Hoge Raad der Nederlanden
Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AF5101 Zaaknr: C01/268HR
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 23-05-2003
Datum publicatie: 23-05-2003
Soort zaak: civiel - civiel overig
Soort procedure: cassatie
23 mei 2003
Eerste Kamer
Nr. C01/268HR
MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
,
kantoorhoudende te ,
EISER tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. F.M. Wachter,
thans mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt,
t e g e n
1. NORI BEHEER B.V., gevestigd te Sneek,
2. , wonende te ,
3. , wonende te ,
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. R.F. Thunnissen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerders in cassatie - verder te noemen: Nori en [verweerder sub 2
en 3] dan wel gezamenlijk Nori c.s. - hebben bij exploit van 23 juli
1997 eiser tot cassatie - verder te noemen: de notaris - gedagvaard
voor de Rechtbank te Amsterdam en gevorderd bij vonnis uitvoerbaar bij
voorraad;
primair:
de notaris te veroordelen te betalen:
a. aan een bedrag van f 53.550,--, vermeerderd
met de wettelijke rente vanaf 23 januari 1995 tot aan de dag der
algehele voldoening;
b. aan Nori een bedrag van f 63.285,10, vermeerderd met de wettelijke
rente over de verschillende gedeelten van dat bedrag zoals vermeld in
punt 11 van de dagvaarding met ingang van de data dat de betreffende
gedeelten opeisbaar waren, eveneens zoals vermeld in punt 11 van de
dagvaarding, alsmede vermeerderd met f 6.730,--, zijnde de
buitengerechtelijke kosten over de totale door Nori c.s. geleden
schade;
subsidiair:
de notaris te veroordelen aan Nori c.s. te betalen een zodanig deel
van de door hen geleden schade als de Rechtbank redelijk en billijk
acht, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag
dat deze opeisbaar is geworden zoals vermeld onder punt 11 van de
dagvaarding, alsmede te vermeerderen met de buitengerechtelijke kosten
ad f 6.730,--;
met veroordeling van de notaris in de kosten van de procedure.
De notaris heeft de vorderingen bestreden.
De Rechtbank heeft bij tussenvonnis van 25 augustus 1999 een
comparitie van partijen gelast en iedere verdere beslissing
aangehouden.
Tegen dit tussenvonnis hebben Nori c.s. hoger beroep ingesteld bij het
Gerechtshof te Amsterdam. Daarbij hebben zij gevorderd voormeld vonnis
te vernietigen voor zover daarin is bepaald dat Nori c.s. eigen schuld
treft en de notaris jegens Nori c.s. slechts schadeplichtig is voor
50% van de schade en, opnieuw rechtdoende, de notaris te veroordelen
om 100% van de door hen geleden schade als geformuleerd in het petitum
van de inleidende dagvaarding in eerste instantie te vergoeden,
althans een zodanig gedeelte als het Hof redelijk en billijk acht, te
vermeerderen met de wettelijke rente zoals in eerdergenoemd petitum is
aangegeven.
De notaris heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van 5 april 2001 heeft het Hof het vonnis van de Rechtbank
vernietigd voor zover daarin is overwogen dat de notaris
schadeplichtig is jegens Nori c.s. voor 50% van de schade. Voorts
heeft het Hof verstaan dat de notaris voor 80% aansprakelijk is voor
de door Nori c.s. geleden schade als overwogen in dit arrest, de zaak
naar de rol verwezen teneinde partijen in de gelegenheid te stellen
een datum te verzoeken voor een te houden comparitie van partijen, en
iedere verdere beslissing aangehouden.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft de notaris beroep in cassatie
ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt
daarvan deel uit.
Nori c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
Nori c.s. hebben de zaak doen toelichten door hun advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping
van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klacht kan niet tot cassatie leiden.
Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de
klacht niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van
de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt de notaris in de kosten van het geding in cassatie, tot op
deze uitspraak aan de zijde van Nori c.s. begroot op EUR 702,09 aan
verschotten en EUR. 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.G. van Erp Taalman
Kip-Nieuwenkamp als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers, D.H.
Beukenhorst, O. de Savornin Lohman en P.C. Kop, en in het openbaar
uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 23 mei 2003.
*** Conclusie ***
Rolnr. C01/268
mr J. Spier
Zitting: 14 februari 2003
Conclusie inzake :
(hierna: de notaris)
tegen
1. NORI BEHEER B.V.
2.
3.
(hierna afzonderlijk ook: Nori, en en
tezamen Nori c.s.)
1. Feiten en inzet van het geding in cassatie
1.1 In deze zaak kan in cassatie worden uitgegaan van de navolgende
feiten.(1)
1.2 heeft zich bij zogenoemde voorovereenkomsten van 30
juni 1989 en 14 september 1989, opgemaakt door de notaris, verbonden
tot de oprichting per 1 januari 1989 van twee vennootschappen, te
weten Nori Beheer B.V. alsmede Electrotechnisch Bureau Noord B.V.
(hierna: Bureau Noord). De aandelen van Nori zouden ingevolge
onderdeel g van de voorovereenkomst van 30 juni 1989 per 1 januari
1989 worden volgestort door de inbreng van het vermogen van een door
gedreven eenmanszaak, Electrotechnisch Bureau Noord
(hierna: de eenmanszaak) bij wege van een geruisloze inbreng op voet
van artikel 18 Wet op de Inkomstenbelasting met bijbehorende
standaardvoorwaarden.
1.3 De bedoeling was dat de inbreng van de eenmanszaak met
terugwerkende kracht zou plaatsvinden vanaf 1 januari 1989, zodat in
plaats van inkomstenbelasting van
vennootschapsbelasting over de winst van de vennootschappen zou worden
geheven. Om zulks te verwezenlijken was vereist dat de oprichting van
de vennootschappen en de inbreng van de eenmanszaak zou zijn
gerealiseerd binnen 15 maanden na de ingangsdatum van de
vennootschappen op 1 januari 1989, te weten 1 april 1990.
1.4 In opdracht van heeft de notaris op 16 februari
1990 een tweetal akten gepasseerd tot oprichting van Nori en Bureau
Noord.
1.5 Nori c.s. werden terzake geadviseerd en bijgestaan door
(hierna: de accountant). Bij brieven van 10 november
1989 en 16 februari 1990 heeft de accountant aan de notaris onder meer
concepten van de geconsolideerde balans per 30 november 1989 van Nori
en de enkelvoudige balans per 30 november 1989 van Bureau Noord
toegestuurd. Beide balansen vermelden onder materiële vaste activa een
onroerende zaak (hierna: de onroerende zaak).
1.6 De accountant heeft bij brief van 10 november 1989 aan de notaris
medegedeeld dat de oprichting van Nori en Bureau Noord voor 1 april
1990 voltooid moest zijn omdat anders de geruisloze inbreng niet meer
zou kunnen plaatsvinden per 1 januari 1989.(2)
1.7 Bij akte van 8 november 1990 heeft de notaris de onroerende zaak
abusievelijk ingebracht in Bureau Noord in plaats van in Nori.
1.8 De fiscus heeft daarop bepaald dat de oprichtingsdatum van de
vennootschappen werd verschoven van januari 1989 naar 1 januari 1990.
Dit heeft geleid tot navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en
premieheffing ten laste van over het fiscale jaar 1989.
1.9 Bij akte correctie inbreng van 30 september 1994, opgemaakt door
Notariskantoor Lubbers en Dijk, is de onroerende zaak ingebracht in
Nori. Bij brief van 18 april 1994 heeft de staatssecretaris van
financiën deze akte voor de toepassing van de standaardvoorwaarden in
de plaats gesteld van de inbrengakte van 8 november 1990.
1.10 Nori c.s hebben een klacht ingediend tegen de notaris bij de
Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen. De
Kamer heeft overwogen dat de notaris onzorgvuldig heeft gehandeld door
niet na te gaan of naast de oprichtingsakten tevens een akte van
inbreng gepasseerd diende te worden, in zijn visie vereist bij het
inbrengen van een onroerende zaak.
1.11 Rechtbank en Hof hebben aangenomen dat de notaris aansprakelijk
is. In cassatie wordt dat niet bestreden.
Inzet van de procedure in cassatie
1.12 De notaris heeft zich beroepen op (aan Nori c.s. toe te rekenen)
eigen schuld gelegen in een fout van de accountant. Met name gaat het
daarbij om de vraag of het Hof de juiste maatstaf van art. 6:101 BW
heeft toegepast.
1.13 Hierna wordt het geschil slechts weergegeven voor zover mogelijk
relevant voor beoordeling van de onder 1.12 genoemde vraag. Strikt
genomen doen de feiten in deze zaak er nauwelijks toe. Ik heb ze
nochtans vermeld opdat Uw Raad, zo hij dat van belang acht, zich
gemakkelijk een oordeel kan vormen over de vraag of 's Hofs oordeel
materieel juist is.
2. Procesverloop
2.1 Op 23 juli 1997 hebben Nori c.s. de notaris gedagvaard voor de
Rechtbank Amsterdam. Zij hebben - kort gezegd - schadevergoeding
gevorderd.
2.2 Aan deze vordering hebben Nori c.s. de onder 1 genoemde feiten ten
grondslag gelegd. Daaruit vloeit voort dat de notaris onzorgvuldig
heeft gehandeld.
2.3 De notaris heeft zich primair op het standpunt gesteld dat hij
niet tekort is geschoten. Subsidiair heeft hij zich beroepen op eigen
schuld. Dit betoog wordt in de cva toegespitst op toerekening van de
fout van de accountant aan Nori c.s. Ook in de cvd heeft de notaris
daarop de nadruk gelegd (onder 2.3 en 5).
2.4 Nori c.s. hebben het beroep op eigen schuld bestreden (cvr onder
10).
2.5 In haar vonnis van 25 augustus 1999 oordeelt de Rechtbank in de
hoofdzaak dat de notaris jegens Nori c.s. schadeplichtig is voor 50%
van de schade (rov. 5.8). De Rechtbank overweegt hiertoe dat het
uitgangspunt dient te zijn dat op een notaris een zwaarwegende
zorgplicht rust ter zake van hetgeen nodig is voor het intreden van de
rechtsgevolgen welke zijn beoogd met de in de akte opgenomen
rechtshandelingen (rov. 5.3). De notaris had, naar het oordeel van de
Rechtbank, moeten begrijpen dat ook de onroerende zaak in Nori diende
te worden ingebracht en hij had Nori c.s. hierop tijdig moeten wijzen
(rov. 5.4).
2.6 De zorgplicht van de notaris vindt haar grens daar waar een
notaris goede grond heeft te vertrouwen dat de betreffende
belanghebbende zichzelf, al dan niet door gebruikmaking van een
raadgever, reeds op de hoogte heeft gesteld of dat deze tevoren reeds
voldoende inzicht heeft in hetgeen voor bedoelde gevolgen vereist is.
Dit brengt echter in het onderhavige geval niet mee dat de notaris is
ontslagen van zijn zelfstandige onderzoeksplicht ten aanzien van de
noodzaak tot het verlijden van een akte voor de inbreng van de
onroerende zaak in Nori (rov. 5.6).
2.7 Er zijn geen omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan
bij de notaris het gerechtvaardigd vermoeden heeft kunnen rijzen dat
zijn veronderstelling dat de inbreng van de onroerende zaak bij
onderhandse akte zou geschieden, juist was. De notaris heeft ook niet
aangevoerd dat hij de juistheid van deze veronderstelling heeft
gestaafd bij de accountant of bij Nori c.s. (rov. 5.6).
2.8 Gelet op het vorenstaande komt de Rechtbank tot het oordeel dat de
notaris toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn
verplichtingen jegens Nori c.s. (rov. 5.6).
2.9 Het beroep op eigen schuld aan de zijde van Nori c.s. slaagt wel.
Nori c.s. wisten dat de inbreng uiterlijk 1 april 1990 voltooid diende
te zijn om het beoogde fiscale effect te kunnen realiseren. Het had
dan ook op hun weg gelegen ook zelf, of door tussenkomst van de
accountant, over hun belangen te waken door tijdig bij de notaris te
informeren of de beoogde inbreng uiterlijk op 1 april 1990 was
gerealiseerd. Nu zij dit hebben nagelaten, dienen zij op grond van
eigen schuld een deel van de schade zelf te dragen. De Rechtbank acht
een verdeling van 50% van de schade voor rekening van de notaris en
50% voor Nori c.s. op grond van de omstandigheden van het geval
redelijk (rov. 5.7).
2.10 Nori c.s. zijn tegen het vonnis van de Rechtbank in beroep
gekomen. De notaris heeft incidenteel geappelleerd.
2.11 Nori c.s. vorderen veroordeling van de notaris om 100% van de
schade te vergoeden, althans een zodanig gedeelte als het Hof redelijk
en billijk zal achten (mvg blz. 7). Tegen het vonnis hebben zij twee
grieven geformuleerd.
2.12 Grief I richt zich tegen rov. 5.7 waar de Rechtbank bepaalt dat
Nori eigen schuld heeft.
2.13 De tweede grief richt zich tegen rov. 5.7 en 5.8 waarin de
Rechtbank bepaalt dat Nori c.s. op grond van eigen schuld 50% van de
schade zelf moeten dragen. De toelichting bij deze grief betoogt dat
de Rechtbank niet, althans zeer beperkt, heeft gemotiveerd hoe haar
verdeling van 50/50 tot stand is gekomen. Nori c.s. stellen zich op
het standpunt dat van eigen schuld geheel geen sprake is; de notaris
heeft naar hun oordeel een zwaarwegende zorgplicht. Volgens de
Rechtbank hebben Nori c.s., zo vervolgen zij hun gedachtegang, een
even zwaarwegende zorgplicht voor hun eigen belangen als de notaris
ondanks het feit dat zij deze belangen ter behartiging in handen van
een deskundig zijnde notaris hebben gegeven (mvg blz. 7).
2.14 De notaris heeft benadrukt dat het "veeleer op het terrein van de
Accountant om eventuele termijnen te bewaken." Andermaal wordt
dit betoog gesteld in de sleutel van de toerekening van fouten van de
accountant aan Nori c.s. (mva onder 13). De tweede incidentele grief
borduurt daarop voort.
2.15 Volgens de eerste incidentele grief heeft de Rechtbank ten
onrechte overwogen dat de notaris had moeten begrijpen dat ook de
onroerende zaak in Nori moest worden ingebracht en dat hij Nori c.s.
er tijdig op had moeten wijzen dat voor het fiscaal beoogde effect van
de oprichting het was vereist dat de onroerende zaak moest worden
ingebracht en dat hiervoor een notariële akte vereist was (mvg inc.
blz. 4/5).
2.16 Volgens de derde incidentele grief heeft de Rechtbank ten
onrechte overwogen dat de eigen schuld aan de zijde van Nori c.s.
beperkt is tot 50% van de door haar geleden schade. Deze grief wordt
toegelicht met een verwijzing naar de voorafgaande grieven (blz. 6).
2.17 De notaris heeft de grieven van Nori c.s. in principaal appèl
bestreden, in essentie met een herhaling en verwijzing naar zijn
betoog met betrekking tot het incidentele beroep.
2.18 In reactie op grief I in het incidenteel appèl voeren Nori c.s.
aan dat het feit dat zij een accountant hadden niet betekent dat de
notaris geheel of gedeeltelijk van zijn zorgplicht ontheven werd,
temeer daar zij en de accountant ervoor reeds zorg hadden gedragen dat
de notaris alle noodzakelijke gegevens had (mva inc. blz. 2). De
opdracht aan de notaris omvatte de inbreng van de eenmanszaak waartoe
ook de onroerende zaak behoorde (hetgeen ook bleek uit de financiële
gegevens van de eenmanszaak die aan de notaris waren toegezonden),
welke dus tevens diende te worden ingebracht. Als de notaris twijfels
zou hebben gehad over de vraag of ook de juridische eigendom van de
onroerende zaak moest worden ingebracht, had hij daarover met Nori
c.s. of de accountant contact op moeten nemen. Nori c.s. noch de
accountant zijn te beschouwen als deskundigen op het gebied van de
juridische eigendomsoverdracht van onroerend goed. De notaris is op
dat gebied bij uitstek de deskundige (blz. 3 en 4).
2.19 Naar aanleiding van grief III inc. wijzen Nori c.s. er op dat
"niet aangetoond op welke grond Nori een (groter) deel van de
schade dient te dragen" (blz. 6).
2.20 Het Hof heeft bij arrest van 5 april 2001 het vonnis van de
Rechtbank vernietigd voor zover daarin is overwogen dat de notaris
schadeplichtig is jegens Nori c.s. voor 50% van de schade en
geoordeeld dat de notaris voor 80% aansprakelijk is voor de door Nori
c.s. geleden schade.
2.21 Het Hof heeft hiertoe overwogen dat uit de aan de notaris op (10
november 1989 en) 16 februari 1990 toegestuurde balansen bleek dat de
inbreng van de onroerende zaak noodzakelijk was. Indien de notaris er
al van uit ging dat het de bedoeling van Nori c.s. was dat alleen de
economische eigendom van de onroerende zaak zou worden ingebracht, had
het op zijn weg gelegen dit bij Nori c.s. te verifiëren, hetgeen hij
niet heeft gedaan. Op een notaris rust immers een zwaarwegende
zorgplicht terzake van hetgeen nodig is voor het intreden van de
rechtsgevolgen die door een cliënt, wiens belangen hij als notaris
behartigt, zijn beoogd. Die zorgplicht bracht in casu mee dat de
notaris er voor zorg had dienen te dragen dat de voor de overdracht
van de onroerende zaak (en derhalve voor het realiseren van de inbreng
van het vermogen in Nori) noodzakelijke notariële akte tijdig was
gepasseerd. Door dit na te laten is de notaris tekort geschoten in
zijn zorgplicht jegens Nori c.s. (rov. 4.6).
2.22 Vast staat dat de accountant zich realiseerde dat 1 april 1990 de
uiterste datum was voor de oprichting van beide vennootschappen. Hij
heeft de notaris er op 9 april 1990 op gewezen dat de juridische
eigendom van de onroerende zaak diende te worden ingebracht en hem
verzocht de akte van inbreng op te maken, zodat in redelijkheid mag
worden aangenomen dat de accountant ook (kort) voor 1 april 1990 op de
hoogte was van de noodzaak tot inbreng van de onroerende zaak bij
notariële akte. Er is immers niet gesteld dat er zich tussen 31 maart
en 9 april 1990 iets geeft voorgedaan waardoor de accountant zich
eerst toen van die noodzaak bewust is geworden. Onder deze
omstandigheden mocht van de accountant worden verwacht dat hij de
notaris kort voor 1 april 1990, toen immers de akte van inbreng
uitbleef, hierop had geattendeerd. Dit verzuim van de accountant is
evenwel van geringere aard dan het tekortschieten van de notaris in
zijn hiervoor omschreven zwaarwegende zorgplicht. Het Hof stelt deze
verhouding op 20% tegen 80% (rov. 4.7).
2.23 Het verzuim van de accountant om de notaris voor 1 april 1990 te
waarschuwen kan als een omstandigheid, als bedoeld in artikel 6:101 BW
aan Nori c.s. worden toegerekend en komt in de hierboven aangegeven
verhouding voor haar rekening, nu zij zich bij de oprichting van de
vennootschappen en de inbreng van de eenmanszaak hebben laten
adviseren en bijstaan door de accountant (rov. 4.8).
2.24 De notaris heeft tijdig beroep in cassatie ingesteld. Nori c.s.
hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep. Nori c.s. hebben
hun standpunt schriftelijk doen toelichten.
3. Bespreking van het cassatiemiddel
3.1 Het middel ventileert één klacht tegen 's Hofs arrest. Het Hof zou
"kennelijk" zijn afweging, gebaseerd op art. 6:101 BW, hebben "gemaakt
aan de hand van de uiteenlopende ernst en de aard van de fouten van de
Notaris enerzijds, en de - aan Nori c.s. toerekenbare - fouten van
accountant anderzijds".
3.2 Ik vraag mij af of deze - niet nader toegelichte - klacht voldoet
aan de eisen van art. 407 lid 2 Rv. De steller onderkent dat de
gewraakte rechtsopvatting niet uit de door het Hof gebezigde
formulering blijkt. Het woordje "kennelijk" wijst daar op.
3.3 Zeker in een situatie waarin het Hof iets wordt verweten wat niet
(duidelijk) uit zijn arrest blijkt, mag van eiser tot cassatie worden
verwacht dat hij duidelijk aangeeft waaruit hij de gewraakte bedoeling
van het Hof afleidt. Daarover evenwel geen woord. Cassatie is, anders
dan de notaris mogelijk meent, geen zoekplaatje voor de Hoge Raad (en
zijn Parket).
3.4 In feitelijke aanleg hebben partijen betrekkelijk uitvoerig
gedebatteerd over de kwestie van de eigen schuld van Nori c.s.; zie
onder 2. Over en weer is aandacht besteed aan relevante feiten en
omstandigheden. Zij hebben in hun beschouwingen geen woord gewijd aan
de wettelijke maatstaf, laat staan dat zij deze hebben toegepast op de
naar hun oordeel relevante feiten.
3.5 De rechter is (inderdaad) gehouden om zelf het (juiste) recht op
de feiten toe te passen. Partijen waren ook niet gehouden zelf op die
kwestie in te gaan. Maar bij het ontbreken van enig debat zou ik niet
snel willen aanvaarden dat een wel-
licht niet geheel gelukkige of duidelijke formulering van het Hof
wijst op toepassing van een onjuiste rechtsopvatting.
3.6 Ervan uitgaande dat het aankomt op de door het Hof genoemde feiten
en omstandigheden (het wordt in cassatie niet bestreden) is niet
terstond duidelijk waartoe een afweging van de onderlinge causaliteit
(de primaire maatstaf van art. 6:101 lid 1 BW)(3) moet leiden. Reeds
bij eerdere gelegenheden heb ik er op gewezen dat de wetgever de
praktijk met deze maatstaf in veel gevallen met een probleem
opzadelt.(4)
3.7 Bij die stand van zaken is niet verwonderlijk (maar daarmee nog
niet geheel juist) dat het Hof kool en geit enigszins heeft gespaard
door zich wat vaag uit te drukken.
3.8 Ik zou het er voor willen houden dat het Hof de wettelijke
maatstaf heeft toegepast. Daarbij laat ik rusten of het, al dan niet
impliciet, tevens de billijkheidscorrectie heeft losgelaten op het
resultaat van de causale maatstaf. Het middel behelst daaromtrent
immers geen klacht (die voldoet aan de eisen van art. 407 lid 2 Rv.).
3.9 Wanneer Uw Raad zich geroepen zou voelen het bestreden arrest te
vernietigen, kan daarvoor wellicht een handvat worden gevonden in het
woordje "verzuim" dat in 's Hofs in rov. 4.7 neergeslagen gedachtegang
mogelijk een belangrijke rol speelt.
3.10 Zelfs als het middel zo zou moeten worden gelezen dat het op dit
woordje doelt (waarvan ik niet zou willen uitgaan) wijst dat
allerminst dwingend op afweging van de ernst van de gemaakte fouten.
3.11 Waar het Hof spreekt van "verzuim" heeft het - kort gezegd -
onmiskenbaar het oog op het eerder vermelde feitencomplex aan de zijde
van de accountant dat wordt afgewogen tegen het feitencomplex aan de
zijde van de notaris. Door alle relevante feiten en omstandigheden aan
weerszijden tegen elkaar af te wegen, heeft het Hof de onderlinge
causaliteit afgewogen.
3.12 Het middel berust op een andere lezing van 's Hofs arrest en mist
daarom - voorzover het al aan de eisen voldoet - feitelijke grondslag.
Conclusie
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
Advocaat-Generaal
1 Het gaat hier, zoals het Hof in rechtsoverweging 2 vermeldt, om de
feiten die in het vonnis van de Rechtbank Amsterdam van 25 augustus
1999 zijn vastgesteld in rechtsoverweging 1a tot en met 1i. In rov.
4.1 - 4.3 geeft het Hof een samenvatting.
2 Zie nader ook rov. 4.3 van 's Hofs arrest.
3 Asser-Hartkamp I (2000) nr 450.
4 Mon. Nieuw BW B36 (1992) nr 6; eigen schuld bij onrechtmatige daad
(LSA-bundel 1997) blz. 16 e.v.