook aan de
krijgsmacht verplicht om daar meer lessen uit te trekken in deze
debatten over het rapport-Srebrenica? Moeten wij ons niet afvragen hoe
het kan dat wij zozeer gedreven waren door idealisme -- dat willen wij
ook niet kwijt in ons buitenlands beleid -- dat wij de ogen hebben
gesloten voor de reële feiten die ons misschien tot andere gedachten
hadden moeten brengen? Dat is geen wijsheid achteraf. Ik vraag niet of
wij wel tot uitzending hadden moeten besluiten. Het gaat mij om een
verantwoorde balans. Ik vraag de regering om daar een beschouwing aan
te wijden. Daarbij kan de open vraag aan de orde komen of hieraan in
het toetsingskader tot nu toe voldoende tegemoet is gekomen. Hebben
wij in dat kader die afweging voldoende gemaakt? Is er een voldoende
balans tussen idealisme en realisme of moeten wij daar, juist in deze
fase, nadere conclusies over trekken? Wij hebben het nu over de
mogelijke uitzending van een stabilisatiemacht naar Irak. Kongo wordt
ook genoemd. Wij komen weer voor dezelfde vragen te staan. In een
debat als dit waarin wij lessen proberen te trekken uit het drama
Srebrenica, moeten wij onszelf een spiegel voorhouden. Hoe kunnen wij
voorkomen dat wij met de beste bedoelingen de verkeerde besluiten
nemen? Ik hecht zeer aan een beschouwing van de regering over dit
punt. De safe areas waren ingesteld door de Veiligheidsraad als een
tijdelijke oplossing, vooruitlopend op een definitieve vredesregeling.
Zij waren een soort overgangsregeling om mensen te beschermen en
territorium voor een van de partijen in het conflict te behouden.
Volgens het commissierapport was de kern van het probleem van de safe
areas dat er op dat moment geen vrede was in Bosnië.
Kritische bezinning
De commissie concludeert dat het gebrek aan enthousiasme bij andere
EU-lidstaten had moeten leiden tot een kritische bezinning op het
realiteitsgehalte van en de daadwerkelijke internationale steun voor
het safe-area-concept en op de specifieke mogelijkheden van Nederland
daarbinnen. Het punt is dat het concept van safe areas niet alleen
voor de enclave Srebrenica is ontworpen. Canada zag er eerder ook
mogelijkheden in. Van Canbat heeft Dutchbat de rol in Srebrenica in
1994 overgenomen.
Het probleem waren de mogelijkheden van Nederland binnen dat concept.
Nederland was van mening dat zijn mandaat vooral "deterrence by
presence" was, terwijl de Engelsen in Gorazde wel vochten. De Fransen
die de safe area Sarajevo beschermden, trokken zo nu en dan ook ten
strijde, zie het IKV-document van Faber. Dat kan eraan liggen dat het
beleid van de VN bij de safe areas niet eenduidig was of dat er
onbegrip was bij Nederland.
Ik vind het van belang om hierover een stevige reactie te krijgen. De
regering schrijft in antwoord 104 dat het kabinet het oordeel van het
NIOD deelt dat het begrip "safe area" aanvankelijk veel aan
duidelijkheid te wensen overliet. Daarover zijn wij het eens. De
voorzitter van de commissie-Bakker heeft in het debat gezegd dat de
commissie het concept "safe areas" niet aan een eigen beoordeling
wilde onderwerpen, omdat het voor iedereen een gegeven was. Ik heb
gezegd dat ik vond dat dit standpunt tekortschoot tegenover de
krijgsmacht, ook met het oog op de toekomst.
Het NIOD is glashelder over het concept "safe areas". Het vindt dit
een nieuw en ongedefinieerd begrip, waarvan niets duidelijk was. De
regering zegt in antwoord 104 dat het kabinet het oordeel van het NIOD
deelt dat het begrip veel aan duidelijkheid te wensen overliet. Mijn
vraag is heel simpel. Deelt het kabinet het vernietigende oordeel van
het NIOD over het concept "safe areas" als zodanig? Of deelt het
kabinet de mening van het NIOD dat het niet helemaal duidelijk was,
maar spreekt het zich er niet zo vernietigend over uit? Ik hecht eraan
om dit oordeel in ronde bewoordingen van de regering te krijgen.
"Deterrence by presence"
Ik hecht ook aan een beschouwing van de regering over de relatie
tussen enerzijds de exacte betekenis van het mandaat, waarbij er
interpretatieverschillen waren over wat "deterrence by presence"
precies inhield, en anderzijds de zwaarte van de bewapening van
Dutchbat. Mijn fractie vindt dat het stellige oordeel van de commissie
dat de zwaarte van de bewapening niet beslissend is geweest voor de
loop van de gebeurtenissen in juli 1995, meer onderbouwing vergt dan
in het rapport is gegeven. In het rapport van het NIOD wordt gesteld
dat Dutchbat bij een doelgericht gevecht zonder hulp van buiten
kansloos zou zijn geweest.
Je kunt je de vraag stellen of bij een ander soort bewapening dezelfde
stelling kon worden ingenomen. Is de regering het met mij eens dat een
dergelijke stelling niet zonder nadere onderbouwing kan worden
geponeerd en dat er wel degelijk een relatie is tussen de mogelijkheid
om het mandaat invulling te geven, waarbij het in de perceptie van
Nederland vooral ging om deterrence by presence, en de zwaarte van de
bewapening? Ik zie hier een duidelijkere relatie dan de commissie en
ik vraag de regering om daarop te reageren.
Het is mij opgevallen dat de commissie wel heel makkelijk zegt dat er
geen directe relatie is tussen de zwaarte van de bewapening en de
realiseerbaarheid van een mandaat als het gaat om "deterrence by
presence". Mijn stelling is: als je dat in je rapport zet, moet dat
goed onderbouwd zijn. Twee weken geleden heb ik de commissievoorzitter
hierover bevraagd, maar daarmee kwam ik niet verder. Ik vraag de
regering of zij het met mij eens is dat er wel degelijk een relatie
tussen die twee dingen kan worden gelegd en dat, als de bewapening van
Dutchbat zwaarder was geweest, het effect van "deterrence by presence"
groter was geweest. Je kunt dus niet op voorhand zeggen dat daartussen
geen relatie bestaat omdat de bewapening, als je die koppelt aan de
manier waarop wij het mandaat van Dutchbat hebben geïnterpreteerd, wel
in orde was.
Afstemming
Ik kom bij de afstemming tussen de ministeries van Buitenlandse Zaken
en Defensie. Zonder deel te willen nemen aan het zwartepieten dat op
verschillende momenten ook in deze zaal heeft plaatsgevonden, heb ik
in het debat met de commissievoorzitter gezegd dat ik het oordeel van
de commissie over die afstemming nogal mild vind. Het oordeel dat er
geen duidelijke onderhandelingsstrategie was en dat de afstemming
tussen de ministeries van Buitenlandse Zaken en Defensie heeft
ontbroken, vind ik te mild. Het is mij in positieve zin opgevallen dat
de commissievoorzitter, toen ik op dat punt doorvroeg, bereid was om
iets steviger te worden. Hij zei toen dat het zo niet had gemoeten of
gemogen. Ik ben het daarmee eens. Ik doel daarmee natuurlijk op het
eigengereide optreden van Buitenlandse Zaken bij het omzetten van het
aanbod van de luchtmobiele brigade voor een vredesregeling in een
aanbod voor een safe area en op het feit dat de VN niet adequaat op de
hoogte waren gesteld van de wel degelijk beoogde begrensde
uitzendtermijn. Mijn vraag aan de regering is of Buitenlandse Zaken
het aanbod inderdaad op eigen gezag heeft gewijzigd. Ik vind dat een
belangrijk punt. Ik vraag de regering ook of zij, gelet op de noodzaak
van een consistente veiligheidsstrategie, kan garanderen dat dit soort
missers in de internationale communicatie en de onderlinge afstemming
tussen departementen zich niet meer zal voordoen; zijn daar adequate
voorzieningen voor getroffen? Dat is altijd een moeilijke vraag, maar
ik stel die vraag toch vanwege het belang voor de toekomst.
Bij dit deel hoort ook de vraag of de regering een oordeel wil geven
over de stelling van het NIOD dat Dutchbat niet was opgeleid voor deze
specifieke taak in die specifieke omstandigheden. Dat hoort bij de
vraag die anderen in andere bewoordingen heb gesteld. Vindt ook de
regering dat met de nu op tafel liggende rapporten Dutchbat is
gerehabiliteerd? Dat heeft ook te maken met de vraag of Dutchbat was
voorbereid en opgeleid voor de taak die Dutchbat wachtte.
Oordeel
De commissie-Bakker houdt force commander Janvier verantwoordelijk
voor het te laat toekennen van luchtsteun. De regering geeft in het
antwoord op vraag 127 aan dat zij ook nu niet zou kunnen zeggen dat
Janvier in verwijtbare zin tekort is geschoten. Ik ben het op dat punt
eens met de regering. Dat was voor mij ook een belangrijk punt in het
debat van twee weken geleden. Dit is een belangrijke afwijking van het
oordeel van de commissie-Bakker. Mijn vraag is of de regering de
analyse van mijn fractie deelt dat een oordeel achteraf over de
militair-operationele opportuniteit van luchtsteun, waarvoor in ieder
geval geen verantwoordelijkheidslijn liep naar een Nederlandse
minister, niets te maken heeft met de controlerende taak van het
parlement, hoe gevoelig dat oordeel ook is. Twee weken geleden
verdedigde de commissie-Bakker de stelling dat dit te maken had met de
controle achteraf, maar omdat er geen Nederlandse minister bij
betrokken is, vind ik die stelling aanvechtbaar. Daarom hecht ik aan
het oordeel van de regering. Om te voorkomen dat de oordelen van de
commissie-Bakker en de regering onbecommentarieerd naast elkaar
blijven staan, vraag ik ook of ik in het antwoord van de regering op
vraag 127 een onderstreping mag verstaan van mijn waarschuwing dat de
Tweede Kamer terughoudend dient te zijn in het formuleren van die
militair-operationele wensen en eisen en in het geven van eigen
oordelen en beslissingen, zeker achteraf. Dat is dus terughoudender
dan in het commissierapport is gebeurd. Op dat punt krijg ik graag een
helder antwoord, ook met het oog op de heldere positie van Nederland
ten aanzien van de VN-bevelslijn.
Anti-intelligence-houding
Ik ga nu in op wat het NIOD "de anti-intelligence-houding" van het
kabinet, het ministerie of de minister van Defensie en het parlement
heeft genoemd. Dat heeft te maken met het in Nederland ontbreken van
eigen inlichtingen. Dat heeft vergaande consequenties gehad,
bijvoorbeeld het missen van berichten over een aanval op de enclave,
die twee dagen na de val bij de Nederlandse autoriteiten binnen
kwamen. Welke lessen trekken wij hieruit voor de rol van de MID bij
eventueel toekomstige acties?
Uit de discussies tussen de heer Bakker en mijn fractie bleek dat wij
het erover eens zijn dat, niet alleen voor het terugtreden van
generaal Van Baal naar aanleiding van de NIOD-bevindingen over onwil,
maar ook voor de handelwijze van minister De Grave, die Van Baal er
feitelijk toe bewoog om ontslag te nemen, geldt dat dit achteraf --
kennende de betekenis van het begrip "onwil", zoals gegeven en
toegelicht door de heer Blom -- wel begrijpelijk, maar niet terecht
was. Zoals het terugtreden van Van Baal wel begrijpelijk, maar niet
terecht was, zo -- aldus de heer Bakker in dat debat -- geldt dat ook
voor de handelwijze van minister De Grave. Zijn handelwijze was wel
begrijpelijk maar niet terecht. Ik ga ervan uit dat dit oordeel door
de regering wordt gedeeld, omdat ik tot dusverre geen ander standpunt
te horen heb gekregen.
'Onwil'?
Over het begrip "onwil" is de nodige verwarring geweest. De commissie
wil daarom geen eigen oordeel over die term geven, maar formuleert het
zelf wel als volgt: er is te weinig moeite gedaan om de minister te
informeren. De regering schrijft in antwoord op vraag 98 dat niet kan
worden aangetoond dat er sprake is geweest van onwil in de betekenis
van het opzettelijk en moedwillig achterhouden van informatie aan de
ambtelijke en de politieke leiding. Dat roept bij mijn fractie meer
vragen op dan het beantwoordt. Waarom heeft de regering voor de
formulering gekozen dat dit niet kan worden aangetoond?
De commissie komt tot de algemene bevinding dat het patroon van
informatievoorziening van de Koninklijke landmacht aan de toenmalige
politieke leiding ernstig bekritiseerd moet worden en nooit meer mag
voorkomen, aangezien de minister daardoor is gehinderd in zijn
verantwoordingsplicht aan de Kamer. Zij schrijft dan dat dit de
urgentie laat zien van het proces van fundamentele hervormingen in de
defensieorganisatie. Deelt het kabinet deze analyse? Wat valt daar
thans over te melden aan de Kamer?
Ik ben het eens met de uitlatingen van de commissie over de
lotsverbondenheid. Wij kennen de passages over die specifieke
betekenis. Is de regering het met mij eens dat het ook niet mogelijk
was om, bijvoorbeeld door een specifieke instructie aan Dutchbat, een
bijzondere betekenis aan die lotsverbondenheid te geven, omdat dit een
substantiële wijziging van het mandaat zou hebben betekend, waartoe
niet de Nederlandse ministerraad bevoegd was, maar slechts de
Verenigde Naties?
Anderen hebben al over de nazorg gesproken. De commissie-Bakker heeft
een aantal tekortkomingen geconstateerd. Voorzitter Bakker heeft
gezegd dat hij zeker weet dat Defensie zich dat inmiddels heel goed
heeft gerealiseerd. Dit punt heeft de commissie ook nadrukkelijk
geagendeerd voor dit debat met de regering. Ik verneem graag de
gevoelens van de regering op dit punt.
Stari Most
Dat brengt mij bij Stari Most en de vluchtelingenproblematiek. Ik
sluit kortheidshalve aan bij de vragen die veelal bij interruptie
gesteld zijn. Ik ben het ermee eens dat wij in het verlengde van de
regeling die een aantal jaren geleden is getroffen een eenmalige
regeling moeten treffen voor die groep van 150 tot 200 mensen. Ik
benader dit vraagstuk niet zozeer vanuit de regels die er zijn voor
het toekennen van een status. Ik vind dat er een morele verplichting
van Nederland ligt om te kijken naar deze afgebakende groep. Daar
moeten wij dan misschien wel een streep trekken voor alle
duidelijkheid. Ik vind dat Nederland voor die groep, in verband met
het drama in Srebrenica, een bijzondere verantwoordelijkheid heeft en
dat wij voor die groep een regeling moeten treffen.
Verantwoordelijkheid
Het punt van de verantwoordelijkheid en de schuld weegt voor ons zeer
zwaar. Ik laat mij maar niet afleiden door wat ik heb beschouwd als
een wanklank. Eerder in dit debat hoorden wij de woordvoerder van de
fractie van de SP spreken over politieke verantwoordelijkheid, maar ik
vind dat dit afleidt van het punt waar het echt om gaat, namelijk de
medeverantwoordelijkheid van Nederland voor wat er is gebeurd. Dat
staat voor mij sinds april vorig jaar buiten kijf. De commissie-Bakker
heeft gezegd dat zij een stapje verder is gegaan dan het
kabinet-Kok-II door de eigen verantwoordelijkheid van Nederland naast
die brede internationale verantwoordelijkheid te benadrukken.
Voorzitter Bakker heeft tot mijn aangename verrassing tijdens het
debat ook toegegeven dat hij het eens is met onze invalshoek dat
Nederland tekort is geschoten. Die term wilde hij in de mond nemen,
net als overigens de heren Van Mierlo en Karremans tijdens de openbare
verhoren. Aan termen die in de buurt komen van schuld wilde de
commissie zich niet wagen in verband met eventuele juridische claims
tot schadevergoeding. Die aarzeling heb ik overigens ook bij een
aantal fracties vastgesteld. Ik heb dat scherp bekritiseerd, omdat de
fractie van de ChristenUnie vindt dat wij van een parlementaire
commissie een gezaghebbend en zuiverend oordeel hadden mogen
verwachten. Nu beperkt de regering zich in haar antwoord op de vragen
137 en 138 tot het citeren van de verklaring van
oud-minister-president Kok van 16 april vorig jaar, met als enige
eigen toevoeging: "Het kabinet ziet geen aanleiding kanttekeningen bij
deze overwegingen te plaatsen."
Erkenning
Ik zou het zeer teleurstellend vinden als dat het laatste woord zou
zijn van Nederland in de richting van slachtoffers en nabestaanden van
het drama Srebrenica. Laat er geen onduidelijkheid over bestaan, het
gaat mijn fractie niet om juridische schuld of excuses of
schadeclaims. Het gaat mijn fractie om de erkenning dat Nederland een
morele belofte om veiligheid te bieden niet heeft kunnen waarmaken en
in dat opzicht derhalve schuldig staat, tekortgeschoten is jegens de
bevolking van de enclave. Ik zou het een blamage vinden als wij dit
debat zouden afsluiten en daarmee in politieke zin een punt zouden
zetten achter het drama Srebrenica, zonder als Nederlandse regering en
Nederlands parlement verder te komen dan de verklaring van
minister-president Kok van vorig jaar april. Wij zouden dan echt
schromelijk tekortschieten en het voor veel betrokkenen vele malen
moeilijker maken om het boek echt te sluiten. Daarom leg ik aan de
regering een citaat voor van de heer Voorhoeve. Een jaar na de val van
Srebrenica zei hij: De Verenigde Naties en de lidstaten van de VN, en
Nederland als een van die lidstaten, hebben een afgeleide schuld; je
zou kunnen zeggen: de schuld van nalatigheid.
Niet schuldig
Om misverstanden te voorkomen voeg ik hieraan toe: dat is dus niet de
erkenning dat er schuld zou zijn voor de genocide als zodanig. Wat dat
betreft had minister-president Kok natuurlijk volledig gelijk met zijn
uitspraak dat Nederland wel medeverantwoordelijk is, maar niet
schuldig is aan de massamoord.
Ik sluit af met een klemmend appel aan dit kabinet om niet weg te
lopen voor deze erkenning van tekortschieten in morele zin, van die
schuld van nalatigheid zoals Voorhoeve het noemde. Ik roep het kabinet
ook op om het cruciale vraagstuk van verantwoordelijkheid en schuld
waarin voor velen de sleutel zal liggen van de verwerking, niet van
zich af te duwen. Dat mogen wij de betrokkenen niet aandoen. Nee, dat
mogen wij onszelf niet aandoen.
---