Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Evaluatie fasering
mei 2003
1. Inleiding
In de SUWI-regeling is opgenomen dat een evaluatie over de fasering moet worden
uitgevoerd. Hieronder volgt een analyse van de werking van het huidige systeem op grond
van deskresearch. In aanvulling daarop heeft TNO-arbeid een bestandsanalyse van CWI-
gegevens gemaakt. Met behulp van de realisatiecijfers van de laatste jaren kon voor het
eerst - nader worden bepaald wat de voorspellende waarde van de fasering is. Een
samenvatting van het TNO-rapport is bijgevoegd. Het volledige rapport is te vinden op de
TNO-website (www.arbeid.tno.nl).
2. Het faseringsproces van het CWI
2.1 Ontstaansgeschiedenis kansmeter
Eind jaren tachtig ontstond de behoefte aan een selectiemechanisme van werklozen om hen de
juiste ondersteuning te bieden bij het vinden van een baan. Het instrument kansmeter is
vervolgens ontwikkeld gedurende de jaren negentig. In die periode richtten de
beleidsinspanningen om mensen naar werk te leiden zich voornamelijk op doelgroepen. Deze
aanpak bleek niet effectief omdat niet iedereen uit de doelgroep een `problematische
werkzoekende' was. Uitvoeringsinstanties gingen daarom uit eigen beweging werken met
door henzelf ontwikkelde instrumenten die voor alle werkzoekenden de persoonlijke afstand
tot de arbeidsmarkt meten. De arbeidsmarkttoets en de profilering zijn voorbeelden van
decentraal ontwikkelde en gehanteerde faseringsinstrumenten. Deze decentrale aanpak leidde
tot niet-uniforme faseringsinstrumenten, waardoor onderlinge vergelijking van resultaten
nauwelijks mogelijk was. Vanwege dit gebrek is in 1997 een landelijk faseringsinstrument
ingevoerd, de zogenaamde `meetlat' die na een evaluatie in 1999 tot de `kansmeter' is
omgedoopt. Momenteel worden alle werkzoekenden die zich aanmelden bij het Centrum voor
Werk en Inkomen gefaseerd aan de hand van deze uniforme `kansmeter'. Het faseren met de
kansmeter wordt ook wel de administratieve intake genoemd.
2.2 Werking kansmeter
De kansmeter bestaat uit een vragenlijst die wordt gebruikt om een inschatting te maken van
de afstand van de werkzoekende tot de arbeidsmarkt. Op basis van de antwoorden worden
cliënten ingedeeld in vier fasen. Fase-1-cliënten zijn werkzoekenden die zonder verdere vorm
van ondersteuning naar verwachting binnen 6 maanden werk vinden. Gedurende deze 6
maanden zijn zij aangewezen op de dienstverlening van het CWI. Cliënten die met behulp van
een reïntegratietraject gereïntegreerd kunnen worden krijgen fase ntb (nader te bepalen)
toebedeeld. Op basis van een kwalificerend intakegesprek (de kwint) wordt deze groep
ingedeeld in fase 2 of 3. Voor fase-2-cliënten is geschat dat men in een periode van 6
maanden tot 1 jaar een baan kan vinden, voor fase-3-cliënten geldt een ingeschatte periode
van langer dan een jaar. Voor fase-4-cliënten geldt dat een werkzoekende eerst een andere
ondersteuningvorm dan een reïntegratie-traject nodig heeft, alvorens deze succesvol
gereïntegreerd kan worden. Deze ondersteuningsvorm wordt vastgesteld tijdens het
`vervolggesprek fase 4'. Figuur 1 geeft een weergave van het faseringsproces.
Figuur 1: Het faseringsproces van het CWI conform SUWI
2
Kansmeter
Fase 1 Fase n.t.b. Fase 4
Kwalificerende intake Vervolggesprek Fase 2 Fase 3 fase 4 Rapportage Reïntegratie-advies Reïntegratie-advies vervolggesprek fase 4
bron: SZW
De fase-2- en fase-3-cliënten worden met het reïntegratie-advies door het CWI overgedragen
aan de gemeente of het UWV die vanaf dat moment verantwoordelijk zijn voor de reïntegratie
van de werkzoekende. Na het vervolggesprek worden ook de fase 4-cliënten overgedragen
aan gemeente of het UWV voor een vervolgtraject.
3. Inventarisatie bestaande onderzoeken
3.1 Inleiding
In deze paragraaf wordt kort de Nederlandse ervaring met fasering uiteengezet, aan de hand
van een inventarisatie van bestaand onderzoek. Het doel van de inventarisatie is te komen tot
een waardeoordeel over het faseren. Omdat niet veel onderzoek is verricht naar de werking
van het huidige initiële faseringsinstrument en om een breder beeld te krijgen van de
ervaringen met initiële fasering wordt in de eerste plaats de voorloper van de kansmeter, de
`meetlat' in deze evaluatie betrokken. Vervolgens worden de ervaringen met de kansmeter
zelf beschreven. Ten slotte worden ook de `kwalificerende intake' evenals `het
vervolggesprek fase 4' meegenomen in deze evaluatie omdat deze kunnen leiden tot
herfasering.
Aan het faseringproces zijn verschillende partijen (cliënten, consulenten, opdrachtgevers, e.d.)
met verschillende belangen verbonden. Een beoordeling van de faseringsmethodiek is in hoge
mate afhankelijk van de ervaringen uit het veld. Daar waar mogelijk wordt in de evaluatie
daarom onderscheid gemaakt tussen de ervaringen van deze betrokken partijen.
3.2 Het faseringsproces
3.2.1 De meetlat
De voorloper van de huidige kansmeter is de zogenaamde Meetlat, ofwel `Meetinstrument
afstand arbeidsmarkt'. Het beoogde doel van de invoering was het verhogen van de
uniformiteit van de fasering, iets waarin het tot die tijd ontbrak. Dit doel is in voldoende mate
---
bereikt. Uit onderzoek1 blijkt dat de meetlat bijdraagt aan een grotere uniformiteit van de
uitvoering van faseringen. Hierbij zijn de volgende aantekeningen op zijn plaats:
· De evaluaties wijzen in de richting van validiteit van het instrument, maar de gegevens
zijn te beperkt om wat dat betreft harde uitspraken te doen;
· Volgens consulenten en cliënten draagt het instrument beperkt bij aan een betere kijk van
de klant op zijn of haar kansen op werk;
· De meerwaarde van het instrument voor de intake wordt door de diverse intake-instanties
verschillend ingeschat. De intakers van Arbeidsvoorziening oordelen overwegend positief;
men vindt dat in de meetlat de factoren die de afstand tot de arbeidsmarkt bepalen
duidelijk zijn omschreven en dat het meetinstrument de fasering uniformeert. De intakers
van de Gemeentelijke Sociale Dienst zijn over het algemeen minder positief. Het
instrument sluit niet aan bij de klantenpopulatie van de dienst en het komt niet overeen
met de wijze waarop zij doorgaans naar klanten kijken.
Met betrekking tot de validiteit valt nog op te merken dat onderzoek uitwijst dat 18 procent
van de fase-4-cliënten, hetzij op eigen kracht, hetzij met behulp van het toenmalige
arbeidsbureau, een baan weet te vinden.2
3.2.2 De kansmeter
Bovengemelde kritiek leidde tot aanpassing van de meetlat waarna dit faseringsinstrument
werd omgedoopt tot de `kansmeter'. Vanaf 1 januari 1999 zijn arbeidsbureaus (en
tegenwoordig de Centra voor Werk en Inkomen) verplicht de kansmeter te gebruiken. Uit
twee evaluaties3 van de kansmeter komt een aantal kritiekpunten naar voren. Hiervan is reeds
een deel verholpen. Voor zover die aanpassingen hebben geleid tot het verhelpen van de
kritiekpunten zijn deze hieronder niet meer genoemd.
Er is veel kritiek op de kwaliteit van de kansmeter. Vrijwel alle arbeidsbureaus, gemeenten en
uitvoeringsinstellingen hebben de kansmeter ingevoerd, maar slechts een deel past deze toe.
Bij arbeidsbureaus en uitvoeringsinstellingen (uvi's) ligt het percentage van de consulenten
dat geen gebruik maakt van de kansmeter beduidend lager (28 respectievelijk 33 procent) dan
bij gemeenten, waar liefst 58 procent van de consulenten zegt geen gebruik te maken van de
kansmeter. Dit is mogelijk het gevolg van onvolkomenheden van de kansmeter (fouten in de
vragenlijst, verouderde gegevens, kost te veel tijd).
Daarnaast twijfelen consulenten aan het nut van een standaardinstrument zoals de kansmeter.
In de praktijk blijkt de kansmeter meer dan eens te worden gebruikt ter rechtvaardiging van de
door de consulent ingeschatte afstand tot de arbeidsmarkt: scores worden achteraf zo ingevuld
dat deze tot de gewenste uitkomst leidt.
Niet alleen de consulenten hebben kritiek op de kansmeter. De informatie die gemeenten en
uitvoeringsinstellingen uit de rapportage van de kansmeter zouden moeten gebruiken is niet
altijd even helder. Veel consulenten vullen de formulieren van de kansmeter niet volledig in,
waardoor informatie - bijvoorbeeld de formele vrijstellingsgrond waarom iemand als fase 4 te
boek staat - onbekend blijft. De reden voor het onvolledig invullen is niet bekend. Mogelijk
als gevolg hiervan faseert eenderde van de uvi-kantoren de cliënt opnieuw. De medewerkers
van de uitkeringsinstanties faseren op basis van `gezond verstand', en dus niet op basis van de
kansmeter.
1 Regioplan (1998)
2 Hoffman en Schouten (1998)
3 Research voor Beleid (2000a), FNV (2002)
4
Ook cliënten zijn niet onverdeeld positief; onder hen bestaat veel onduidelijkheid over het
doel van de kansmeter.
Met betrekking tot de validiteit valt nog op te merken dat, gebaseerd op hoge uitstroomcijfers
voor fase-4-geïndiceerden, veel (15 á 25%) van de fase-4-cliënten verkeerd zijn gefaseerd.
Bovendien wordt vijftien procent van die initieel geïndiceerd zijn in fase `nader te bepalen'
tijdens de kwalificerende intake herfaseerd in fase 1 of fase 4.
Bovenstaande bevindingen zijn gebaseerd op evaluatie-onderzoeken uit 1999 en 2000. Meer
recent onderzoek is niet voorhanden. Inmiddels kan verbetering zijn opgetreden. Daarnaast
richt de kritiek zich voornamelijk op de procedurele omgang met de kansmeter. Alleen de
laatste twee punten, uitstroom fase-4-cliënten en herfasering, doen een uitspraak over de
validiteit van het instrument.
Overigens zijn reeds in het interdepartementaal beleidsonderzoek "Aan de Slag"4 van 2001 de
valkuilen van het faseringsproces onderkend: "Een vorm van fasering (`profiling') kan
gewenst zijn om de werkprocessen zo objectief mogelijk te maken en ook te kunnen
`benchmarken'. Ervaringen met (voorlopers van) de huidige fase-indeling en ook ervaringen
in het buitenland geven echter aan dat voorzichtigheid geboden is; het vroegtijdige en
verfijnde karakter van dit instrument leidt tot aanzienlijke voorspelfouten. In gemeenten en
uitvoeringsinstellingen hecht men niet altijd waarde aan de fasering; soms worden de
desbetreffende taxaties nog eens overgedaan."
3.2.3 De kwalificerende intake
Indien de cliënt in fase `nader te bepalen' (ntb) geplaatst is volgt de kwalificerende intake
(kwint). Het doel van de kwint is om te bezien of
1) de fasering juist is geweest, en zo ja,
2) tot welke fase (2 of 3) de cliënt behoort, en
3) wat de hoofdlijnen van het reïntegratietraject moeten zijn om de betreffende cliënt naar de
arbeidsmarkt te geleiden.
In 1999 is een evaluatie van de kwint uitgevoerd.5 Dit evaluatierapport beschrijft de
ervaringen die zijn opgedaan met de kwint tijdens de proefneming hiervan in februari, maart
en april 1999, in drie RBA-regio's.6
De betrokkenen (consulenten, cliënten en opdrachtgevers) zijn overwegend tevreden over de
kwint: het gesprek geeft inzicht in de obstakels naar werk en werkt verhelderend voor de
cliënt ten aanzien van de kansen op werk. Tevens blijkt het goed mogelijk om de hoofdlijnen
van de dienstverlening vast te stellen. De kritiek uit de evaluaties richt zich dan ook
voornamelijk op de aangeleverde voorinformatie die dient als input voor de kwint en op de
rapportage na de kwint.
· Consulenten achten de meerwaarde van de administratieve intake als inbreng voor de
kwint, gering. Deels omdat vragen niet of onvolledig zijn ingevuld, deels omdat vragen
niet relevant worden geacht als inbreng voor de kwint.
4 Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Ministerie van Financiën (2001), blz. 43
5 Research voor Beleid (1999)
6 Dit betekende dat opdrachtgevers nog geen feitelijke opdracht hoefden te verstrekken en reïntegratiebedrijven
geen feitelijk plan hoefden op te stellen, maar slechts het rapportageformulier moesten beoordelen. Hierbij dient
rekening te worden gehouden met de interpretatie van de onderzoeksresultaten
5
· Na de kwint wordt een rapportageformulier ingevuld als input voor de opstellers van
reïntegratie-trajecten. Het rapportageformulier wordt door de consulenten en
opdrachtgevers als onduidelijk en onpraktisch gevonden waardoor er getwijfeld wordt aan
de meerwaarde die de rapportageformulieren hebben voor de opstellers van
trajectplannen. Zo blijft bij de opdrachtgevers grote onduidelijkheid bestaan over de
argumentatie van de hoofdlijnen van het voorgestelde traject.
Daarnaast blijkt uit een onderzoek naar de tijdsbesteding van de kwint7 dat: · Omdat niet alle consulenten het maken van een kwintadvies voldoende `in de vingers' hebben is de tijdsbesteding aan de uitvoering van de kwint langer dan noodzakelijk. · Indien de consulent en de werkzoekende elkaar niet kennen, gemiddeld 31% van de werkzoekenden niet komt opdagen voor de afname van de kwint. Indien men elkaar wel kent daalt dit `no show'-percentage tot 16%.
3.2.4 Reïntegratie-advies fase 2 en 3
Over de reïntegratieadviezen zijn de afgelopen jaren geen onderzoeken gestart. Klanten die
naar UWV of gemeenten worden overgedragen krijgen van het CWI een reïntegratieadvies
(klanten in fase 2 of 3) of een advies gericht op sociale activering (fase 4) mee. De kwaliteit
en tijdigheid van het reïntegratie-advies werd sterk verschillend ervaren. UWV en gemeenten
hebben hierover kritische geluiden geuit. UWV en CWI hebben recentelijk in een service
niveau overeenkomst afspraken gemaakt om te komen tot verbetering van de kwaliteit en de
tijdigheid van de reïntegratieadviezen van het CWI. Gemeenten en CWI zijn enkele pilots
gestart met hetzelfde doel.
3.2.5 Het vervolggesprek fase 4
Indien de administratieve intake heeft geleid tot indeling in fase 4, volgt het `vervolggesprek
fase 4'. Doel van het gesprek is te bezien of er correct is gefaseerd en of de juiste problemen
en oplossingen zijn vastgesteld.
Uit de evaluatie bleek dat de meerderheid van de consulenten (tweederde) en cliënten
(driekwart) het vervolggesprek positief beoordeelt, omdat voor beide partijen meer
duidelijkheid ontstaat over de correctheid van de fase-indeling en de maatschappelijke
belemmeringen op weg naar succesvolle reïntegratie8. Maar er zijn punten van kritiek.
In veel gevallen was onvoldoende voorinformatie beschikbaar die dient als input voor het
vervolggesprek, waardoor de kwaliteiten van de cliënten tijdens het vervolggesprek niet goed
in kaart konden worden gebracht. De oorzaak ligt deels in het feit dat
voorbereidingsformulieren onduidelijk of onvolledig worden ingevuld en deels in het feit dat
cliënten het soms moeilijk vinden eigen kwaliteiten te noemen. Het gesprek kost minder tijd
indien de voorinformatie op orde is.
Het resultaat van het gesprek is ook niet altijd bevredigend. Het prioriteren van oplossingen
voor een succesvolle reïntegratie blijkt in een kwart (28%) van de gevallen niet gelukt.
Bovendien wordt het rapportageformulier van het vervolggesprek soms als rigide ervaren:
specifieke problemen zijn niet altijd eenduidig onder de vermelde categorieën onder te
brengen. Overigens geldt ook hier, evenals bij de kansmeter, dat het doel van het gesprek niet
altijd duidelijk is voor de cliënt.
7 Mullaart Partners (2001). De tijd voor een Kwint.
8 Research voor Beleid (2000b)
6
Daarnaast concludeert ander onderzoek naar fase-4-cliënten, op basis van het betreffende
bestand van de gemeente Tilburg, dat voor iets meer dan tien procent van de cliënten de
afstand tot de arbeidsmarkt dusdanig klein is dat volstaan kan worden met een
sollicitatietraining of dat direct bemiddeld kan worden naar werk.9
3.3 Overige onderzoeken naar fasering
3.3.1 Overige onderzoeken Nederland
Er zijn tevens een tweetal onderzoeken verricht door CTSV en CPB die zich niet zozeer
richten op een onderdeel van de fasering maar de voors en tegens van het proces als zodanig
bespreken.
Het CTSV-onderzoek10 is sceptisch over faseren in het algemeen. Hoewel ten tijde van het
onderzoek de kansmeter als onderdeel van de fasering nog niet in gebruik was, stelt het
rapport: "In plaats van hulpmiddel voor uitvoerders vormt de fasering van cliënten eerder een
middel om genomen beslissingen achteraf administratief te kunnen verantwoorden. Bij de
fasering komen bovendien verschillen in belangen tussen organisaties expliciet naar voren."
Gebrek aan vertrouwen tussen arbeidsbureau enerzijds en uitvoeringsinstellingen en
gemeenten anderzijds en verschillen in belang en professionele invalshoek spelen hierbij een
rol. Gebrek aan vertrouwen in de competenties van het arbeidsbureau kan leiden tot dubbele
fasering.
Het CPB-onderzoek11 concludeert dat het riskant is om instrumenten eenzijdig in te zetten op
werklozen die op het moment van instroom kansarm zijn. Werklozen kunnen gedemotiveerd
raken en/of hun vaardigheden verliezen naarmate zij langer op zoek zijn naar een baan. Uit de
gegevens blijkt dat dit effect erg belangrijk is, want na een periode van een half jaar bouwen
ook veel 'kansrijke' werklozen een grote afstand tot de arbeidsmarkt op. Voor hen kan
aanvullend beleid nodig zijn, bijvoorbeeld door alle werklozen na een periode van ongeveer
zes maanden intensiever te begeleiden. Ook zou gedacht kunnen worden aan hernieuwde
`profiling' (herfasering).
3.3.2 Buitenlandse ervaring met faseren
Ervaringen met fasering in het buitenland zijn niet onverkort van toepassing op de
Nederlandse situatie. Ontwerp, doel en uitvoering kunnen in belangrijke mate verschillen.
Desondanks is het leerzaam om kennis te nemen van ervaringen in andere landen. Daartoe
zijn hieronder de bevindingen in het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten en Australië
beschreven.
De ervaringen met de validiteit van fasering in deze landen, leren dat het buitengewoon
moeilijk is om mensen goed in fasen in te delen: het is moeilijk de werkloosheidsduur van de
werkloze van te voren in te schatten.12
In het Verenigd Koninkrijk is op basis van cijfermateriaal destijds afgezien van toepassing
van fasering. Het gehanteerde model bleek slechts in staat 1 op de 5 (gerealiseerde) langdurig
werklozen als zodanig te identificeren. Ten eerste blijkt de kans op terugkeer in een baan
9 Van de Pas en Serail (2001)
10 CTSV (1999)
11 CPB: Koning en van Leuvensteijn (2000)
12 OECD (1998)
7
vanuit werkloosheid nauwelijks te verschillen voor verschillende groepen, gekarakteriseerd
naar uitkeringsduur, leeftijd, geslacht en mate van arbeidsongeschiktheid. Daar bovenop
liggen de uitstroomkansen in het Verenigd Koninkrijk hoog in vergelijking met de
uitstroomkansen in andere landen. Identificatie van toekomstig langdurig werklozen is mede
daarom niet goed mogelijk.
De Amerikaanse staten zijn sinds 1993 bij wet verplicht enige vorm van `profiling' toe te
passen. In de officiële evaluatie is echter niet de validiteit getest, maar de netto-effecten van
de gecombineerde profiling- en reïntegratie-instrumenten. Ander onderzoek zet grote
vraagtekens bij de toegepaste faseringsmethoden.
In Australië blijkt het identificatiemechanisme van werkzoekenden met een grote kans op
langdurige werkloosheid te werken ten koste van hoge kosten. De afstand tot de arbeidsmarkt
voor een aanzienlijke groep was achteraf bezien een stuk kleiner dan uit de fasering bleek.
Deze groep wordt in een dergelijk geval bemiddeld ten koste van een andere groep voor wie
vroegtijdige bemiddeling wel noodzakelijk is. Daarnaast zijn er ook aanwijzingen dat voor
anderen de afstand tot de arbeidsmarkt juist kleiner werd ingeschat dan achteraf het geval
bleek en dat zij dus de juiste bemiddeling mis liepen.
3.4 Conclusie literatuuronderzoek
Gesteld kan worden dat ten aanzien van de initiële fasering, de zogenaamde kansmeter, de
evaluaties negatief oordelen. Onderzoek in binnen- en buitenland waarschuwen voor de
gevaren van vroegtijdige fasering. Het vermoeden bestaat dat bij fasering voor nogal wat
werkzoekenden de afstand tot de arbeidsmarkt te groot wordt ingeschat terwijl daarnaast een
aantal werkelijke probleemgevallen over het hoofd wordt gezien. Op basis van de onderzochte
evaluatierapporten kan echter geen harde conclusie worden getrokken over de validiteit van
de kansmeter
Ten aanzien van het verdere verloop van het faseringsproces (de kwint en het vervolggesprek
fase 4) komen de evaluaties tot een beduidend positiever oordeel. Voor alle betrokken partijen
ontstaat meer duidelijkheid over de correctheid van de fase-indeling en de (maatschappelijke)
belemmeringen en oplossingen op weg naar succesvolle reïntegratie.
4. Validiteit van de fasering
De validiteit wordt getoetst door aan de hand van realisatiecijfers over de instroom, uitstroom,
fase-indeling. Door TNO is onderzocht hoe groot de voorspellende waarde van de fasering is.
De TNO-cijfers ondersteunen de conclusies uit het literatuuronderzoek dat vroegtijdige fasering kan leiden tot inschattingfouten. Gedurende de eerste periode is de voorspellende waarde van de fasering duidelijk minder. Een beduidend deel van fase 2 (42%), fase 3 (29%) en fase 4 (27%) stroomt binnen een half jaar weer uit. Daarnaast blijft een beduidend deel van fase 1 (20 %) langer dan een jaar ingeschreven bij het CWI. Voor een deel van de werkzoekenden wordt de afstand tot de arbeidsmarkt te groot geschat en anderzijds worden potentiële probleemgevallen over het hoofd gezien.
Op langere termijn (meer dan 1 jaar) zijn de kansen om betaald werk te vinden per fase wel duidelijk verschillend. Daarbij moet worden opgemerkt dat de `onjuiste voorspellingen' dan al zijn uitgestroomd. Hoe hoger de fase-indeling, hoe minder kans op werk.
In onderstaande figuur en tabel van TNO wordt een beschrijving gegeven van de instroom en
uitstroom bij het CWI vanaf 1 januari 1999.
8
Percentage ingeschreven als functie van tijd (instroom van 1999 en later)
100%
Fase 1
75% (n=1.337.483)
Fase 2
(n=58.722)
Fase 3
50% (n=144.005)
Fase 4
(n=250.063)
Percentage "nog" ingeschreven 25%
0%
0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 110 120 130 140 150 160 170 180
Tijd sinds inschrijving (weken)
Tabel 1: Uitstroom naar inschrijvingsduur (vanaf 1999)
Inschrijvingsduur in kwartalen (alleen gevallen met in- èn uitschrijving!) Totaal
1 2 Uitstroom 3 Uitstroom 4 Uitstroom 5 Wel 6 Geen N
Uitstroom na één na twee na drie uitstroom; uitstroom binnen
binnen één maar maar maar maar pas na waargenomen
kwartaal binnen twee binnen drie binnen vier een jaar of periode
kwartalen kwartalen kwartalen later
Fase- 1 Fase 1: 31% 33% 11% 5% 9% 11% 1223263 100%
indeling Directe
bij terugkeer
instroom 2 Fase 2: 14% 28% 16% 8% 23% 11% 64935 100%
Maximaal 1
jaar
3 Fase 3: 9% 20% 14% 8% 26% 23% 126127 100%
Meer dan 1
jaar
4 Fase 4: Op 7% 20% 10% 6% 26% 31% 225995 100%
termijn
bemiddelbaar
Totaal 25% 30% 11% 5% 13% 15% 1640320 100%
Leeftijd 1 tot 23 40% 31% 9% 4% 7% 10% 280043 100%
2 23 tot 35 27% 34% 12% 5% 12% 11% 667136 100%
3 35 tot 40 21% 29% 12% 6% 16% 16% 212400 100%
4 40 tot 45 20% 28% 12% 6% 17% 17% 172001 100%
5 45 tot 50 19% 26% 12% 6% 17% 19% 132895 100%
6 50 tot 57.5 15% 22% 11% 6% 18% 29% 138658 100%
7 57.5 en 12% 20% 9% 5% 17% 38% 36434 100%
ouder
Totaal 26% 30% 11% 5% 13% 15% 1639566 100%
Geslacht 1 Man 28% 31% 11% 5% 11% 14% 828988 100%
2 Vrouw 23% 29% 12% 6% 15% 15% 811332 100%
Totaal 25% 30% 11% 5% 13% 15% 1640320 100%
Bron: TNO
9
5. Conclusie
Op basis van de inventarisatie van bestaand onderzoek en de TNO-cijfers kan worden
geconcludeerd dat de huidige wijze van fasering onvoldoende zekerheid biedt wanneer en in
welke mate pas ingeschreven werkzoekenden hulp nodig hebben bij het (her)intreden op de
arbeidsmarkt. Daarnaast bestaat enig risico dat kansvergrotende instrumenten worden ingezet
bij werklozen die toch wel op eigen kracht of met behulp van bemiddeling van het CWI aan
het werk zouden zijn gekomen.
De minister is voornemens om samen met de ketenpartners een nadere verkenning te doen
naar de vereenvoudiging van de fasering en de fasering in twee groepen (de directe
bemiddelbaren en de niet direct bemiddelbaren), waarbij een mogelijke herziening van de
indicering van de groep direct bemiddelbaren wordt meegenomen. Daarbij zal ook de
mogelijkheden tot vereenvoudiging van het reïntegratieadvies respectievelijk de taakverdeling
van de ketenpartners terzake worden betrokken. De Raad van Bestuur van CWI is in de
Meibrief gevraagd haar oordeel te geven over deze aspecten.
Bijlage:
Samenvatting van het TNO-onderzoek naar De Voorspellende Waarde van Fasering
10
Literatuurlijst
CTSV (1999), Uitvoering in Samenwerking: onderzoek naar de uitvoering van de WW in
regionale samenwerking.
FNV (2002), Vierde grote FNV Wachtkamerenquête
Hoffman en Schouten (1998), "Werklozen in fasen" Economisch Statistische Berichten, p.
864-865
Instituut voor sociaal-wetenschappelijk beleidsonderzoek en advies (2001), "De fase 4-
clienten (onder)belicht." Universiteit van Tilburg, Sociaal Bestek 2, p. 21-24
Koning en van Leuvensteijn (2000), "Duration Dependence in Unemployment Insurance and
Social Assistance: Consequences of Profiling for the Unemployed. Centraal Plan Bureau,
Research Memorandum
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Ministerie van Financiën (2001), Aan
de slag. Eindrapportage van de werkgroep Toekomst van het arbeidsmarktbeleid
Mullaart Partners (2001), De tijd voor een kwint: een onderzoek naar de tijdsbesteding van de
kwalificerende intake.
OECD (1998), "Early identification of jobseekers at risk of long-term unemployment. The
role of profiling."
Regioplan Onderzoek Advies en Informatie B.V. (1998), Evaluatie SWI Meetlat
Research voor beleid (1999), Ervaringen met het instrument kwalificerende intake. i.o.v. het
ministerie van SZW
Research voor Beleid (2000a), De Kansmeter - Een evaluatie ten behoeve van de verdere
ontwikkeling van het instrument. i.o.v. het ministerie van SZW
Research voor beleid (2000b), Ervaringen met het vervolggesprek fase 4. i.o.v. het ministerie
van SZW
TNO-arbeid (2003), Voorspellende Waarde van Fasering. TNO-boekrapport 25324
11