D66
Een blijvende betrokkenheid naar Srebrenica
Buitenland
Boris Dittrich
03-06-2003 - Nederland houdt een blijvende betrokkenheid voor de
mensen in Srebrenica. Dat stelt Boris Dittrich vandaag in het debat
met de Enquetecommissie-Bakker, die het rapport Missie zonder vrede
schreef. Hieronder de volledige bijdrage van Boris Dittrich.
Bijna acht jaar is het geleden dat zich een tragedie afspeelde in Oost
Bosnië. Duizenden onschuldige mannen vonden in juli 1995 de dood in de
nabije omgeving van Srebrenica en Potocari. Ze werden vermoord door de
soldaten van het Bosnisch Servische leger onder leiding van generaal
Mladic.
Er zijn al veel woorden gesproken over deze zwarte episode uit de
naoorlogse Europese geschiedenis.
De fractie van D66 wil allereerst een dankwoord aan de commissie en in
het bijzonder aan haar voorzitter Bakker uitspreken. De commissie
heeft grondig werk verricht en een imposant rapport Missie zonder
vrede uitgebracht. In haar rapport verwerkt de commissie Bakker veel
gegevens uit het NIOD-rapport. De fractie van D66 had indertijd een
parlementaire enquete gewild, maar kon zich in het voorstel van de
toenmalige regering vinden om eerst het NIOD de buitengewoon complexe
materie te laten onderzoeken. Is de commissie Bakker van mening dat
zij zonder het werk van het NIOD een zelfde gedegen rapport had kunnen
schrijven? De commissie heeft iets van 7 maanden over haar rapport
gedaan, erg kort gelet op de moeilijkheidsgraad. Stel dat het NIOD
niet gevraagd was en er meteen besloten was tot het houden van een
Parlementaire enquete, hoeveel meer tijd zou de commissie bij
benadering nodig hebben gehad om dezelfde kwaliteit te leveren? Acht
deze commissie het in een voorkomend geval voor herhaling vatbaar dat
een wetenschappelijk onderzoek aan een parlementaire enquete
voorafgaat? Het zijn moeilijk te beantwoorden vragen, maar ik ben wel
benieuwd naar het antwoord.
Is de commissie van mening dat het tijdsverloop nadelig is geweest
voor het beoordelen van situaties, zoals die zich in Srebrenica hebben
voorgedaan? Of blijven het dilemmas die niet goed te beantwoorden
zijn, als je er niet zelf ter plekke bij bent geweest. Ik denk dan aan
de evacuatie van de moslims in juli 1995 en de vraag of Dutchbat daar
aan mee had moeten werken of niet.
In onze herinnering zal Srebrenica altijd verbonden blijven met pijn,
met hartverscheurende en tragische gebeurtenissen die wij destijds als
zichtbaar verlengstuk van de internationale gemeenschap niet hebben
kunnen voorkomen. Ondanks de goede bedoelingen, de humanitaire
motieven, ondanks de alom gehoorde roep om interventie in de oorlog op
de Balkan.
Srebrenica staat ook voor de onmacht van de politiek, en confronteert
ons op pijnlijke wijze met de grenzen van ons idealisme. Ik zeg ons
omdat het besluit tot uitzending van Nederlandse troepen naar Bosnië
steunde op een breed draagvlak. Niet alleen in de Tweede Kamer en in
de regering, maar ook in de Nederlandse samenleving en de media. Er
lagen verschillende motieven ten grondslag aan het besluit waarvoor
Kamer en kabinet ten volle collectieve verantwoordelijkheid dragen.
Het moreel-politieke motief voerde echter duidelijk de boventoon. En
deze drijfveer werd zo sterk gevoeld dat einig plaats was. baarheid
van de missie onder oor de politiek collectief verantwoordelijk
is.ermoorde burgers WAO overwegingen van praktische aard
ondergesneeuwd raakten. De aandrang om niet werkeloos te willen
toezien op massamoorden en etnische zuiveringen, samen met de
ondraaglijke beelden van tot op het bot uitgehongerde mensen achter
prikkeldraad, hebben het zicht op de haalbaarheid van de missie
versluierd. Die overwegingen leidden er uiteindelijk toe dat Nederland
troepen beschikbaar stelde zonder duidelijke randvoorwaarden, en
daardoor kon Dutchbat, zoals het NIOD in zijn epiloog schrijft, de
bestemming Srebrenica krijgen. Een daad waartoe andere landen met
kracht van argumenten niet bereid waren.
DE BEGINFASE
Kritiek was er natuurlijk wel in deze beginfase. Van militaire zijde
bijvoorbeeld. Chef Defensiestaf (CDS) Van der Vlis en bevelhebber van
de landstrijdkrachten (BLS) generaal Couzy hadden twijfels over de
vredeskansen. Beiden maakten bezwaar tegen het concept van de safe
areas en hielden twijfels over het mandaat en het idee van
afschrikking door aanwezigheid. Beiden beseften dat de Nederlandse
militairen met beperkte mogelijkheden op een uiterst ongewis avontuur
werden gestuurd. Couzy stelt dat als puntje bij paaltje zou komen wij
de bevolking in de steek zouden moeten laten. Grote landen als
Engeland en Frankrijk stonden niet te springen om extra militairen te
leveren, mede vanwege de logistieke problemen bij Srebrenica als
locatie. Toch meenden de bevelhebbers dat de risicos aanvaardbaar
waren. Hierover zegt de enquêtecommissie dat enerzijds meer aandacht
had dienen te worden besteed aan de militaire kritiek. Aan de andere
kant concludeert zij dat het advies over de risicos veel gewicht in de
besluitvorming heeft gehad. Hoe verhoudt zich dat tot elkaar? Vindt de
commissie dat de kritiek van Couzy en Van der Vlis te rijmen valt met
hun uiteindelijke advies dat de risicos aanvaardbaar waren? Had de
politiek hier nader op door moeten vragen, zodat de risicos beter
ingeschat zouden kunnen worden?
HET AANBOD TOT DEELNAME.
De aanloop naar het finale besluit om troepen uit te zenden is in mijn
ogen cruciaal geweest. In die tijd speelde de oordeelsvorming zich af
die uitmondde in een point of no return. Cruciaal omdat zonder dat
besluit wij geen concrete medeverantwoordelijkheid zouden hebben
gedragen, en hier deze discussie niet zouden hebben gevoerd. Alles wat
ik hierna de revue wil laten passeren moet gezien worden in het licht
van dat politieke besluit.
Door sommigen is betwijfeld dat er sprake is geweest van een moment
waarbij, door het passeren ervan, er geen weg meer terug zou zijn.
Maar dat moment is er wel degelijk, namelijk 7 september 1993. Op die
dag deed minister van Defensie Ter Beek bij de SGVN het aanbod om het
luchtmobiele bataljon beschikbaar te stellen.
Ik kom bij de kern van het probleem in de besluitvorming, dat zo
duidelijk is verwoord door zowel het NIOD als de enquêtecommissie. In
Bosnië heerste geen vrede, maar toch werd een oplossing gezocht die
gebaseerd is op het principe van peacekeeping in plaats van peace
enforcement. Er werd gekozen om vrede te handhaven, waar geen vrede
was. Niet de vredesregeling vormde het uitgangspunt maar het concept
van de safe areas. Des te pijnlijker is in dit licht dat de
aanvankelijke voorwaarde die minister Ter Beek stelt aan uitzending
door Buitenlandse Zaken zijn gewijzigd. De wijziging bereikt Ter Beek
niet waardoor hij in New York in feite niet weet wát hij precies
aanbiedt. Buitenlandse Zaken en Defensie hebben deze situatie beide
veroorzaakt, door uitermate slechte onderlinge communicatie zowel op
ambtelijk als op politiek niveau.
Had naar het oordeel van de commissie een betere communicatie tussen
Buitenlandse Zaken en Defensie op ambtelijk niveau en tussen de
ministers onderling een wezenlijk ander aanbod cq. Situatie
opgeleverd? Zouden er dan wel eisen qua locatie, duur, bewapening,
mandaat gesteld zijn die de gebeurtenissen wellicht een andere wending
hadden kunnen geven?
POGINGEN TOT INTERNATIONALISERING
In de fase na de feitelijke uitzending probeert Nederland de positie
van Dutchbat te versterken, en een vervanger te vinden om de troepen
af te lossen: de pogingen tot internationalisering. Die waren
eigenlijk allemaal bij voorbaat gedoemd te mislukken. Dit wordt goed
geïllustreerd door de bijna wanhopige uitspraak van minister Voorhoeve
dat de situatie ter plaatse uitzichtloos was. Hij gebruikte dit woord
overigens in de betekenis dat de toestand daar niet nog jaren mocht
voortduren. Hoe het ook zij, geen enkel ander land wilde het stokje
van Nederland overnemen. Wat zegt dit volgens de commissie over de
feitelijke betrokkenheid van de internationale gemeenschap? Heerste er
niet een idee: die Nederlanders zitten daar nu laat ze het zelf maar
uitzoeken?
In het verleden had Nederland immers veel over moraliteit gesproken.
En kreeg zelf ook het gevoel ; Put your money where your mouth is. Is
die houding van Nederland van invloed geweest op de afwerende houding
van andere landen om mee te doen in Srebrenica?
NAIVITEIT
De toestand in Srebrenica was inderdaad zeer slecht. De aanvoerlijnen
richting de enclave werden al lange tijd systematisch afgenepen,
humanitair holde de situatie hard achteruit, en daarnaast waren er de
voortdurende beschietingen. Op 3 juni sneuvelt de observatiepost Echo
(OP-E), waarbij de Nederlandse militairen zich in een kansloze positie
bevinden. Men weigert aanvankelijk tegen de instucties in! om de OP te
verlaten, maar is gedwongen die later op te geven ten overstaan van de
overmacht aan Bosnische Serviers.
De bataljonscommandant Karremans stuurt na deze gebeurtenis een
noodkreet de wereld in, om iedereen duidelijk te maken hoe beroerd de
zaken er op dat moment voorstonden. De strekking ervan is duidelijk :
zonder hulp van buitenaf bestaat de kans dat zich een ramp zou kunnen
voltrekken. Ofschoon de fax ongerustheid veroorzaakt, krijgt Karremans
geen aparte reactie op zijn bericht. Zowel Dutchbat als Den Haag
verwachten geen volledige inname van de enclave. Ook generaal Nicolai
op het hoofdkwartier in Sarajevo is van mening dat dit niet in de lijn
der verwachting ligt. Hoe naïef eigenlijkheeft de commissie een
verklaring voor deze faliekante onderschatting? Naiviteit was er
natuurlijk al in de wereldgemeenschap toen het concept van de safe
areas werd uitgedacht in een situatie, waarin Bosnische Serviers en
Moslims elkaar naar het leven stonden. Maar toen Dutchbat er eenmaal
zat, beleefde men ter plekke, hoe weinig invloed afschrikking door
aanwezigheid op de strijdende partijen had.
De inname van OP Echo vormt echter de opmaat voor het brute geweld in
de eerste dagen van juli. Mortierinslagen in de vallei en
schotenregens op de observatieposten van UNPROFOR. De OPs krijgen
echter geen nadere instructies omdat in de ogen van de
bataljonsleiding de rol van Dutchbat niet wezenlijk verandert. Er zijn
dan twee vraagstukken ontstaan, namelijk over de verzoeken om
luchtsteun en het gebruik van geweld door Dutchbat. Waren deze
middelen opportuun? Om met het eerste te beginnen, het is al vaker
gezegd, maar ik zeg het hier nogmaals: het uitblijven van luchtsteun
is een gemiste kans geweest. Misschien wel een kardinale misser. Ik
kan mij heel goed de gedachte voorstellen van de bataljonscommandant
die verzucht dat hij het liefst had gezien dat alles wat rond de
enclave stond te vuren uitgeschakeld zou worden. Op dat moment
resteerde nog maar één middel: luchtaanvallen. Volgens de Post Air
Strike Guidance konden die alleen ingezet worden als een laatste
redmiddel. Het water stond het bataljon inmiddels aan de lippen, maar
de aanvallen kwamen niet. De luchtsteun kwam te laat en niet in de
robuuste mate waarop men hoopte. D66 acht daarvoor generaal Janvier
verantwoordelijk.
Gebleken is dat de enclave niet te verdedigen was. Dat was ook niet de
opdracht. Met de aanwezige bewapening en de mankracht was het
verdedigen van de enclave militair gezien onmogelijk. Die discussie
wil ik dan ook niet voeren.
Maar hoe te reageren op de beschietingen van de OPs, die het vanaf 5
juli massaal zwaar te verduren kregen? Leidend was de idee dat men
de-escalerend diende op te treden. De bataljonsleiding is hierover
heel duidelijk. Majoor Franken, de plaatsvervanger van Karremans,
verklaart niet de opdracht te hebben gegeven om te schieten. Karremans
legt uit dat men niet moest reageren op provocaties, en meent met
grote stelligheid dat het geen enkele zin had om te reageren als met
zwaardere wapens op de observatieposten werd geschoten. Tegelijkertijd
geeft hij aan, daarbij puttend uit zijn eigen ervaringen in Libanon,
dat een reactie zeker effectief kán zijn, maar dat effect in dít geval
zou uitblijven. De lastig te beantwoorden vraag is of de
bataljonsleiding hier een juiste taxatie heeft gemaakt. Zou een
reactie op de beschietingen van de OPs het proberen waard geweest
zijn, of het nu effect zou hebben gesorteerd of niet? Waarom is het
niet geprobeerd? Hield men niet te stellig en te eenzijdig vast aan
het geloof dat het louter aanwezig zijn een kalmerende werking zou
hebben? Wij kunnen niet weten welke gevolgen andere keuzes zouden
hebben op de loop der dingen. Aan speculatie achteraf wil ik me niet
wagen. Wel kunnen wij momenten aanwijzen waarin andere instructies ook
aan de orde hadden kunnen zijn. Dit is zon moment. Graag een reaktie
van de commissie.
DE VEROVERING DOOR MLADIC
Als wij de gebeurtenissen die zich afspeelden op 11 juli 1995 en de
dagen daarna goed tot ons door laten dringen, als wij ons met alle
beelden, en de nu beschikbare informatie proberen te verplaatsen in de
situatie toen, dan nog is het praktisch onmogelijk om ons de dilemmas
eigen te maken, de dilemmas waar de militairen en de leiding van
Dutchbat zich voor geplaatst zagen. De omstandigheden waren toen
eigenlijk zo dat controle van de situatie in welke vorm dan ook niet
meer mogelijk was. De enclave is in handen gevallen van het Bosnisch
Servische leger en een enorme stroom vluchtelingen zet zich in
beweging richting Potocari, richting de compound van Dutchbat.
Het eerste dilemma dient zich aan als getracht wordt de stroom
vluchtelingen op te vangen. Inmiddels is een mini safe area ingericht
in en rondom de compound. De situatie is bijzonder chaotisch, de
vluchtelingen radeloos. In totaal worden ongeveer 5000 mensen
toegelaten tot de compound. In het begin de eersten in kleine
groepjes. Later toen de stromen groter werden, werd ook de chaos
groter en raakten mensen volslagen in paniek. De taferelen die zich
toen hebben afgespeeld zijn te gruwelijk voor woorden. In het algemeen
kon Dutchbat met de middelen die het had weinig uitrichten. Van de
beloofde verbetering van de humanitaire situatie is niets terecht
gekomen. Vooral UNPROFOR als geheel is tekort geschoten in haar rol
als hulpverlener aan de vluchtelingen, zoals ook de commissie terecht
concludeert.
Wat de opvang betreft besluit de leiding van Dutchbat op een gegeven
moment dat vol vol is, en dat er niet meer vluchtelingen worden
toegelaten. De volgende dag, het is dan 12 juli, arriveren de
Servische militairen. Het is bekend dat op die dag en in de nacht van
12 op 13 juli vele misdaden worden gepleegd rond de compound. Volgens
een schatting van het NIOD zijn daar tussen de 100 en de 400 mensen
gedood, en zijn er 1600 tot 1900 mannen van de mini safe area
afgevoerd. In dit licht lees ik de conclusie van de commissie dat de
bataljonsleiding had behoren te overwegen de compound voor meer
vluchtelingen open te stellen. Zij voegt hier een citaat bij van het
rapport van de SGVN, dat zeer helder het dilemma weergeeft. Tegelijk
creëert de commissie een opening naar de vraag of de leiding van
Dutchbat toen juist heeft gehandeld. De vraag is deze: heeft de
leiding de overweging om meer vluchtelingen op te nemen niet gehad, of
heeft ze die wel gehad maar om bepaalde redenen daar van afgezien? Ook
hier geldt wederom dat we niet met zekerheid kunnen stellen dat het
enig verschil had uitgemaakt. Door meer mensen op de compound toe te
laten was er misschien een kans geweest dat er minder slachtoffers
zouden zijn gevallen. Kan de commissie haar conclusie op dit punt
nader toelichten?
Pijnlijk is verder dat uit bijna alles blijkt dat men zich in de
VN-keten geen goede voorstelling had over wat er feitelijk aan de hand
was, dat men niets concreets heeft ondernomen om de gebeurtenissen te
keren. En in Den Haag liep men achter de feiten aan
De bataljonsleiding realiseert zich op de twaalfde juli volgens de commissie dat het aantal weerbare mannen groter is dan aanvankelijk gedacht. Toch leidt dit niet tot een verandering in het optreden van Dutchbat. Men herstelt bijvoorbeeld niet eerdere meldingen aan het hoofdkwartier in Sarajevo dat het slechts om een handjevol weerbare mannen zou gaan. Dit beweegt de commissie ertoe te concluderen dat instructies gevraagd hadden kunnen worden aan UNPROFOR om aan die mannen betere bescherming te bieden. Wat had de leiding meer kunnen doen dan eventueel meer mannen, die een verhoogd risico liepen, toe te laten? Aan welke instructies denkt de commissie?
DE EVACUATIE
Misschien een nog groter dilemma rijst op tijdens de deportatie van de
vluchtelingen. Mladic blijkt zelf vervoer te hebben geregeld, en op de
middag van 12 juni wordt een begin gemaakt met het wegvoeren van de
vluchtelingen. Tegelijkertijd beginnen de Bosnische Serviers mannen
uit de menigte te plukken. Vaak keren de mannen niet meer terug. In
Den Haag is bij minister Voorhoeve inmiddels grote ongerustheid
ontstaan over het lot van de mannelijke vluchtelingen. Hij acht om die
reden een scheiding van mannen en vrouwen zeer ongewenst.
Onduidelijk blijft waarom signalen uit Den Haag om hieraan niet mee te
werken niet zijn doorgekomen, terwijl van de kant van de VN juist de
opdracht afkomstig was om wel mee te werken aan de evacuatie. Uit het
verhoor van Karremans komt in ieder geval naar voren dat hij het
aantal mannen om wie het ging onderschatte. Als gaandeweg meldingen
binnenkomen van ernstige mensenrechtenschendingen, van doden,
geëxecuteerde lichamen, blijkt eigenlijk onvoldoende dat men zich een
voorstelling had gemaakt over welke wandaden er nog meer zouden kunnen
gebeuren. Los van het feit of dit wezenlijk verschil zou hebben
uitgemaakt. Volgens Karremans was het stoppen van de evacuatie een
optie, maar geen reële. Komt de commissie specifiek op basis van deze
passage tot de slotsom dat de bataljonsleiding wel degelijk heeft
overwogen om de evacuatie te stoppen?
Luitenant Van Duijn en luitenant Rutten worden met dit dilemma
geconfronteerd en ik sluit me aan bij de woorden van de commissie, en
niet te oordelen over de juistheid van een van beide keuzes. Het is te
makkelijk om medewerking aan de evacuatie te veroordelen.
DE VERANTWOORDELIJKHEID NEMEN
Hoe de gebeurtenissen verder zijn verlopen weten wij. Dat vreet nog
altijd aan ons. D66 onderschrijft de conclusie uit het rapport Missie
zonder vrede dat Nederland door het aftreden van het kabinet Kok
terecht eigen politieke verantwoordelijkheid heeft genomen voor het
falen van de nationale en internationale politiek in Srebrenica.
Nederland draagt in dat kader een verantwoordelijkheid voor het
mislukken van het beschermen van de bevolking in Srebrenica. Maar de
schuld daaraan ligt bij Mladic en de Bosnische Serviers.
Is er in Bosnie een onderzoek gehouden naar de gang van zaken en naar de verantwoordelijkheid van de regering aldaar?
Wordt er naar het oordeel van de commissie door de Nederlandse
regering voldoende in internationaal verband aan gedaan om Mladic voor
het Yougoslavie-tribunaal te laten berechten?
BLIJVENDE BETROKKENHEID
Tot slot wil ik nog ingaan op de rol die Nederland kan spelen om een
actieve bijdrage te leveren aan de verbetering van de positie van de
nabestaanden. D66 vindt dat de Nederlandse overheid in daadwerkelijke
steun tot uitdrukking moet brengen dat wij beseffen dat we door het
lot van de geschiedenis verantwoordelijkheid moeten blijven dragen
voor de humanitaire opbouw in die regio.
Wat kunnen wij in de ogen van de commissie doen om blijvend projecten
te steunen die te maken hebben met de verschrikkelijke gebeurtenissen?
Zijn er door de toenmalige regering beloftes gedaan? Worden die ook
nagekomen?
VLUCHTELINGEN
Wij hebben allemaal het Roodboek ontvangen, met daarin aandacht voor
de veelal zwaar getraumatiseerde asielzoekers uit Srebrenica die in
Nederland hulp hebben gevraagd. Het politiek comité Stari Most zet
zich in voor deze groep mensen, en vraagt deze mensen een
verblijfsvergunning te verlenen. Is het duidelijk om hoeveel
vluchtelingen het gaat en of zij in die periode naar Nederland zijn
gekomen? Zijn hun dossiers bij de IND bekend? D66 vindt dat deze
mensen in beginsel niet moeten worden teruggestuurd naar Bosnië. Het
gaat om een groep mensen voor wie confrontatie met het verleden een
nachtmerrie betekent. Wat zijn de opvattingen van de commissie
daarover?
NAZORG
D66 vindt het schrikbarend te constateren hoe gebrekkig de nazorg voor
Nederlandse Dutchbatters aanvankelijk was georganiseerd. Is er naar de
opvatting van de commissie voldoende aan gedaan om lessen te trekken
uit hetgeen in het begin fout ging?
DE CONCLUSIE VAN D66
D66 hoopt dat dit debat en het komende met de regering kunnen
bijdragen aan het verbeteren van de dialoog tussen de internationale
gemeenschap, Nederland en de nabestaanden van Srebrenica. Laten we
hopen dat we van deze tragedie kunnen leren voor toekomstige
situaties, wanneer er in een deel van de wereld massamoorden
plaatsvinden en de wereldgemeenschap vindt dat men niet lijdzaam moet
toekijken, maar moet proberen tussenbeide te komen.
Onze conclusie is in elk geval niet dat we in dat soort situaties niet meer moeten proberen menselijk leed op grote schaal te voorkomen. Maar we moeten wel reeel naar de risicos kijken en ons niet te veel door emoties laten meeslepen. Dat is een les die wat D66 betreft in elk geval de Kamer en de regering zullen moeten trekken.