Hoge Raad der Nederlanden
Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AF5885 Zaaknr: C01/324HR
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 23-05-2003
Datum publicatie: 23-05-2003
Soort zaak: civiel - civiel overig
Soort procedure: cassatie
23 mei 2003
Eerste Kamer
Nr. C01/324HR
SB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
BEHEERSMAATSCHAPPIJ HIGHWAY B.V.,
gevestigd te Wassenaar,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. E. Meijer,
t e g e n
ECCERE HOLDCO B.V.,
gevestigd te Vlaardingen,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. P.A.M. Perquin.
1. Het geding
Bij dagvaarding van 28 september 2001 heeft eiseres tot cassatie -
verder te noemen: Highway - aan verweerster in cassatie - verder te
noemen: Eccere - aangezegd dat zij beroep in cassatie instelt tegen
het op 28 juni 2001 tussen partijen gewezen arrest van het Gerechtshof
te 's-Gravenhage, en Eccere gedagvaard om te verschijnen ter
terechtzitting van de Hoge Raad van 2 november 2001 teneinde "tegen
voormeld vonnis te horen aanvoeren nadere bij herstelexploit aan te
zeggen middelen van cassatie".
Highway heeft de zaak niet op de rol van 2 november 2001 doen
inschrijven.
Bij herstelexploit van 31 oktober 2001 heeft Highway Eccere opgeroepen
te verschijnen tegen de zitting van 16 november 2001. Highway heeft de
zaak ter rolle doen inschrijven.
Eccere heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring en
subsidiair tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor Highway toegelicht door haar advocaat en voor Eccere
namens haar advocaat door mr. E. van Staden ten Brink, advocaat bij de
Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt
tot niet-ontvankelijkverklaring van Highway in haar cassatieberoep.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep
2.1 De dagvaarding in cassatie voldoet niet aan de eisen van art. 407
lid 2 Rv., daar zij niet een omschrijving bevat van de middelen waarop
het beroep steunt. Highway heeft aangevoerd dat zij dit gebrek op de
voet van art. 92 (oud; thans 120) Rv. heeft hersteld door het onder 1
aangehaalde herstelexploit, waarin mede drie middelen van cassatie
zijn aangevoerd. Dit verweer faalt omdat het ontbreken in de
cassatiedagvaarding van de middelen waarop het beroep steunt,
behoudens bijzondere omstandigheden, die in het onderhavige geval zijn
gesteld noch gebleken, een gebrek is dat niet vatbaar is voor herstel
buiten de cassatietermijn, ook niet langs de weg van art. 92/120 Rv.
2.2 Het vorenoverwogene brengt mee dat Highway niet-ontvankelijk moet
worden verklaard in haar beroep.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart Highway niet-ontvankelijk in haar beroep;
veroordeelt Highway in de kosten van het geding in cassatie, tot op
deze uitspraak aan de zijde van Eccere begroot op EUR 301,86 aan
verschotten en EUR 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als
voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers, O. de Savornin Lohman, P.C.
Kop en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer
F.B. Bakels op 23 mei 2003.
*** Conclusie ***
Nr. C01/324
mr. E.M. Wesseling-van Gent
Zitting: 14 februari 2003
Conclusie inzake:
Beheersmaatschappij Highway B.V.
tegen:
Eccere Holdco B.V.
1. Feiten(1) en procesverloop
1.1 Deze zaak gaat uitsluitend over de vraag of eiseres tot cassatie,
Highway, ontvankelijk is in haar beroep in cassatie dat zij heeft
ingesteld tegen het arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 28
juni 2001.
1.2 Bij exploit van dagvaaring van 28 september 2001 heeft Highway
verweerster in cassatie, Eccere, gedagvaard tegen de terechtzitting
van de Hoge Raad van 2 november 2001 teneinde "tegen voormeld vonnis
te horen aanvoeren nadere bij herstelexploit aan te zeggen middelen
van cassatie".
1.3 Highway heeft de zaak niet op de rolzitting van 2 november 2001
aangebracht.
1.4 Onder de aanzegging dat Highway in haar dagvaarding heeft verzuimd
de middelen te omschrijven en dat zij dit verzuim herstelt door Eccere
opnieuw op te roepen tegen een nieuwe rechtsdag, heeft Highway bij
exploit van 31 oktober 2001 Eccere opgeroepen tegen 16 november 2001.
In dit tweede exploit worden drie cassatiemiddelen tegen het bestreden
arrest aangevoerd.
In haar toelichting heeft Highway aangevoerd dat de wijze van handelen
nodig was omdat zij op het allerlaatste moment besloot alsnog beroep
in cassatie in te stellen tegen het arrest van het hof .
1.5 Eccere heeft bij antwoord geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid
van Highway in haar cassatieberoep. Daartoe heeft Eccere gesteld dat
de cassatiedagvaarding "te elfder ure" is uitgebracht en dat daarin
"kennelijk opzettelijk" geen middelen zijn opgenomen. Zulks kan, aldus
Eccere, niet worden hersteld - zakelijk weergegeven - door middel van
een herstelexploit. Dat exploit is bovendien ruimschoots na het
verstrijken van de cassatietermijn uitgebracht en daarenboven ook niet
uitgebracht met bekwame spoed, te weten binnen 14 dagen na de
oorspronkelijke, niet aangebrachte dagvaarding(2).
1.6 Partijen hebben het debat om redenen van proceseconomie thans
beperkt tot de ontvankelijkheid van Highway. Indien en voor zover
Highway in cassatie kan worden ontvangen, zullen partijen verder
procederen over de hoofdzaak(3).
2. Ontvankelijkheid van het cassatieberoep
2.1 Op deze zaak is het vóór 1 januari 2002 geldende burgerlijk
procesrecht van toepassing. Het hierna besprokene geldt zowel onder
het oude als onder het huidige recht.
2.2 Art. 407 lid 2 Rv. bevat het voorschrift dat de
cassatiedagvaarding "de omschrijving van de middelen, waarop het
beroep steunt" moet behelzen(4). Ingevolge art. 419 lid 1 Rv. bepaalt
de Hoge Raad zich bij zijn onderzoek (uitsluitend) tot deze, in de
dagvaarding aangevoerde gronden voor cassatie(5).
De strekking van art. 407 lid 2 Rv. is dat uit het middel zowel voor
de rechter als voor de wederpartij kenbaar moet zijn waarover in
cassatie de strijd gaat(6).
2.3 Een cassatiedagvaarding behoort alle middelen waarop het beroep
steunt, te bevatten en wel volledig(7). Indien in de dagvaarding enig
middel ontbreekt, leidt dit in beginsel tot niet-ontvankelijkheid van
de eiser in zijn beroep(8).
2.4 Aan deze hoofdregel werd vastgehouden in een zaak waarin door een
vergissing een essentieel deel van het cassatiemiddel uit de
dagvaarding was weggevallen. De eiser tot cassatie verzocht na de
conclusie van antwoord bij "conclusie" rectificatie van de dagvaarding
voorzover daarin "door een tikfout een gedeelte van het
cassatiemiddel" was "weggelaten". De Hoge Raad oordeelde echter bij
arrest van 4 maart 1977, NJ 1977, 520 m.nt. WHH dat de dagvaarding
niet voldeed aan de eis van art. 407 lid 2 Rv. (oud) daar zij niet een
omschrijving van het middel waarop het beroep steunde, bevatte.
De Hoge Raad overwoog:
"dat immers, ook na kennisneming van het bestreden arrest, uit de
dagvaarding niet kan worden opgemaakt, in welk opzicht door de in de
dagvaarding aangehaalde overwegingen het recht zou zijn geschonden of
verkeerd toegepast of op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen
niet zouden zijn in acht genomen; dat dit gebrek, dat niet kan worden
goedgemaakt door een aanvulling van de dagvaarding bij conclusie naar
aanleiding van een opgeworpen exceptie, tot niet-ontvankelijkheid van
het cassatieberoep moet leiden".
2.5 Heemskerk constateert in zijn noot onder dit arrest dat de Hoge
Raad het "gebrek" in de dagvaarding hier niet heeft getoest aan de
maatstaf van art. 94 Rv. oud en dat dit gebrek dus meer als een
materieel gebrek dan als een vormverzuim wordt gezien. Volgens
Heemskerk moet worden onderscheiden tussen het verbeteren en aanvullen
van middelen en het herstellen van misstellingen en kennelijke
vergissingen in de middelen. Het eerste is in beginsel niet
mogelijk(9).
2.6 Als een voorbeeld van het tweede kan het toestaan door de Hoge
Raad worden gezien van aanvullingen en correcties in het bij de
cassatiedagvaarding geformuleerde middel bij akte tijdens pleidooi
waartegen de verweerder in cassatie geen bezwaar heeft gemaakt. De
Hoge Raad beoordeelde in dat geval het middel met inachtneming van de
toegestane aanvullingen en correcties(10).
2.7 In de zaak die leidde tot het arrest van de Hoge Raad van 8 juli
1981, NJ 1983, 229 m.nt. WHH ontbrak bij de betekening van de
cassatiedagvaarding op de laatste dag van de cassatietermijn, de
laatste bladzijde van deze dagvaarding en werd de bladzijde eerst vijf
dagen later - met inbegrip van een weekend - bij herstelexploit
betekend aan de verweerder in cassatie. Naar het oordeel van de Hoge
Raad waren door de eiser tot cassatie geen omstandigheden(11)
aangevoerd op grond waarvan hier zou moeten worden afgeweken van het
beginsel dat aanvulling of uitbreiding van de voorgestelde middelen na
het verstrijken van de termijn voor het cassatieberoep niet kan worden
toegelaten(12).
2.8 Het aanvoeren van middelen na het verstrijken van de termijn voor
het cassatieberoep wordt dus gelet op art. 407 lid 2 en 419 Rv. alleen
toegestaan indien daarvoor bijzondere omstandigheden worden
aangevoerd(13).
2.9 Een dergelijke bijzonder omstandigheid deed zich voor in de zaak
die werd beslist in het arrest van 25 mei 1979, NJ 1979, 515. Daarin
heeft de Hoge Raad de eisers tot cassatie gelegenheid gegeven om
desgewenst nog andere middelen van cassatie aan te voeren omdat zij
binnen de voor het instellen van beroep in cassatie gestelde termijn
alleen de beschikking hadden over een "Extract uit de minuten
berustende ter griffie van het Hof te Amsterdam"(14) en de grosse van
het arrest hen eerst na het verstrijken van de cassatietermijn had
bereikt(15).
2.10 Een late afgifte van het te bestrijden arrest was in 1986
eveneens de aanleiding voor een cassatieadvocaat om de
cassatiedagvaarding zonder middelen te laten uitbrengen aangezien hij
het afschrift pas op de dag waarop de cassatietermijn verstreek
ontving. De Hoge Raad verklaarde in zijn arrest van 10 oktober 1986,
NJ 1987, 122 het beroep ontvankelijk omdat het toen nog resterende
deel van de cassatietermijn zo kort was dat aanvaard moet worden dat
de Staat onvoldoende tijd heeft gehad om binnen de cassatietermijn
middelen van cassatie te formuleren (rov. 3). De Hoge Raad overwoog:
"Onder die omstandigheden brengt een redelijke wetstoepassing mede dat
de Staat in zijn beroep kan worden ontvangen, nu het cassatieberoep is
ingesteld bij een binnen de cassatietermijn uitgebracht exploot, dat
slechts in zoverre niet aan de eisen van art. 407 Rv voldoet dat
daarin geen gronden van cassatie zijn aangevoerd, terwijl in dat
exploot is aangegeven dat de Staat daartoe niet in staat was door het
ontbreken van afschrift van het bestreden arrest, doch dat die gronden
binnen de korte tijd, te weten binnen 14 dagen, alsnog bij exploot
zouden worden aangevoerd, hetgeen ook is gebeurd."(16)
2.11 Mede uit de rechtspraak naar aanleiding van de regel dat een
beroepschrift de gronden moet bevatten waarop het beroep rust (art.
429o Rv. oud) kan worden geconcludeerd dat niet als bijzondere
omstandigheid kan gelden:
- tijdgebrek(17);
- wisseling van cassatieadvocaat(18);
- vakantie van de cassatieadvocaat, ook niet na voorafgaand overleg
met een ambtenaar van de griffie van de Hoge Raad(19);
- ziekte van de procureur(20).
2.12 Highway stelt nu dat het cassatieberoep dat bij dagvaarding
zonder omschrijving van middelen is ingesteld, ontvankelijk is, omdat
na het verstrijken van de cassatietermijn bij herstelexploit alsnog
middelen zijn aangevoerd. Het ontbreken van middelen in een
cassatiedagvaarding, aldus Highway, moet ook onder het hier
toepasselijke, vóór 1 januari 2002 geldende recht worden aangemerkt
als een "gebrek" dat bij exploit kan worden "hersteld", mits dit
exploit wordt uitgebracht vóór de roldatum waartegen is aangezegd(21).
2.13 Deze stelling faalt op verschillende elkaar opvolgende gronden.
2.14 Allereerst gaat het niet om een correctie van ondergeschikte aard
van een tijdig aangevoerd middel, maar om het na het verstrijken van
de cassatietermijn voor het eerst aanvoeren van middelen tegen het
bestreden arrest. Deze omstandigheid doet in een geval als het
onderhavige de zaak al onmiddellijk stranden op art. 407 Rv.
2.15 Dat de cassatiemiddelen van Highway niet eerder konden worden
aangevoerd wordt niet beargumenteerd door het aanvoeren van een
bijzondere omstandigheid. Het op het allerlaatst besluiten dat men
toch cassatieberoep wenst in te stellen, kan niet als een bijzondere
omstandigheid worden aangemerkt.
2.16 Een herstelexploit kan slechts dienen om gebreken in de
dagvaarding te herstellen
die met nietigheid zijn bedreigd dan wel om andere processuele
verzuimen te herstellen. Daarvan is in deze zaak geen sprake. Het
ontbreken van middelen in (het exploit van) de cassatiedagvaarding
leidt volgens vaste rechtspraak tot niet-ontvankelijkheid, evenals
overigens het intrekken van middelen tijdens de instantie(22).
2.17 Ook al zou een herstelexploit mogen worden uitgebracht, in deze
zaak is de cassatiedagvaarding welbewust uitgebracht op de laatste dag
van de cassatietermijn onder de aankondiging dat op een later tijdstip
middelen zullen worden ingediend. Voor dergelijke opzettelijke
'fouten' dient het herstelexploit niet(23).
2.18 En ten slotte: herstel in de vorm van het alsnog aanvullen van de
gronden van cassatie dient met bekwame spoed, dat wil zeggen binnen
veertien dagen te rekenen vanaf de laatste dag van de cassatietermijn,
bij exploit te geschieden. Een termijn van vier weken, zoals hier,
valt daar ruimschoots buiten.
3 . Conclusie
De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van Highway in
haar cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
1 Voor de vaststaande feiten in deze zaak kan worden verwezen naar het
vonnis van de rechtbank Den Haag van 8 december 1999 onder 1.1 t/m
1.6, van welke feiten ook het hof is uitgegaan (rov. 1 van het
bestreden arrest). Het vonnis van de rechtbank bevindt zich alleen in
het B-dossier. Het materiële geschil gaat over de totstandkoming van
een koopovereenkomst t.a.v. onroerend goed waarbij de verkoper
(Eccere) aan de koper (Highway) o.m. zou hebben verzuimd mede te delen
dat een ondergrondse opslagtank met olie in het gekochte aanwezig was.
2 Zie ook de s.t. mr. Van Staden ten Brink/Perquin onder 12 en 13.
3 Zie de s.t. van mr. Meijer onder 1 en die van mr. Van Staden ten
Brink/Perquin onder 4.
4 De tekst van het huidige art. 407 lid 2 verwijst naar het nieuwe
art. 111, tweede lid onder d dat bepaalt dat het exploot van een
dagvaarding "de eis en de gronden daarvan" dient te vermelden.
5 Veegens/Korthals Altes/Groen (1989), nrs. 132 en 134-135;
Burgerlijke rechtsvordering (oud), Korthals Altes, art. 407, aant. 2
(nieuw: aant. 3); Vademecum BPr (Wackie Eysten), par. 80.1.2. Zie over
de aan een cassatiemiddel te stellen eisen mijn conclusie vóór HR 22
september 2000, NJ 2000, 632 (onder 2.3-2.5). Zie ook A.E.B. ter
Heide, TCR 2001, blz. 77-83 met verdere gegevens.
6 Zie HR 14 mei 1976, NJ 1976, 550 m.nt. WFP; HR 4 maart 1977, NJ
1977, 520 m.nt. WHH; HR 8 juli 1981, NJ 1983, 229 m.nt. WHH.
7 Zie ook Heemskerk in zijn noot onder NJ 1983, 229. De strekking van
art. 407 lid 2 Rv. (oud) was dat uit het middel zowel voor de
cassatierechter als voor de wederpartij kenbaar moet zijn waarover in
cassatie de strijd gaat. Zie HR 14 mei 1976, NJ 1976, 550 m.nt. WFP;
HR 4 maart 1977, NJ 1977, 520 m.nt. WHH; HR 8 juli 1981, NJ 1983, 229
m.nt. WHH.
8 Zie bijv. HR 4 maart 1977, NJ 1977, 520 m.nt. WHH.
9 Zie in deze zin ook Veegens/Korthals Altes/Groen (1989), nr. 135,
blz. 255; Burgerlijke rechtsvordering (oud), Korthals Altes, art. 407,
aant. 2 (nieuw: aant. 3) met verdere verwijzingen: "Kleine gebreken in
de dagvaarding mag men herstellen, wezenlijke gebreken daarentegen
niet".
10 HR 24 juni 1977, NJ 1978, 65 m.nt. WFP.
11 In de conclusie van A-G Ten Kate werd verwezen naar de toenmalige
rechtspraak in rekestzaken waar de betrokken partij een nadere termijn
wordt gegund i.v.m. het te laat ter beschikking komen van de volledige
tekst van de te bestrijden uitspraak of van een p.-v. Heemskerk voegt
daarin in zijn noot nog andere uitspraken toe.
12 Een zelfde beslissing is gegeven voor een rekestzaak in bijv. HR 29
januari 1988, NJ 1988, 440.
13 Zie voor een beroep in cassatie tegen beschikkingen op rekest HR 20
april 1979, NJ 1980, 156; HR 25 september 1981, NJ 1982, 451 en 452
m.nt. WHH onder nr. 452; HR 22 oktokber 1982, NJ 1982, 645; HR 21
september 1984, NJ 1985, 214; HR 27 september 1991, NJ 1991, 786; HR
13 maart 1992, NJ 1992, 375; HR 16 oktober 1992, NJ 1993, 2. Zie ook
A-G Biegman-Hartogh in haar conclusie vóór NJ 1985, 214 (onder 7);
mijn conclusie van 18 december 2002 in de zaak RNA c.s./VEB c.s.
(R02/045; OK 104) onder 4.4; A-G Langemeijer in zijn conclusie (onder
2.4) vóór HR 30 november 2001, JOL 2001, 705 met verdere gegevens.
14 Dit "extract" had betrekking op een gedeelte van een audiëntieblad
waaruit bleek dat het bij pleidooi (in cassatie) overgelegde arrest op
29 juni 1978 in het openbaar was uitgesproken en hoe de zetelende
kamer op die dag was samengesteld.
15 Voor het geval de eisers daartoe wilden overgaan, heeft de HR toen
bepaald dat zij binnen zes weken zijn arrest met de aan te voeren
middelen aan de verweerder bij deurwaardersexploot moesten betekenen,
met aanzegging van de in het dictum aangeduide rolzitting waarop zij
die middelen zouden aanvoeren.
16 Korthals Altes juicht dit arrest toe, maar vraagt zich af hoeveel
dagen voldoende kunnen worden geacht om binnen de cassatietermijn
middelen te formuleren. Zie Burgerlijke rechtsvordering (oud), art.
407, aant. 2 (nieuw: aant. 3).
17 Zie HR 9 december 1988, NJ 1989, 262.
18 Vgl. HR 28 januari 1983, RvdW 1983, 40 (rov. 3.3 en 3.4).
19 Vgl. HR 8 juli 1987, NJ 1988, 105; HR 16 oktober 1992, NJ 1993, 2:
onvoldoende is dat de advocaat die het beroepschrift deed indienen
wegens zijn vakantie niet in staat was zijn bezwaren te formuleren.
20 Vgl. HR 29 januari 1988, NJ 1988, 856 m.nt. WHH (rov. 3.2): "niet
voldoende dat de procureur die het aanvankelijke beroepschrift heeft
ingediend, door ziekte niet in staat was grieven te formuleren. Ook
een korte beroepstermijn moet immers worden geacht mede op de
mogelijkheid van gebeurtenissen van deze aard te zijn afgestemd. Het
zou dan ook niet stroken met de rechtszekerheid die met een zodanige
termijn is beoogd".
21 Dit betoog wordt herhaald bij repliek: "Het lijdt geen twijfel dat
het door Highway uitgebrachte herstel-exploit voldoet aan het bepaalde
in de artikelen 92 en 93 Rv. (oud) èn in art. 120 Rv. (nieuw), dat met
dit herstel-exploit de nietigheid van de initiële dagvaarding correct
is hersteld en dat Highway mitsdien ontvankelijk is in haar beroep in
cassatie" (zie onder 4).
22 Zie mijn conclusie van 20 december 2002 inzake BMW/Deenik (nr.
16.161; C95/315) onder 2.1 met verdere gegevens.
23 H.J. Snijders in zijn noot onder de arresten NJ 2002, 31-34:
"herstelexploiten zijn niet zijn weggelegd voor pseudo-slimbo's".