Uitspraak Rechtbank Amsterdam in zaak AF9287 Zaaknr: 13/010216-03
Bron: Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak: 28-05-2003
Datum publicatie: 28-05-2003
Soort zaak: straf -
Soort procedure: eerste aanleg - enkelvoudig
RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/010216-03
Datum uitspraak: 28 mei 2003
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de politierechter Amsterdam, in de strafzaak tegen:
,
geboren te op ,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens
op het adres , .
De politierechter heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek
op de terechtzitting van 15 mei 2003.
1. Telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de
dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage aan dit vonnis is gehecht.
De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier
ingevoegd.
2. Voorvragen
2.1. Geldigheid van de dagvaarding
De raadsman heeft aangevoerd dat de dagvaarding ten aanzien van het
subsidiair telastegelegde partiëel nietig dient te worden verklaard,
nu de zinsnede die volgt op het eerste liggende streepje
onbegrijpelijk is, althans het daar vermelde vragen en/of afspraken
maken geen middel van uitlokking is.
De politierechter verwerpt dit verweer. Uit het hier in de
telastelegging vermelde (hoewel taalkundig minder fraai) blijkt
voldoende duidelijk dat aan verdachte wordt verweten dat hij
duidelijk zou hebben gemaakt om welke papieren het ging.
Voorts geldt dat het vragen en/of afspraken maken gelezen kan worden
in samenhang met het daarop in de telastelegging volgende aanbieden
van etentjes/dineetjes en daarmee als een feitelijke omschrijving van
de giften of beloften die in artikel 47, eerste lid, onder 2 van het
Wetboek van Strafrecht als middel van uitlokking zijn genoemd.
2.2. Ontvankelijkheid openbaar ministerie
2.2.1 De raadsman heeft aangevoerd dat, uitgaande van de
strafvorderingsrichtlijnen, een transactie had moeten worden
aangeboden. De telastelegging is primair-subsidiair zodat
sanctiepunten voor de verschillende telastegelegde delicten niet
cumuleren. Voor de betreffende delicten afzonderlijk blijft het aantal
sanctiepunten steeds ruim binnen de transactiegrenzen.
De politierechter verwerpt dit verweer. Het is aan de officier van
justitie voorbehouden te beslissen over het al dan niet aanbieden van
een transactie. Deze is daarbij niet gebonden aan "sanctiepunten",
maar kan ook andere argumenten - zoals de door de officier ter
terechtzitting aangevoerde generale preventie - in zijn overwegingen
betrekken. Van schending van het vertrouwensbeginsel is daarbij geen
sprake.
2.2.2 De raadsman heeft voorts aangevoerd dat het beginsel van
zuiverheid van oogmerk aan vervolging in de weg staat. De aangever
klaagt over de diefstal van informatie, met welke informatie de
verdachte beweerdelijk zijn voordeel gedaan zou hebben. Diefstal van
informatie is echter onmogelijk. De officier van justitie grijpt
vervolgens terug op het telasteleggen van onder andere diefstal van
(waardeloos) kopieerpapier.
Ook dit verweer wordt verworpen. De officier van justitie wilde
verdachte vervolgen in verband met de feiten en omstandigheden zoals
deze naar zijn oordeel uit het proces-verbaal volgen. Het is aan de
officier van justitie om te beslissen op grond van welke artikelen hij
daarvoor gebruikt, daarmee gebruikt hij zijn bevoegdheid om dit
complex van omstandigheden te vervolgen niet voor een ander doel dan
waarvoor deze hem gegeven is.
2.2.3 Ten slotte heeft de raadsman aangevoerd dat de officier van
justitie onrechtmatig gehandeld heeft. heeft, zonder dit
voorafgaand aan de betrokken werknemers kenbaar te maken, heimelijk
camera's geplaatst in een niet voor publiek toegankelijke ruimte en
daarmee opnamen gemaakt van medeverdachten. Op deze wijze is
onrechtmatig bewijsmateriaal verkregen, dat de basis heeft gevormd
voor het verdere opsporingsonderzoek en de aangifte. Verdachte is
daardoor geschaad in zijn belangen. Dit dient als gevolg te hebben
niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, subsidiair
bewijsuitsluiting.
De politierechter kan de raadsman in dit verweer niet volgen. Voor
zover dit optreden van als werkgever al onrechtmatig zou
zijn jegens de gefilmde personen en , dan geldt
dat de daarbij beweerdelijk geschonden norm niet beoogt de belangen te
beschermen van verdachte, zodat verdachte op schending van deze norm
in dit strafproces geen beroep kan doen. Voor niet-ontvankelijkheid
van het openbaar ministerie is daarom op deze grond geen plaats,
evenmin overigens als voor bewijsuitsluiting.
3. Waardering van het bewijs
3.1 De raadsman heeft aangevoerd dat diefstal/verduistering van
gegevens, waarop het telastegelegde in alle varianten doelt, niet
mogelijk is. De politierechter overweegt dienaangaande dat het
kopieerpapier, juist omdat daarop bedrijfsinformatie was gekopieerd,
en de proppen uit de prullenmand met dergelijke bedrijfsinformatie,
voor de aangever van waarde konden zijn, althans voor aangever van
belang was dat deze niet uit het bedrijf verdwenen. Daardoor konden
deze papieren met bedrijfsinformatie onderwerp zijn van diefstal (en
de overigens steeds meer subsidiair aan verdachte telastegelegde
artikelen).
3.2 Naar het oordeel van de politierechter is van medeplegen zoals
nodig voor het primair en meest subsidiair telastegelegde geen sprake,
zodat hiervan moet worden vrijgesproken. Uitlokking van diefstal is
evenmin bewezen, nu verdachte weliswaar eenmaal aan zou
hebben gevraagd om voor hem op een scheurkalender te kijken, maar van
specifieke verzoeken om informatie en een beloning voor het
verschaffen van die informatie geen sprake is. Hetzelfde geldt voor
het meer subsidiair telastegelegde, de medeplichtigheid aan diefstal,
nu niet is komen vast te staan dat verdachte aan
specifieke informatie daartoe heeft verschaft.
De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen
onder primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair is
telastegelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
3.3. De rechtbank acht het "meer meest subsidiair" telastegelegde
wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat verdachte
in de periode van 1 januari 2001 tot en met 17 december 2002 te
Amsterdam meermalen papieren (bevattende bedrijfsinformatie) heeft
verworven, terwijl hij ten tijde van de verwerving telkens wist, dat
het door diefstal verkregen goederen betrof.
Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen,
zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging
geschaad.
4. Het bewijs
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte
heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen
zijn vervat.
5. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van
een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van
verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst
van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en
de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander ter
terechtzitting is gebleken.
Nadat het bedrijf waar verdachte jarenlang directeur was in andere
handen was overgegaan, heeft verdachte jegens een nog in het bedrijf
werkzame schoonmaakster enige nieuwsgierigheid tentoongespreid naar de
gang van zaken in het bedrijf. Daardoor heeft verdachte deze
schoonmaakster mogelijk op het idee gebracht om haar eigen rancune
jegens dit bedrijf te uiten door onder meer papieren met
bedrijfsgegevens uit prullenmanden weg te nemen en bedrijfsgegevens te
kopiëren en deze vervolgens aan verdachte ter hand te stellen. Anders
dan van verdachte verwacht had mogen worden heeft hij dit proces bij
de eerste informatieverstrekking niet gestopt, maar is hij de gegevens
blijven aannemen. Dusdoende heeft hij zich gedurende een periode van
bijna twee jaar schuldig gemaakt aan opzetheling.
De politierechter is van oordeel dat verdachte zich niet op deze wijze had moeten laten gebruiken en dat van hem - in zijn positie als oud-directeur en vertrouwenspersoon van de betrokken schoonmaakster - verwacht had mogen worden dat hij haar handelen niet zou accepteren. Door dit na te laten heeft hij zich schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Dat niet is aangetoond dat het bedrijf daardoor schade heeft geleden in haar handelscontacten maakt dit niet anders.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Onder omstandigheden kunnen de redelijke kosten ter voorkoming of beperking van de schade voor vergoeding in aanmerk ] merkte dat informatie naar buiten het bedrijf verdween, mocht zij in redelijkheid kosten maken om dit verdwijnen van informatie en de mogelijk daarmee gepaard gaande schade in de toekomst te voorkomen, voor welke schade verdachte mede aansprakelijk is.
Verdachte heeft onder meer de hoogte van de gevorderde kosten
bestreden. Dat enige kosten gemaakt mochten worden is echter wel
aannemelijk. De politierechter zal daarom bij wijze van voorschot in
die kosten een bedrag van EUR 1000 (duizend euro) toewijzen en voor
het overige de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren
in haar vordering, aangezien deze niet van zo eenvoudige aard is dat
deze zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. De benadeelde
partij kan dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke
rechter aanbrengen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de
benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de
tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van voornoemd wordt, als extra waarborg voor
betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het
Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57 en 416 van het
Wetboek van Strafrecht.
De politierechter komt op grond van het voorgaande tot de volgende
beslissing.
9. Beslissing
Verklaart het onder primair, subsidiair, meer subsidiair en meest
subsidiair telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan
vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het als meer meest subsidiair
telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is
telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte
daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Opzetheling, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van EUR 2000 (tweeduizend
euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis
voor de tijd van 35 dagen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij , gevestigd op
het adres , toe tot een bedrag van EUR 1000
(duizend euro).
Veroordeelt verdachte aan voornoemd, het toegewezen bedrag
te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij
gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog
te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van
het slachtoffer , te betalen de som van EUR 1000 (duizend
euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis
voor de duur van 20 dagen, met dien verstande dat de toepassing van
die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in
haar vordering is.
Gelast de teruggave aan van:
1.00 STK kantoorbenodigdheden
1 doos kopieën en andere stukken van
Ten aanzien van:
1.00 STK Geluidsapparatuur, TDK videoband, Beelden diefstal
bedrijfsinformatie
onthoudt de poltierechter zich van een beslissing, aangezien de
officier van justitie ter terechtzitting heeft medegedeeld dat deze
videoband aan het dossier dient te worden toegevoegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M.I. van der Does, politierechter,
in tegenwoordigheid van mr. J. van Beek, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van
28 mei 2003.