LJN-nummer: AF9014 Zaaknr: 10/110034-02
Bron: Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak: 21-05-2003
Datum publicatie: 21-05-2003
Soort zaak: straf -
Soort procedure: eerste aanleg - meervoudig
Parketnummer van de berechte zaak: 10/110034-02
Datum uitspraak: 21 mei 2003
Tegenspraak
VONNIS
van de RECHTBANK TE ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in
de strafzaak tegen:
geboren op te ,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres
ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting Rijnmond, Huis van Bewaring De IJssel te
Krimpen aan den IJssel.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de
terechtzitting van 7 mei 2003.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de
inleidende dagvaarding onder parketnummer 10/110034-02, zoals deze ter
terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van
justitie is gewijzigd. Van deze dagvaarding en vordering wijziging
tenlastelegging zijn kopieën in dit vonnis gevoegd (bladzijden
genummerd 1A- 1G).
DE EIS VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Bode heeft gerekwireerd - zakelijk
weergegeven -de vrijspraak van het onder 6 primair ten laste gelegde
en de bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2, 3, 4, 5 en 6
subsidiair ten laste gelegde en de veroordeling van de verdachte tot
zeventien jaren onvoorwaardelijke gevangenisstraf met aftrek van
voorarrest, de toewijzing van de vorderingen van de benadeelde
partijen zoals gevorderd, alsmede oplegging van de
schadevergoedingsmaatregel.
NIET BEWEZEN
Het onder 6 primair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend
bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
BEWEZEN
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het
onder 1 primair, 2, 3, 4, 5 en 6 subsidiair ten laste gelegde heeft
begaan, met dien verstande dat
Hetgeen onder 1 primair, 2, 3, 4, 5 en 6 subsidiair meer of anders is
ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden
vrijgesproken.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging kennelijke
verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring
verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte
daardoor niet geschaad in de verdediging.
BEWIJS
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen
verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die zijn vervat
in de inhoud van wettige bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen zullen in
die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist, in een
aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN
De raadsman van de verdachte heeft ten aanzien van het onder 6 ten
laste gelegde betoogd dat er sprake is van vrijwillig terugtreden als
bedoeld in artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht, waardoor er
geen strafbaar feit heeft plaatsgevonden.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
Verdachte en zijn mededaders hebben zich per auto begeven naar de
nabije omgeving van Robico, waar zij op enig moment geconfronteerd
werden met ondermeer een rondrijdende beveiligingswagen en een
voorbijrijdend politiebusje. De rechtbank is van oordeel dat de
bewezen verklaarde voorbereidingshandelingen, in de zin van artikel 46
van het Wetboek van Strafrecht, met het oog op de gezamenlijke
uitvoering van een diefstal met geweld of een afpersing op bedoeld
moment reeds waren voltooid.
Die voorbereidingen waren nog niet uitgemond in een begin van
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf omdat de omstandigheid dat ter
plaatse teveel personeel en een politie- en bewakingsbusje aanwezig
waren, hen hiervan heeft weerhouden, en heeft doen besluiten de
geplande diefstal met geweld of afpersing niet voort te zetten. Van
vrijwillige terugtred in de voorbereidingsfase is geen sprake, nu het
misdrijf niet is voltooid ten gevolge van een omstandigheid die niet
van de wil van de verdachte afhankelijk was.
De bewezen feiten leveren op:
1 primair.
Doodslag, vergezeld en/of voorafgegaan van een strafbaar feit en
gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf
straffeloosheid te verzekeren,
strafbaar gesteld bij artikel 288 van het Wetboek van Strafrecht.
2. Poging tot doodslag,
strafbaar gesteld bij artikel 287 in verbinding met artikel 45 van het
Wetboek van Strafrecht.
3. Poging tot afpersing en/of poging tot diefstal, voorafgegaan,
vergezeld en gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen
personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en
gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de
vlucht mogelijk te maken, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft
gehad
strafbaar gesteld bij artikel 317 in verbinding met artikel 45 en/of
artikel 312, eerste en derde lid, in verbinding met artikel 310 en
artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
4. Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en
munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van
categorie III,
strafbaar gesteld bij artikel 55, derde lid, onder a, van de Wet
wapens en munitie, meermalen gepleegd
en
handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en
munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van
categorie III,
strafbaar gesteld bij artikel 55, derde lid, onder a, van de Wet
wapens en munitie.
5. Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer
verenigde personen,
strafbaar gesteld bij artikel 317 in verbinding met artikel 312,
tweede lid onder 2° van het Wetboek van Strafrecht,
en
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met
geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor
te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd
door twee of meer verenigde personen,
strafbaar gesteld bij artikel 312, eerste lid en tweede lid onder 2°
in verbinding met artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
6 subsidiair.
Medeplegen van voorbereiding van afpersing en/of diefstal,
voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging
met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal
voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op
heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het
bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl de dader opzettelijk
voorwerpen kennelijk bestemd tot het begaan van dat/die
misdrijf/misdrijven verwerft en/of voorhanden heeft,
strafbaar gesteld bij artikel 46 in verbinding met artikel 47, met
artikel 317, eerste lid, en/of met artikel 312, eerste lid, in
samenhang met artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden gebleken die de
straf-baarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn strafbaar.
STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid
van de verdachte uitsluiten. De verdachte is strafbaar.
MOTIVERING VAN DE STRAF
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst
van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de
persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals
daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij
wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft getracht het winkelbedrijf Bas van der Heijden,
kort nadat deze winkel was gesloten voor publiek, op brute wijze te
overvallen. Hij is hiertoe op listige wijze het winkelfiliaal
binnengekomen, waarna hij, met een bivakmuts op en een pistool in zijn
hand, werd opgemerkt door de vijf nog aanwezige personeelsleden. De
verdachte heeft de personeelsleden met dit pistool bedreigd en hen
gedwongen te gaan liggen. Toen bleek dat geen van de aanwezigen over
de kluissleutel beschikte is de hoofdcaissière, ,
gebeld om met de kluissleutel naar de winkel te komen.
In de tussentijd werden de handen van de personeelsleden met
kabelbinders vastgebonden en werden zij gedwongen om met hun gezicht
naar beneden op de grond te gaan liggen. Het door de verdachte
toegepaste geweld en de bedreiging met geweld zijn voor de
slachtoffers uitermate beangstigend en bedreigend geweest.
Toen en haar vriend, ] nietsvermoedend
bij het winkelpand waren aangekomen heeft de verdachte nadat hij hen
beiden door een kijkgat in de deur had gesignaleerd, de deur geopend
en op hen geschoten. Hierna heeft de verdachte zich uit de voeten
gemaakt. is door een kogel in de borst geraakt en is
vrijwel onmiddellijk ter plaatse overleden, terwijl in
haar wang en in een oor is geraakt.
De verdachte heeft een afschuwelijk feit begaan. Hij heeft een
jongeman die een veelbelovende toekomst voor zich had, het meest
fundamentele recht, namelijk het recht op leven, ontnomen. Een
dergelijke daad is onomkeerbaar en hierdoor des te ernstiger. De
verdachte heeft door zijn handelwijze tevens de ouders, de broer, en
de vriendin onherstelbaar leed berokkend. Ten aanzien
van geldt bovendien dat zij op de plaats zelf met de
gewelddadige dood van haar vriend is geconfronteerd en zelf
ternauwernood aan de dood ontsnapt is. Het behoeft geen betoog dat
door deze brute overval met fatale afloop de rechtsorde ernstig
geschokt is en grote beroering in de woonomgeving van de slachtoffers
teweeg is gebracht.
Twee weken voor de hierboven omschreven overval met dodelijke afloop,
heeft de verdachte samen met een ander een cafébedrijf, Cardan,
eveneens op gewelddadige en vrijwel identieke wijze overvallen. De
verdachte is met zijn mededader vlak na sluitingstijd met bivakmutsen
op het café binnengedrongen en zij hebben de nog aanwezige
barmedewerker onder bedreiging van een vuurwapen gedwongen te gaan
liggen. De handen van het slachtoffer werden met kabelbinders
vastgebonden. De inmiddels binnengekomen bedrijfsleider werd onder
bedreiging van een vuurwapen gedwongen met de in zijn bezit zijnde
kluissleutels de kluis te openen en het daarin aanwezige geld in een
tas te stoppen. De bedrijfsleider werd hierbij meermalen hard tegen
het hoofd geslagen. De verdachte of zijn mededader heeft tevens geld
uit een bureaula weggenomen. De bedrijfsleider is hierna eveneens aan
zijn handen vastgebonden. Het slachtoffer is op ruwe en voor hem zeer
beangstigende wijze bedreigd en aldus gedwongen tot afgifte van geld.
Voorts heeft de verdachte samen met anderen een overval op een
groothandel voorbereid door die groothandel vanuit een auto te
observeren, terwijl zij messen, een vuurwapen, kabelbinders en
handschoenen bij zich hadden.
De verdachte heeft voorts een vuurwapen voorhanden gehad en
overgedragen, hetgeen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van
personen met zich brengt.
Zoals blijkt uit het uittreksel uit het Documentatieregister
betreffende verdachte de dato 25 juli 2002 is de verdachte reeds
eerder veroordeeld terzake van onder andere gewelds- en
vermogensdelicten, alsmede op grond van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank heeft acht geslagen op de inhoud van het
voorlichtingsrapport de dato 19 februari 2003, opgesteld ten aanzien
van de persoon van verdachte door de reclasseringswerker M. van der
Lijn, werkzaam bij de Reclassering Nederland.
Tevens heeft de rechtbank kennis genomen van de inhoud van het rapport
van een oriënterend psychiatrisch onderzoek naar de persoon van de
verdachte, opgemaakt door R.A. van der Pol, forensisch psychiater en
gedateerd 26 september 2002. De psychiater concludeert dat de
verdachte een niet psychiatrisch zieke man is met een antisociale
persoonlijkheidsstoornis en narcistische persoonlijkheidstrekken.
Gezien het uiterst gewelddadige karakter van het merendeel van de
bewezen feiten en het deels onherstelbare, deels langdurige psychische
leed dat de nabestaanden en slachtoffers hiervan ondervinden, acht de
rechtbank een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen
duur passend en geboden.
De rechtbank zal voorts de hierna te bespreken
schadevergoedingsmaatregel opleggen.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straf en maatregel zijn behalve op de reeds genoemde
artikelen gegrond op de artikelen 36f en 57 van het Wetboek van
Strafrecht.
DE VORDERINGEN BENADEELDE PARTIJ
Op de wijze voorzien in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van
Strafvordering hebben zich voor de aanvang van de terechtzitting
gevoegd als benadeelde partijen:
1. , wonende te , terzake van feit 1 en
feit 3. De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële en
immateriële schade tot een bedrag van EUR 18.626,89.
2. , wonende te , in deze vertegenwoordigd door
mr. M. Jansen, advocaat te Spijkenisse, terzake van feit 2 en feit 3.
De benadeelde partij vordert - na wijziging en aanvulling van de
vordering door middel van een brief van de raadsman van de benadeelde
partij van 5 mei 2003, getiteld "Corrigenda en addenda" - vergoeding
van immateriële schade tot een bedrag van EUR 40.000,-, zonodig bij
wijze van voorschot toe te kennen.
3. , wonende te , in deze vertegenwoordigd
door W. de Ruiter, terzake van feit 3. De benadeelde partij vordert
vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van EUR 2.269,- bij
wijze van voorschot toe te kennen.
4. , wonende te , terzake van feit 3. De
benadeelde partij vordert vergoeding van immateriële schade tot een
bedrag van EUR 1.134,-.
5. , wonende te , terzake van feit 5. De
benadeelde partij vordert vergoeding van materiële schade tot een
bedrag van EUR 6.347,-.
Door of namens de verdachte is de aansprakelijkheid en de door de
benadeelde partijen gestelde hoogte van de schade- betwist.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de
vorderingen van de benadeelde partijen en heeft voorts gevorderd aan
de verdachte ten aanzien van elke vordering de maatregel van
schadevergoeding op te leggen.
Ad 1.
De rechtbank stelt vast dat een deel van de vordering van de
benadeelde partij betrekking heeft op de kosten van lijkbezorging van
het slachtoffer.
Nu deze kosten ten laste zijn gekomen van ,
voornoemd, die erfgenaam van het slachtoffer is, kan zij op grond van
het bepaalde in artikel 51a, tweede lid van het Wetboek van
Strafvordering in zoverre worden ontvangen in haar vordering.
Nu is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de
onder 1 en 3 bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks schade
heeft geleden, zal de vordering terzake van de materiële schade tot
een bedrag van EUR 5.126,89 (zijnde de uitvaart- en advertentiekosten)
worden toegewezen. De gevorderde immateriële schade is naar maatstaven
van redelijkheid en billijkheid bij wijze van voorschot toewijsbaar
tot een bedrag van EUR 5.000,- zodat dit bedrag zal worden toegewezen.
De vordering van de benadeelde partij is, voor zover hierboven niet
toegewezen, niet van zo eenvoudige aard, dat dit onderdeel van die
vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop
zal worden bepaald dat de benadeelde partij daarin niet ontvankelijk
is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter
kan worden aangebracht.
Ad 2.
Nu is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het
onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade heeft
geleden, is de gevorderde immateriële schade naar maatstaven van
redelijkheid en billijkheid bij wijze van voorschot toewijsbaar tot
een bedrag van EUR 5.000,-, zodat dit bedrag zal worden toegewezen.
De vordering van de benadeelde partij is voor het overige niet van zo eenvoudige aard, dat dit onderdeel van die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal worden bepaald dat de benadeelde partij daarin niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Ad 3.
Nu is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het
onder 3 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade heeft
geleden, is de gevorderde immateriële schade naar maatstaven van
redelijkheid en billijkheid bij wijze van voorschot toewijsbaar tot
een bedrag van EUR 1.000,-, zodat dit bedrag zal worden toegewezen.
De vordering van de benadeelde partij is voor het overige niet van zo eenvoudige aard, dat dit onderdeel van die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal worden bepaald dat de benadeelde partij daarin niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Ad 4.
Nu is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het
onder 3 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade heeft
geleden, is de gevorderde immateriële schade naar maatstaven van
redelijkheid en billijkheid bij wijze van voorschot toewijsbaar tot
een bedrag van EUR 1.000,-, zodat dit bedrag zal worden toegewezen.
De vordering van de benadeelde partij is voor het overige niet van zo eenvoudige aard, dat dit onderdeel van die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal worden bepaald dat de benadeelde partij daarin niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Ad 5.
Nu is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het
onder 5 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade heeft
geleden en de omvang hiervan onvoldoende gemotiveerd is betwist, zal
het gevorderde bedrag, zijnde EUR 6.347,-, worden toegewezen.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen ofwel geheel ofwel in
overwegende mate danwel ten dele worden toegewezen, moet de verdachte
de kosten van de benadeelde partijen betalen.
De rechtbank acht tevens oplegging van de hierna te noemen maatregel
als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en
geboden.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 6 primair ten
laste geleg-de feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 2, 3, 4, 5
en 6 subsidiair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven,
heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten
laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de
verdachte daarvan vrij;
- stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde
strafbare feiten;
- verklaart de verdachte terzake van de feiten strafbaar;
- veroordeelt de verdachte terzake van de bewezen verklaarde feiten
tot een gevangenisstraf voor de tijd van 14 (veertien) jaren;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de
tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige
hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde
gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet
reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
- wijst de vordering van de benadeelde partij
ten dele toe en veroor-deelt de verdachte tegen kwijting aan
, wonende te , te betalen EUR 10.126,89
(zegge tienduizend honderdzesentwintig euro en negenentachtig
eurocent);
- verklaart de benadeelde partij voor het
overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat dit deel
slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- legt aan de verdachte de verplichting op aan de staat ten behoeve
van , de nabestaande van het slachtoffer, wonende
te , te betalen EUR 10.126,89 (zegge tienduizend
honderdzesentwintig euro en negenentachtig eurocent)) bij gebreke van
volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis
voor de duur van 110 dagen, met dien verstande dat de toepassing van
de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet
opheft;
- bepaalt daarbij dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de
verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van EUR
10.126,89 ten behoeve van voormelde nabestaande van het slachtoffer,
daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij
een bedrag van EUR 10.126,89 te betalen komt te vervallen, en bepaalt
tevens dat indien de verdachte aan de benadeelde partij een bedrag van
EUR 10.126,89 heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan
de staat van een bedrag van EUR 10.126,89 ten behoeve van voormelde
nabestaande van het slachtoffer komt te vervallen;
- veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de bena-deelde
partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
- wijst de vordering van de benadeelde partij
ten dele toe en veroordeelt de verdachte tegen kwijting aan
, wonende te , in deze vertegenwoordigd door mr.
M. Jansen, te betalen EUR 5.000,- (zegge vijfduizend euro);
- verklaart de benadeelde partij voor het
overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat dit deel
slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- legt aan de verdachte de verplichting op aan de staat ten behoeve
van het slachtoffer , wonende te , in deze
vertegenwoordigd door mr. M. Jansen, te betalen EUR 5.000,- (zegge
vijfduizend euro) bij gebreke van volledige betaling en volle-dig
verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 50 dagen, met
dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de
hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
- bepaalt daarbij dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de
verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van EUR 5.000,-
ten behoeve van voormeld slachtoffer, daarmee de verplichting van de
verdachte om aan de benadeelde partij een bedrag van EUR 5.000,- te
betalen komt te vervallen, en bepaalt tevens dat indien de verdachte
aan de benadeelde partij een bedrag van EUR 5.000,- heeft betaald,
daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van
EUR 5.000,- ten behoeve van voormeld slachtoffer komt te vervallen;
- bepaalt dat dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente
vanaf 15 juli 2002 tot aan de dag van de algehele voldoening;
- veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde
partij gemaakt, tot op heden begroot op EUR 540;
- wijst de vordering van de benadeelde partij
ten dele toe en veroordeelt de verdachte tegen k ,
wonende te , in deze vertegenwoordigd door W. de Ruiter, te
betalen EUR 1.000,- (zegge éénduizend euro);
- verklaart de benadeelde partij voor het
overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat dit deel
slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- legt aan de verdachte de verplichting op aan de staat ten behoeve
van het , wonende te , in deze
vertegenwoordigd door W. de Ruiter, te betalen EUR 1.000,- (zegge
éénduizend euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig
verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 dagen, met
dien verstande dat de toepassing van de vervangende hech-tenis de
hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
- bepaalt daarbij dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de
verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van EUR 1.000,-
ten behoeve van voormeld slachtoffer, daarmee de verplichting van de
verdachte om aan de benadeelde partij een bedrag van EUR 1.000,- te
betalen komt te vervallen, en bepaalt tevens dat indien de verdachte
aan de benadeelde partij een bedrag van EUR 1.000,- heeft betaald,
daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van
EUR 1.000,- ten behoeve van voormeld slachtoffer komt te vervallen;
- veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde
partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
- wijst de vordering van de benadeelde partij
ten dele toe en veroordeelt de verdachte tegen kwijting aan
, wonende te , te betalen EUR 1.000,-
(zegge éénduizend euro);
- verklaart de benadeelde partij voor het
overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat dit deel
slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- legt aan de verdachte de verplichting op aan de staat ten behoeve
van het slachtoffer , wonende te , te
betalen EUR 1.000,- (zegge éénduizend euro) bij gebreke van volledige
betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur
van 20 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende
hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
- bepaalt daarbij dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de
verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van EUR 1.000,-
ten behoeve van voormeld slachtoffer, daarmee de verplichting van de
verdachte om aan de benadeelde partij een bedrag van EUR 1.000,- te
betalen komt te vervallen, en bepaalt tevens dat indien de verdachte
aan de benadeelde partij een bedrag van EUR 1.000,- heeft betaald,
daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van
EUR 1.000,- ten behoeve van voormeld slachtoffer komt te vervallen;
- veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde
partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
- wijst de vordering van de benadeelde partij
toe en veroordeelt de verdachte tegen kwijting aan [benadeelde partij
5], wonende te , te betalen EUR 6.347,- (zegge zesduizend
driehonderd zevenenveertig euro);
- legt aan de verdachte de verplichting op aan de staat ten behoeve
van de benadeelde , wonende te , te
betalen EUR 6.347,- (zegge zesduizend driehonderd zevenenveertig euro)
bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen
door hechtenis voor de duur van 70 dagen, met dien verstande dat de
toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde
verplichting niet opheft;
- bepaalt daarbij dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de
verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van EUR 6.347,-
ten behoeve van voormelde benadeelde, daarmee de verplichting van de
verdachte om aan de benadeelde partij een bedrag van EUR 6.347,- te
betalen komt te vervallen, en bepaalt tevens dat indien de verdachte
aan de benadeelde partij een bedrag van EUR 6.347,- heeft betaald,
daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van
EUR 6.347,- ten behoeve van voormelde benadeelde komt te vervallen;
- veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde
partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Buchner, voorzitter,
en mrs. Hartog en Blom, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Wolters, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21
mei 2003.