Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
LEIDRAAD KLEDING OP SCHOLEN
Inleiding
De laatste tijd is er veel publiciteit geweest rond scholen die hun leerlingen verboden
gezichtsbedekkende kleding of een hoofddoek te dragen. Uit de discussies die daarop
volgden, bleek dat veel scholen niet weten welke eisen ze aan kleding mogen stellen.
Mag een school zomaar hoofddoekjes verbieden? En hoe zit het met andere min of
meer omstreden kledingstukken als naveltruitjes of bomberjacks? Hoe moet een
school kledingvoorschriften vastleggen? En op welke manieren kan een school ervoor
zorgen dat leerlingen zich aan kledingvoorschriften houden?
In deze leidraad wordt uitgelegd welke eisen een school aan kleding mag stellen,
welke grenzen wet- en regelgeving hieraan stelt, hoe deze voorschriften kunnen
worden vastgelegd en hoe ze kunnen worden gehandhaafd. Het advies van de
Commissie Gelijke Behandeling over gezichtssluiers en hoofddoeken op scholen van
16 april 2003 is hierbij als richtlijn gebruikt.
Kledingvoorschriften
Een school is in principe vrij om kledingvoorschriften voor te schrijven. Er zijn wel
voorwaarden waar deze voorschriften aan moeten voldoen:
· de voorschriften mogen niet discriminerend zijn;
· de voorschriften mogen de vrijheid van meningsuiting niet aantasten;
· de voorschriften moeten worden opgenomen in de schoolgids, het
leerlingenstatuut, het studentenstatuut, de algemene bepalingen van een
onderwijsovereenkomst of in de arbeidsvoorwaarden;
· de maatregel op het overtreden van een kledingvoorschrift mag niet onevenredig
zwaar zijn.
Deze voorwaarden worden hieronder punt voor punt toegelicht. Daarbij wordt vooral
aandacht besteed aan de voorwaarde dat kledingeisen niet discriminerend mogen
zijn, omdat die in de praktijk de meeste problemen oplevert.
Kledingvoorschriften mogen niet discriminerend zijn
Kledingvoorschriften kunnen, meestal onbedoeld, discriminerend zijn. Van
discriminatie is volgens de Algemene wet gelijke behandeling sprake als er
onderscheid wordt gemaakt wordt op grond van:
· godsdienst of levensovertuiging,
· politieke gezindheid,
· ras,
· geslacht,
· nationaliteit,
· seksuele geaardheid of
· burgerlijke staat.
Het maken van onderscheid op een van deze gronden is in de regel altijd verboden.
De wet maakt echter voor sommige scholen en voor sommige situaties
uitzonderingen.
Hieronder wordt uitgelegd welke uitzonderingen dat zijn. Daarbij is het
spanningsveld tussen kledingeisen en de vrijheid van godsdienst als voorbeeld
genomen om concreet toe te lichten wat wel en niet mag.
Kledingvoorschriften die de vrijheid van godsdienst raken Sommige godsdiensten hebben kledingvoorschriften. Dat kan gaan om hoofddoeken, gezichtsbedekkende kleding en om het dragen van een keppeltje of van een tulband. Het verbieden van dergelijke kleding is in strijd met de gelijke behandelingswetgeving. Zo'n verbod maakt namelijk onderscheid op grond van godsdienst: alleen de aanhangers van deze godsdienst worden door het verbod getroffen. Dat niet iedere gelovige deze kledingvoorschriften als verplichtend ziet, maakt daarbij niets uit. Er zijn wel uitzonderingen op deze regel.
Uitzondering: bijzonder onderwijs
Een bijzondere school mag eisen stellen aan leerlingen en personeel die nodig zijn
voor de verwezenlijking van zijn grondslag. Een katholieke of protestants-christelijke
school mag leerlingen of docenten daarom ook verbieden een hoofddoek of
gezichtsbedekkende sluier te dragen, als de school aannemelijk kan maken dat zulke
geloofsuitingen het onmogelijk maken de grondslag van de school te verwezenlijken.
Zo'n verbod mag alleen worden toegepast als er een consequent aannamebeleid wordt
gevoerd in het licht van de grondslag van de school, en als het kledingvoorschriften-
beleid consequent wordt gehandhaafd.
Het openbaar onderwijs mag zulke eisen niet stellen. Openbare scholen mogen
docenten en leerlingen dus niet verbieden een hoofddoek te dragen (tenzij er sprake
is van een objectieve rechtvaardiging). Zij mogen wel eisen dat een docent voor de
klas de neutraliteit uitdraagt die bij het openbare karakter past. De Commissie Gelijke
Behandeling heeft bepaald dat een hoofddoek niet uitsluit dat een docent in staat is
les te geven in overeenstemming met het openbare karakter van de school.
Uitzondering: objectieve rechtvaardiging
Ook een schijnbaar neutrale regel kan discriminerend zijn¹, bijvoorbeeld de regel dat
alle kleding die het hoofd bedekt verboden is. In de praktijk komt dit erop neer dat
vooral aanhangers van een bepaalde godsdienst hierdoor worden getroffen, namelijk
islamitische meisjes die een hoofddoek dragen.
Zo'n eis stellen is verboden, tenzij er een objectieve rechtvaardigingsgrond voor is. De
Commissie Gelijke Behandeling en de rechter stellen zware eisen aan deze objectieve
rechtvaardiging. Argumenten als "we willen niet dat mensen op demonstratieve wijze
hun geloofsopvatting uitdragen" worden bijvoorbeeld niet geaccepteerd. Er zijn drie
strikte criteria waaraan de rechtvaardiging moet voldoen. Deze criteria worden
hieronder toegelicht aan de hand van het oordeel 2003-40 van de Commissie Gelijke
Behandeling over het verbieden van gezichtsbedekkende kleding:
1. Er moet een legitiem doel zijn.
Het doel van de regeling moet zwaarwegend zijn. Bovendien mag het doel niet
discriminerend zijn.
Toelichting:
Het ROC gaf drie redenen voor het verbod op gezichtsbedekkende kleding. De sluiers
belemmeren de onderlinge communicatie, maken het onmogelijk voor de school om
de identiteit vast te stellen van personen die zich in de school bevinden en maken het
bijvoorbeeld voor leerlingen moeilijker de stage te doorlopen die noodzakelijk is om
een diploma te behalen.
1 Het gaat hier om indirect onderscheid in de zin van de Algemene wet gelijke behandeling.
De Commissie Gelijke Behandeling vindt dat deze doelen voldoende legitiem zijn om
het verbod te handhaven. Een goede communicatie tussen docenten en deelnemers is
van essentieel belang in het leerproces. Voor een school is het bovendien
noodzakelijk om vast te kunnen stellen wie zich in het gebouw bevindt. Tenslotte is
een school verplicht ervoor te zorgen dat leerlingen een stage kunnen doorlopen.
Bovendien, oordeelt de Commissie, zijn deze doelen niet discriminerend.
2. Er moet een passend middel worden toegepast.
Gebruik van het middel (de regeling) moet ertoe leiden dat het doel wordt bereikt.
Toelichting:
De Commissie Gelijke Behandeling vindt dat het verbod op gezichtsbedekkende
kleding een passend middel is. Het verbod leidt ertoe dat tijdens de communicatie de
gezichtsuitdrukking en de articulatie van betrokkenen kan worden waargenomen.
Ook is het gevolg van het verbod dat effectief en zonder grote moeite kan worden
gecontroleerd wie zich in het schoolgebouw bevinden. Het dragen van
gezichtsbedekkende kleding kan de kansen op het vinden van een stageplaats
verminderen.
3. Het middel moet noodzakelijk zijn om het doel te bereiken.
Als het niet mogelijk is een ander middel te gebruiken dat geen of een minder
vergaand onderscheid maakt en het middel in een redelijke verhouding staat tot het
doel, is het ingezette middel noodzakelijk.
Toelichting:
De school heeft volgens de Commissie Gelijke Behandeling aannemelijk gemaakt dat
een verbod op gezichtsbedekkende kleding noodzakelijk is om goed onderwijs te
kunnen geven.
Zonder zo'n verbod is het niet mogelijk om de communicatie, een essentieel
onderdeel van het leerproces, goed te laten verlopen. Een verbod op
gezichtsbedekkende kleding is voor de school ook noodzakelijk omdat de school
verantwoordelijk is voor de veiligheid in het gebouw. Daarvoor is het nodig dat
leerlingen kunnen worden geïdentificeerd. Bovendien houdt de taak van de school
niet op buiten het klaslokaal. De school is ook verantwoordelijk
voor de mogelijkheden van leerlingen om te leren op hun stageplek.
Die mogelijkheden worden beperkt als leerlingen gezichtsbedekkende kleding
dragen.
De Commissie vindt dat de school de drie doelen niet kan bereiken als leerlingen
alleen tijdens de les hun gezichtsbedekkende kleding afdoen. Dan blijft het probleem
van de stages bestaan en kan de school ook niet controleren of zich onbevoegden in
de school bevinden.
De Commissie komt daarom tot de conclusie dat het middel, het verbieden van
gezichtsbedekkende kleding op het gehele schoolcomplex, in evenredige verhouding
staat tot het beoogde doel. Het verbod is dus proportioneel. Bovendien stelt de
Commissie dat de school dit doel niet op een andere manier kan bereiken. Daarmee
voldoet het verbod aan alle criteria van de objectieve rechtvaardiging.
Kledingvoorschriften die de vrijheid van meningsuiting raken
Soms laten mensen met hun kleding zien dat zij zich identificeren met bepaalde
(politieke) ideeën. Een bomberjack bijvoorbeeld, gecombineerd met een zwarte trui
van een bepaald merk en zwarte legerschoenen en gemillimeterd haar worden
geassocieerd met extreemrechtse opvattingen.
Het verbieden van zulke kleding kan de in de Grondwet gewaarborgde vrijheid van
meningsuiting aantasten. Een school mag daarom dergelijke kleding niet verbieden
vanwege de inhoud van zulke ideeën. Beperkingen aan zulke kleding stellen mag wel
om andere redenen, bijvoorbeeld als het nodig is om wanordelijkheden te
voorkomen.
Kledingvoorschriften die niet de vrijheid van godsdienst of meningsuiting raken
Niet alleen religieus of politiek geïnspireerde kleding kan tot weerstand leiden.
Baseballpetjes of naveltruitjes worden ook niet door iedereen gewaardeerd. Voor
kleding die geen uiting is van een godsdienst of een mening, kan een school
kledingvoorschriften opstellen. Er gelden daarbij wel procedurele eisen, die overigens
voor alle kledingvoorschriften gelden.
Procedurele eisen
Het is belangrijk dat kledingvoorschriften op school op een goede en duidelijke
manier worden opgesteld. Dit voorkomt onbegrip en problemen met de interpretatie
van de voorschriften. De voorschriften moeten ondubbelzinnig zijn. Een voorschrift
mag niet voor meer dan één uitleg vatbaar zijn. De voorschriften moeten voor alle
leerlingen gelden en ze moeten bij iedereen bekend zijn, bijvoorbeeld door publicatie
op internet.
Een school kan niet zomaar kledingvoorschriften instellen. De voorschriften moeten
worden vastgelegd in schoolgids of leerlingen- of studentenstatuut, afhankelijk van de
sector, en daarvoor is toestemming nodig van de medezeggenschapsraad of
universiteitsraad. Hieronder staat per sector in welk document de voorschriften
moeten worden vastgelegd:
· primair onderwijs: schoolgids
· voortgezet onderwijs: leerlingenstatuut
· beroepsonderwijs en educatie: algemene bepalingen van de onderwijsovereenkomst
· hoger onderwijs: studentenstatuut
Voor personeel moeten de voorschriften worden vastgelegd in arbeidsvoorwaarden.
Handhaven kledingvoorschriften
Als er problemen zijn bij het handhaven van kledingvoorschriften is het
vanzelfsprekend aan te raden om problemen eerst in overleg op te lossen. Als het niet
lukt om een oplossing te vinden, kan een school een maatregel treffen vanwege het
niet naleven van de kledingvoorschriften, zoals schorsen. De maatregel moet wel in
verhouding staan met de overtreding.
Meer informatie
Voor meer informatie over het advies van de Commissie Gelijke Behandeling over
gezichtssluiers en hoofddoeken en voor andere oordelen: www.cgb.nl.
Verder kan een school de Commissie Gelijke Behandeling vragen om hun
kledingvoorschriften te bekijken, ook als zich (nog) geen conflict heeft voorgedaan.