Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
uw brief van
uw kenmerk
ons kenmerk
DL. 2003/1705
datum
28-05-2003
onderwerp
Definitieve vragen AR-rapport resultaten plattelandsprojecten met
Europese subsidie
TRC 2003/4287
bijlagen
Geachte Voorzitter,
Hierbij ontvangt u de antwoorden op de vragen die door de vaste commissie voor de Rijksuitgaven zijn gesteld met betrekking tot het rapport van de Algemene Rekenkamer inzake de resultaten van plattelandsprojecten met Europese subsidie.
datum
28-05-2003
kenmerk
DL. 2003/1705
bijlage
1
Zoals blijkt uit de eindevaluatie van de 5B-programma's die aan de
Europese Commissie zijn verstuurd, was de committering van de Europese
middelen in 2000 als volgt (in mln euro):
oorspronkelijk door de EU beschikbaar gestelde middelen 1994 de met
EU-middelen aangegane verplichtingen
EOGLF EFRO ESF Totaal EOGFL EFRO ESF Totaal
Groningen/Drenthe 11,5 16,8 6,6 34,9 11,9 17,4 6,8 36,1
Friesland 20,6 43,5 4,6 68,7 21,3 45,3 4,9 71,5
Overijssel 4,8 8,9 1,8 15,5 5,0 8,9 2,1 16,0
Zeeland 5,6 4,6 1,6 11,8 5,3 5,6 1,4 12,3
Limburg 8,1 8,1 2,9 19,1 7,9 8,9 3,1 19,9
Totaal 50,6 81,9 17,5 150 51,4 86,1 18,3 155,8
Zoals uit dit overzicht blijkt, was er per saldo sprake van een lichte
overcommittering van de Europese gelden, rekening houdend met uitval
die altijd optreedt.
2
In 1997 deed de Algemene Rekenkamer aanbevelingen voor de
voorbereiding van plattelandsprojecten, gericht op verbetering van de
doelgerichtheid van de projecten en de meetbaarheid van de resultaten.
De Rekenkamer constateert dat er wel een aantal initiatieven zijn
genomen om invulling te geven aan deze aanbeveling. Zo heeft het
landelijk 5b-programmamanagersoverleg opdracht gegeven voor het
ontwikkelen van een uniforme indicatorenset. Verder heeft, zoals de
Rekenkamer aangeeft, het ministerie van LNV destijds de
programmamanagers gewezen op de noodzaak om tegemoet te komen aan de
aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer. De Rekenkamer merkt op dat
in een aantal Comités van Toezicht en werkcomités hier inderdaad over
is gesproken, maar kennelijk waren zij geen aanleiding voor concrete
acties, of werd verwezen naar de uniforme indicatorenset die in
ontwikkeling was.
Ik constateer dat blijkbaar de inspanningen van LNV helaas onvoldoende
resultaat hebben gehad. Of dit gegeven invloed heeft op de conclusie
van de Rekenkamer dat het moeilijk is om uitspraken te doen over de
resultaten van plattelandsprojecten, is moeilijk precies te
beantwoorden. Ik verwacht echter wel dat, indien eerder aan de
aanbevelingen van de Rekenkamer gehoor zou zijn gegeven en ook de
uniforme indicatorenset vanaf het begin van het programma beschikbaar
zou zijn geweest, aan het eind van de programmaperiode betere
uitspraken hadden kunnen worden gedaan over de resultaten van de
plattelandsprojecten. De uniforme indicatorenset was nu pas
beschikbaar eind 1997. Op dat moment resulteerde nog slechts een klein
deel van het programma.
3
In mijn brief aan de Kamer van 15 april jl. (TK vergaderjaar
2002-2003, 28.800, nr. 3) ben ik ingegaan op de conclusies en
aanbevelingen van het rapport van de Algemene Rekenkamer. Ik heb in
deze brief aangegeven dat in de structuur en aanpak van het huidige
plattelandsontwikkelingsprogramma (POP) een aantal veranderingen zijn
aangebracht die een verbetering inhouden ten opzichte van de situatie
in de periode 1994 - 1999. Ik ga ervan uit dat deze verbeteringen ook
daadwerkelijk in de praktijk zullen blijken te functioneren. Mocht dat
niet het geval zijn, dan zal tussentijdse bijsturing moeten
plaatsvinden. Ik zal dit in het Comité van Toezicht van het POP in dat
geval aan de orde stellen.
4
De Comités van Toezicht hadden tot functie het houden van toezicht op
de uitvoering van het programma. Dit betrof in de regel wel een
toezicht op hoofdlijnen. Concrete beoordeling van projecten vond
plaats door de stuurgroepen of de provincies. De taak van het Comité
van Toezicht was op zichzelf niet beperkt tot het toezicht achteraf
met nadruk op de financiële voortgang. De Rekenkamer constateert dat
in de praktijk deze beperking wel vaak optrad.
5
Eén van de belangrijke aspecten bij de uitvoering van met Europese
middelen gefinancierde projecten betreft het optimaal benutten van de
middelen die vanuit de EU beschikbaar zijn gesteld. Een belangrijk
aspect hierbij is het gegeven dat bij de structuurfondsen gewerkt
wordt met de zogeheten 'n+2 - regel'. Dit betekent dat, indien niet
binnen twee jaar na beschikbaarstelling van de Europese middelen deze
worden gecommitteerd voor concrete projecten, deze middelen niet meer
beschikbaar zijn voor het programma. Aldus ontstaat er een druk om te
zorgen voor een maximale committering van Europese gelden.
6
Ja, dat betreur ik.
7
Ik onderken dat er een mogelijke spanning kan ontstaan met betrekking
tot de objectiviteit van evaluaties indien deze door de
eindbegunstigden zelf worden gedaan.
Of dit ook daadwerkelijk in de praktijk heeft geleid tot
niet-objectieve evaluaties kan ik evenwel niet beoordelen. In ieder
geval is het zo dat het programmamanagement zelf (fysieke) controle
uitvoert.
8
Ik ben in mijn eerdergenoemde brief aan de Tweede Kamer d.d. 15 april
jl. reeds ingegaan op de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de
conclusies en aanbevelingen van de Rekenkamer. Momenteel vindt de
tussentijdse evaluatie van het POP plaats. Hierbij zal ook het aspect
van de toetsbaarheid van prestaties en effecten nadrukkelijk een rol
spelen. Overigens is er voor het POP een nulmeting uitgevoerd om
informatie te geven over de situatie in 2000 met betrekking tot de
voor het POP vastgestelde indicatoren.
9
Ik verwijs u hiervoor naar mijn brief van 15 april jl. Verder zal ik u
in de loop van dit najaar informeren over de resultaten van de
tussentijdse evaluatie van het POP.
De minister van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij,
dr. C.P. Veerman
datum
kenmerk
bijlage
Vragen
up Reageren
Homepage
---