Hoge Raad der Nederlanden
Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AF5704 Zaaknr: 01915/02
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 20-05-2003
Datum publicatie: 20-05-2003
Soort zaak: straf -
Soort procedure: cassatie
20 mei 2003
Strafkamer
nr. 01915/02
IV/DAT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te
's-Hertogenbosch van 25 april 2002, nummer 20/002255-01, in de
strafzaak tegen:
, geboren te op 1957, ten
tijde van de betekening van de aanzegging in cassatie gedetineerd in
de Penitentiaire Inrichting "De Geerhorst" te Sittard.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de
Arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 12 juli 2001 - de
verdachte ter zake van "ontucht plegen met zijn minderjarig kind,
meermalen gepleegd" veroordeeld tot twee jaren gevangenisstraf. Voorts
heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen in
voege als in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.
van Beest, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van
cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt
daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het
bestreden arrest zal vernietigen en de zaak zal verwijzen naar een
aangrenzend Gerechtshof, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep
opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel keert zich tegen de afwijzing door het Hof van het
verzoek tot het horen van het slachtoffer door de Rechter-Commissaris
en het subsidiaire verzoek tot het laten toetsen van de
betrouwbaarheid van zijn verklaring door een deskundige. Het middel
klaagt dat aldus art. 6 EVRM is geschonden. Blijkens de toelichting
beoogt het middel mede te betogen dat het Hof - in het licht van de
afwijzing van deze verzoeken - de verklaring van het slachtoffer ten
onrechte tot het bewijs heeft doen meewerken.
3.2.1. Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard:
"dat hij op tijdstippen in de periode van 1 maart 1999 tot en met 15
september 1999 in Nederland telkens ontucht heeft gepleegd met zijn
minderjarig kind (geboren op 1994),
bestaande die ontucht telkens hierin dat hij, verdachte, zijn penis in
de mond van die heeft gebracht en/of die
(aan) zijn, verdachtes, penis heeft doen kussen en/of likken, en/of
hij, verdachte, de penis van die in zijn, verdachtes,
mond heeft genomen en/of (aan) de penis van die heeft
gelikt en/of gekust."
3.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen die zijn
opgenomen in de aanvulling op het verkorte arrest, waaronder:
a. een proces-verbaal van politie, inhoudende als verklaring van
(bewijsmiddel 1):
"Ik doe aangifte van seksuele intimidatie/handelingen, gepleegd met
, geboren op 1994. Dit is vermoedelijk
gebeurd door zijn natuurlijke vader, . is de
zoon van en mijn dochter, . Zij hebben
beiden het ouderlijk gezag over . Op dit moment woont
bij mij.
heeft vanaf november 1998 tot 23 januari 1999 met zijn
ouders bij mij gewoond. Daarna zijn zij naar het Nemo-huis gegaan.
is daar vervolgens vertrokken, waarna ook
daar is weggegaan. is eerst even bij
geweest. Vanaf maart 1999 tot 8 september 1999 verbleef
bij zijn vader. Zij zijn in die tijd overal en nergens geweest: in
vakantiehuisjes, hotels, op de Antillen. Toen zij terugkwamen van de
Antillen, woonde zijn vader in de . heeft toen
nog even bij zijn vader gewoond. Vanaf ongeveer augustus 1999 tot 8
september 1999 is in de geweest.
is daarna met de politie meegegaan en is toen bij mij
gebracht.
Op 14 oktober 1999, toen onder de douche ging, vroeg ik
hem bij wie hij het liefst was, bij oma, bij mama of bij papa. Toen
zei hij: "Bij papa niet, want dan moet ik altijd met de puzzel
spelen." Ik zei toen: "Met de puzzel spelen?" zei toen:
"Nee oma, met de piel." Ik dacht eerst dat het met wassen was gegaan,
want dan raak je hem ook aan, dus toen vroeg ik: "Onder de douche?"
antwoordde toen: "Nee, in bed." Ik vroeg toen of ze ook
deden kussen met de tong. Toen zei : "Ja, maar, oh bah,
dat was vies."
Dat was het moment dat ik dacht dat ik er niet verder op in moest
gaan, want ik kon aan zijn gezicht zien dat hij niet veel wilde
zeggen. ging ook in het hoekje van de douche staan. Ik
heb hem toen afgedroogd en verder hebben we het er niet meer over
gehad. De volgende ochtend heb ik de politie opgebeld. Ik heb niet
tegen gezegd wat ik vond van wat ik gehoord had. Ik heb
gisteren pas tegen gezegd dat ik met de politie
gesproken had. Toen ik hem vroeg of hij nog wist wat hij over papa had
verteld, ging hij met zijn hoofd meteen op de bank hangen.
De seksuele handelingen zijn geweest in de tijd dat met
zijn vader in de woonde. Gisteren, zei tegen
mij: "Oma, ik weet niet meer precies wanneer, maar ik weet wel waar we
woonden. Waar papa de koffers af heeft moeten geven." Ik vroeg toen of
dat hier in , in de , was. Dat was zo. Met koffers
afgeven bedoel ik dat zich had aangegeven in verband met
de drugshandel."
b. een proces-verbaal van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, Afdeling
Jeugd- en Zedenzaken, inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van
verbalisanten (bewijsmiddel 2):
"Ondergetekenden, M.J.C. Janssen-Van de Wiel (verhoor) en J.B. Lentink
(regie), hoorden op maandag 3 januari 2000, vanaf omstreeks 10.36 uur,
na daartoe verkregen toestemming:
, geboren te op 1994
(het hof begrijpt dat bedoeld wordt de minderjarige ).
Dit verhoor werd afgenomen en audiovisueel geregistreerd in een
daarvoor bestemde ruimte van de Regiopolitie Brabant Zuid-Oost. Deze
ruimte bestaat uit twee vertrekken, te weten een interviewkamer en een
regiekamer. Deze vertrekken zijn gescheiden door een wand waarin een
zogenaamd one-wayscreen is aangebracht, zodat het verhoor in de
regiekamer visueel is te volgen, terwijl door middel van een
geluidsverbinding het verhoor in de regiekamer ook rechtstreeks is te
beluisteren.
Ten tijde van het verhoor was I.J.M. Kersten, hoofdagent te Stratum,
in de regiekamer aanwezig."
c. een proces-verbaal, inhoudende als relaas van voornoemde M.J.C.
Janssen-Van de Wiel (bewijsmiddel 3):
"Op 3 januari 2000 vanaf omstreeks 10.36 uur, hoorde ik in het bureau
van politie te Eindhoven een persoon, die opgaf te zijn:
, geboren te op 1994.
(Het hof begrijpt dat bedoeld wordt de minderjarige .)
Van dit verhoor werden audiovisuele opnamen gemaakt in een daartoe
bestemde ruimte. Volstaan zal worden met het weergeven van een
uitgebreide samenvatting van het verhoor.
wilde heel graag zijn verhaal vertellen aan de politie,
maar alleen als zijn oma in dezelfde kamer aanwezig zou zijn. Na
overleg met de Officier van Justitie werd dit toegestaan. Het verhoor
werd dus afgenomen in het bijzijn van de oma van .
Op mijn vraag of kan vertellen waarvoor hij is gekomen,
zegt hij: "Voor papa, want die is heel stout geweest. "Op mijn vraag
wat hij daarover kan vertellen, zegt hij: "Ik moest van papa op zijn
plassertje likken en kusjes geven en zuigen. En papa zei: "Er komt
iets uit", maar er komt niets uit. En als er iets uitkwam, ging ik
naar de gewone kamer." woonde eerst bij papa. Hij woonde
toen in een flat, een hele grote, en daar hadden ze de koffers
gestolen. Ze hebben de koffers weer terug.
Hij was altijd alleen met papa. Waar papa met de plasser had gedaan,
daar waren ook de koffers gestolen.
Dat met die plasser is gebeurd in de flat, maar weet
niet hoe het daar heet. Een flat is hoger dan een hotel, maar je hebt
ook hoge hotels en daarin heeft ooit gewoond. Die flat
staat in Nederland. Op mijn vraag hoe het dan ging met het plassertje,
zegt : "Nou, als ik vroeg, ik wil dat, dan deden we dat
en als ik vroeg, ik wil dat niet, dan deden we dat niet. Op mijn vraag
of dat dan vroeg, zegt hij: "Nee, papa vroeg of dat ik
dat wou. Hij vroeg dan: wil je dat? En als ik wou, zei ik ja en als ik
niet wou zei ik neen."
heeft het ook wel bij papa gedaan en dan wilde hij ook.
Op mijn vraag wat hij dan moest doen, zegt : "Plassertje
kusjes geven en zuigen en ik moest ook op en neer met de piemel" (doet
hij voor). Op mijn vraag hoe hij bij die piemel kon komen zegt hij:
Ja, dan doe je gewoon de onderbroek en de gewone broek uit, of omhoog.
Wij deden 's avonds de onderbroek aanhouden en de andere broek gewoon
uit, net als iedereen. Die broeken bleven dan op de grond in de
slaapkamer. De broeken waren dan nog bij de benen. en
papa hadden dan allebei zo de broeken naar beneden. Dan moest
aan de piel van papa zitten. wist wat hij
moest doen omdat papa dat vroeg. likte met zijn tong.
Kusjes gaf hij met de mond en op en neer gaan deed hij met de hand. De
piel had hij dan in zijn hand. Je moet dan zachtjes op en neer gaan.
Het was niet stil als dit bij papa deed, ze hoorden dan
nog mensen buiten. "Als er dan iemand op de deur klopte, deden wij
weer gewoon de onderbroek en de gewone broek aan en dan deden we de
deur open", zegt .
Dit was in een flat gebeurd in Nederland. Het is ook in een hotel
gebeurd.
Op mijn vraag of papa ook zo aan heeft gezeten, zegt
: "Ja, papa ging hetzelfde doen als ik deed en dat jeukte
een beetje en verder kan ik het niet zo goed vertellen, want dat weet
ik niet meer, maar het gaat over zijn eigen piemel en die van papa."
Zijn piel jeukte omdat zijn papa eraan ging zuigen en dan jeukt dat
een beetje omdat de piel van wat kleiner is. Als papa
dit deed, gebeurde er niets met de piel van .
In Nederland gebeurde het dan in de flat en verder ook in een hotel.
Op mijn vraag wat er toen gebeurd was, zegt : "Hetzelfde
als in de flat, geen andere dingen." Als ze dit deden waren hun
piemeltjes altijd bloot.
Ik vraag aan hoe vaak dit gebeurde. zegt:
"Dat weet ik niet, want het is heel vaak gebeurd en dan weet ik het
niet.
Ik vraag aan hoe vaak hij niet wilde als papa hem vroeg
of hij dat wilde doen. zegt: "Nee, dat weet ik niet."
Ik vraag aan waar ze dan waren? In de slaapkamer?
zegt: "Dat was een hele mooie slaapkamer en daar waren
een paar mooie dingen voor op het bed en er was ook een deur voor waar
je op kon staan. Ik vraag of hij een balkon bedoeld en dat is zo.
Op mijn vraag waar ze dan in de slaapkamer waren, bijvoorbeeld of ze
stonden of ze... zegt dan: "Nee, wij zaten op het bed."
Ik vraag of ze ook wel wat anders deden dan zitten. zegt
"Ja, liggen of met het balletje heel zacht aaien, dat deden we ook wel
eens." Ik vraag, wat voor een balletje? wijst tussen
zijn benen en zegt:
"Hier." Ik zeg dan: "Oh, je balletje." zegt: "Ja, nee,
papa deed het bij mij en ik deed het bij hem. Dat balletje voelde
zacht, verder niets. Er zat ook nog iets binnenin, maar dat voelde
hard.
Ik vraag aan hoe ze lagen in bed. zegt:
"Op de buik of op de rug. Niet op de zij of zo." Als ze op de buik
lagen, deden ze niets. zegt: "Wij deden gewoon onder de
lakens of onder de dekens en dan konden we gewoon bij het pieletje."
Op mijn vraag waar hun broeken dan waren als ze in bed lagen, zegt
: "Op de grond, of op onze benen, heel ver."
Ik geef aan dat hij gezegd heeft dat hij heel zachtjes op en neer
moest doen met de piel. zegt: "Ja, want anders ging die
piemel er natuurlijk vanaf." Ik vraag hoe wist dat hij
zachtjes moest doen. zegt: "Papa zei dat en als papa bij
mij hard deed zei ik ook: "Zachtjes doen"."
Ik herhaal nog wat verteld had over de momenten dat de
seksuele handelingen verricht werden en toen ze naar bed gingen om te
slapen... valt me in de rede en zegt: "En toen deden we
dat even en toen gingen we slapen. Maar papa deed geen pyjama aan,
alleen een onderbroek en ik een onderbroek, hetzelfde als papa en soms
met een pyjama.
Tijdens het verhoor heb ik niet gezien dat er enige interactie tussen
en zijn oma plaatsvond op de momenten dat door
relevante informatie werd verstrekt."
3.2.3. Het Hof heeft de in het middel bedoelde verzoeken in het
verkorte arrest onder het hoofdje "De bijzondere overwegingen omtrent
het bewijs" als volgt samengevat en afgewezen:
"De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep
verzocht de minderjarige in zijn aanwezigheid als
getuige te doen horen in het kabinet van de Rechter-Commissaris, dan
wel de door de minderjarige in de verhoorstudio
afgelegde verklaring op haar betrouwbaarheid te laten toetsen door een
terzake deskundige.
Het hof wijst deze verzoeken af.
Tot het horen van de minderjarige als getuige acht het
hof geen noodzaak aanwezig, reeds omdat de betrokkenheid van verdachte
bij het hem tenlastegelegde en hiervoor bewezenverklaarde in voldoende
mate steun vindt in andere bewijsmiddelen, in het bijzonder in de
verklaring van , de oma van de minderjarige.
Voorts neemt het hof in aanmerking dat de door de minderjarige
in de verhoorstudio afgelegde verklaring is afgenomen in
het kader van een onderzoek waarin is gewerkt volgens de aanwijzing
van het College van Procureurs-Generaal inzake seksueel misbruik in
afhankelijkheidsrelaties. Mede op grond daarvan acht het hof
aannemelijk dat het onderzoek met de vereiste zorgvuldigheid is
uitgevoerd, terwijl naar het oordeel van het hof voorts, gezien de
verslaglegging van de betrokken verbalisante, voldoende aannemelijk is
dat de minderjarige met de vereiste zorgvuldigheid op
een open, niet- suggestieve wijze is ondervraagd. Voorts acht het hof
voldoende aannemelijk dat de aanwezigheid van de oma van de
minderjarige in de verhoorstudio niet van (beslissende)
invloed is geweest op de inhoud van de door de minderjarige afgelegde
verklaring, aangezien zowel uit het relaas van de verhorende
verbalisante als uit het relaas van de in de regiekamer aanwezige
verbalisanten blijkt dat tussen de minderjarige en zijn oma tijdens de
afname van het verhoor geen interactie plaatsvond.
Gelet op het vorenstaande acht het hof de uitkomsten van het verhoor
van de minderjarige , mede gelet op de gedetailleerdheid
van zijn verklaring, voldoende betrouwbaar om voor het bewijs te
worden gebruikt, terwijl naar het oordeel van het hof van een thans
nog af te leggen verklaring een minder grote betrouwbaarheid is te
verwachten. Gezien het tijdsverloop en de leeftijd van de minderjarige
moet immers rekening worden gehouden met de mogelijkheid
dat hij de feiten, zijn beleving daarvan destijds en zijn gedachten
daaromtrent achteraf, door elkaar zal halen, mogelijk onder invloed
van zijn omgeving.
Voorts is het hof van oordeel dat bij afweging van de betrokken
belangen, het belang van de verdachte, om in de gelegenheid te worden
gesteld de minderjarige te (doen) ondervragen, moet
wijken voor het belang van de minderjarige om niet
(opnieuw) gedwongen te worden tot het herleven van voor hem mogelijk
traumatische ervaringen, zodat naar het oordeel van het hof, ter
voorkoming van mogelijk ernstige psychische schade aan de
minderjarige, iedere confrontatie met die ervaringen ten behoeve van
het strafrechtelijk onderzoek, op welke wijze deze ook is
georganiseerd, vermeden dient te worden.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de betrouwbaarheid
van de door de minderjarige in de verhoorstudio
afgelegde verklaring, acht het hof geen noodzaak aanwezig om die
verklaring aan een deskundigentoetsing te onderwerpen."
3.3. Bij de beoordeling van de klacht dat het Hof de verklaring van
het slachtoffer ten onrechte tot het bewijs heeft gebezigd, moet
worden vooropgesteld dat de Hoge Raad in zijn arrest van 12 oktober
1999, NJ1999, 827 heeft geoordeeld dat in een geval als het
onderhavige waarin de verdediging niet in enig stadium van het geding
de gelegenheid heeft gehad de persoon die een verklaring tegenover de
politie heeft afgelegd te (doen) ondervragen, art. 6 EVRM aan het
gebruik tot het bewijs van het proces-verbaal van politie met een
dergelijke verklaring niet in de weg staat, als de betrokkenheid van
de verdachte bij het hem tenlastegelegde feit in voldoende mate steun
vindt in andere bewijsmiddelen, en voorts dat dit steunbewijs dan
betrekking zal moeten hebben op die onderdelen van de hem belastende
verklaring die hij betwist.
3.4. Uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de
bewezenverklaarde gedragingen van de verdachte slechts blijken uit de
hiervoor onder 3.2.2 sub c en a weergegeven, tegenover de politie
afgelegde, verklaringen van het destijds vijfjarige slachtoffer
onderscheidenlijk diens grootmoeder. In aanmerking genomen dat
laatstbedoeld bewijsmiddel niet meer inhoudt dan de verklaring van de
grootmoeder dat het slachtoffer de door haar weergegeven mededelingen
heeft gedaan, kan deze door de verdachte betwiste verklaring, zonder
nadere motivering, welke ontbreekt, onder de gegeven omstandigheden
niet gelden als voldoende steunbewijs in evenbedoelde zin.
3.5. Een en ander brengt mee dat het Hof de verklaring van het
slachtoffer niet tot het bewijs mocht doen meewerken, omdat het
bepaalde in art. 6 EVRM daaraan in de weg stond. Het middel klaagt
daarover terecht.
3.6. Bij het voorgaande moet het volgende worden aangetekend. In een
geval als het onderhavige, waarin het gaat om ontucht met een
minderjarige, zal de rechter, indien hij daartoe gronden aanwezig
acht, het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer
van het slachtoffer mogen doen prevaleren boven het recht van de
verdachte om het slachtoffer te (doen) ondervragen. Als dientengevolge
voor de verdachte de gelegenheid heeft ontbroken het slachtoffer te
(doen) ondervragen, staat art. 6 EVRM er niet zonder meer aan in de
weg dat de door het slachtoffer bij de politie afgelegde verklaring,
indien voldoende steunbewijs in de hiervoor onder 3.3 bedoelde zin
ontbreekt, tot het bewijs wordt gebezigd. In een dergelijk geval dient
aan de verdachte die die verklaring op haar betrouwbaarheid wenst te
toetsen, een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve
verdediging beantwoordende compensatie te worden geboden voor het
ontbreken van de mogelijkheid tot (rechtstreekse) ondervraging van het
slachtoffer (vgl. EHRM 20 december 2001, NJ 2002, 435, en EHRM 2 juli
2002, nr. 34209/96). De wijze waarop een zodanige compensatie zal
kunnen worden geëffectueerd zal afhangen van de omstandigheden van het
geval. Daarbij valt in zaken als de onderhavige te denken aan het ter
terechtzitting afspelen van de videoband die is gemaakt van het
afleggen van de belastende verklaring van het slachtoffer tegenover de
politie en zo nodig het gelasten van een onderzoek door een deskundige
van het aldus vastgelegde verhoor.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor onder 3.5 is overwogen brengt mee dat de bestreden
uitspraak niet in stand kan blijven, het middel voor het overige geen
bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op het
bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als
voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens, J.P. van Balkema, A.J.A.
van Dorst en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de griffier S.P.
Bakker, en uitgesproken op 20 mei 2003.
*** Conclusie ***
Nr. 01915/02
Mr. Vellinga
Zitting: 11 maart 2003
Conclusie inzake:
1. Verdachte is door het Gerechtshof te 's Hertogenbosch wegens
ontucht plegen met zijn minderjarig kind, meermalen gepleegd
veroordeeld tot twee jaren gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de
vordering van de benadeelde partij toegewezen in voege als in het
arrest vermeld.
2. Namens verdachte heeft mr. J. van Beest, advocaat te Dordrecht, één
middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel richt zich, onder verwijzing naar artikel 6 EVRM, tegen
de afwijzing door het Hof van het verzoek van de raadsman om de
minderjarige als getuige in aanwezigheid van de raadsman
te doen horen door de Rechter-Commissaris, dan wel de door de
minderjarige in de verhoorstudio afgelegde verklaring op
haar betrouwbaarheid te laten toetsen door een terzake deskundige.
4. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt
onder meer het volgende in:
"De raadsman verklaart, zakelijk weergegeven:
(...)
Op grond van het voorgaande ben ik van mening dat het tenlastegelegde
niet wettig, maar vooral niet overtuigend bewezen kan worden geacht.
Mocht desondanks een veroordeling van mijn cliënt in het verschiet
liggen, dan verzoek ik het hof de zaak aan te houden en te verwijzen
naar de rechter-commissaris voor het horen van . Ik wil
dan daarbij aanwezig zijn. Ik merk hierbij op dat dit horen wellicht
ook in het belang van is, voor het geval hij later
verneemt dat zijn vader - onterecht - is veroordeeld op grond van de
door hem in de verhoorstudio afgelegde verklaring. Subsidiair ben ik
van mening dat het fair trial-beginsel meebrengt, nu het Openbaar
Ministerie de gelegenheid heeft gehad te horen, dat het
hof een deskundige benoemt door wie onderzocht kan worden of
werkelijk het slachtoffer is van seksueel misbruik en zo
ja, of zijn vader, cliënt, daarvoor dan verantwoordelijk is. Gedacht
kan worden aan de benoeming van een terzake deskundige psychiater of
jeugdpsychiater."
5. Blijkens zijn arrest heeft het Hof de verzoeken als volgt
afgewezen:
"De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
(...)
Tot het horen van de minderjarige als getuige acht het
hof geen noodzaak aanwezig, reeds omdat de betrokkenheid van verdachte
bij het hem tenlastegelegde en hiervoor bewezenverklaarde in voldoende
mate steun vindt in andere bewijsmiddelen, in het bijzonder in de
verklaring van , de oma van de minderjarige.
Voorts neemt het hof in aanmerking dat de door de minderjarige
in de verhoorstudio afgelegde verklaring is afgenomen in
het kader van een onderzoek waarin is gewerkt volgens de aanwijzing
van het College van Procureurs-Generaal inzake seksueel misbruik in
afhankelijkheidsrelaties. Mede op grond daarvan acht het hof
aannemelijk dat het onderzoek met de vereiste zorgvuldigheid is
uitgevoerd, terwijl naar het oordeel van het hof voorts, gezien de
verslaglegging door de betrokken verbalisante, voldoende aannemelijk
is dat de minderjarige met de vereiste zorgvuldigheid op
een open, niet-suggestieve wijze is ondervraagd. Voorts acht het hof
voldoende aannemelijk dat de aanwezigheid van de oma van de
minderjarige in de verhoorstudio niet van (beslissende)
invloed is geweest op de inhoud van de door de minderjarige afgelegde
verklaring, aangezien zowel uit het relaas van de verhorende
verbalisante als uit het relaas van de in de regiekamer aanwezige
verbalisanten blijkt dat tussen de minderjarige en zijn oma tijdens de
afname van het verhoor geen interactie plaatsvond.
Gelet op het vorenstaande acht het hof de uitkomsten van het verhoor
van de minderjarige , mede gelet op de gedetailleerdheid
van zijn verklaring, voldoende betrouwbaar om voor het bewijs te
worden gebruikt, terwijl naar het oordeel van het hof van een thans
nog af te leggen verklaring een minder grote betrouwbaarheid is te
verwachten. Gezien het tijdsverloop en de leeftijd van de minderjarige
moet immers rekening worden gehouden met de mogelijkheid
dat hij de feiten, zijn beleving daarvan destijds en zijn gedachten
daaromtrent achteraf, door elkaar zal halen, mogelijk onder invloed
van zijn omgeving.
Voorts is het hof van oordeel dat bij afweging van de betrokken
belangen, het belang van de verdachte, om in de gelegenheid te worden
gesteld de minderjarige te (doen) ondervragen, moet
wijken voor het belang van de minderjarige om niet
(opnieuw) gedwongen te worden tot het herleven van voor hem mogelijk
traumatische ervaringen, zodat naar het oordeel van het hof, ter
voorkoming van mogelijk ernstige psychische schade aan de
minderjarige, iedere confrontatie met die ervaringen ten behoeve van
het strafrechtelijk onderzoek, op welke wijze deze ook is
georganiseerd, vermeden dient te worden.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de betrouwbaarheid
van de door de minderjarige in de verhoorstudio
afgelegde verklaring, acht het hof geen noodzaak aanwezig om die
verklaring aan een deskundigentoetsing te onderwerpen."
6. Blijkens zijn arrest van 25 april 2002 heeft het Gerechtshof te 's
Hertogenbosch de volgende bewijsmiddelen gebruikt voor het bewijs:
1. het proces-verbaal van aangifte, inhoudende, zakelijk weergegeven,
als verklaring van :
"Ik doe aangifte van seksuele intimidatie/handelingen, gepleegd met
, geboren op 1994. Dit is vermoedelijk
gebeurd door zijn natuurlijke vader, . is de
zoon van en mijn dochter, . Zij hebben
beiden het ouderlijk gezag over . Op dit moment woont
bij mij. heeft vanaf november 1998 tot 23
januari 1999 met zijn ouders bij mij gewoond. Daarna zijn zij naar het
Nemo-huis gegaan. is daar vervolgens vertrokken, waarna
ook daar is weggegaan. is eerst even bij
geweest. Vanaf maart 1999 tot 8 september 1999 verbleef
bij zijn vader. Zij zijn in die tijd overal en nergens
geweest: in vakantiehuisjes, hotels, op de Antillen. Toen zij
terugkwamen van de Antillen, woonde zijn vader in de .
heeft toen nog even bij zijn vader gewoond. Vanaf
ongeveer augustus 1999 tot 8 september 1999 is in de
geweest. is daarna met de politie meegegaan en
is toen bij mij gebracht.
Op 14 oktober 1999, toen onder de douche ging, vroeg ik
hem bij wie hij het liefst was, bij oma, bij mama of bij papa. Toen
zei hij: "Bij papa niet, want dan moet ik altijd met de puzzel
spelen." Ik zei toen: "Met de puzzel spelen?" zei toen:
"Nee oma, met de piel." Ik dacht eerst dat het met wassen was gegaan,
want dan raak je hem ook aan, dus toen vroeg ik: "Onder de douche?"
antwoordde toen: "Nee, in bed." Ik vroeg toen of ze ook
deden kussen met de tong. Toen zei : "Ja, maar, oh bah,
dat was vies."
Dat was het moment dat ik dacht dat ik er niet verder op in moest
gaan, want ik kon aan zijn gezicht zien dat hij niet veel wilde
zeggen. ging ook in het hoekje van de douche staan. Ik
heb hem toen afgedroogd en verder hebben we het er niet meer over
gehad. De volgende ochtend heb ik de politie opgebeld. Ik heb niet
tegen gezegd wat ik vond van wat ik gehoord had. Ik heb
gisteren pas tegen gezegd dat ik met de politie
gesproken had. Toen ik hem vroeg of hij nog wist wat hij over papa had
verteld, ging hij met zijn hoofd meteen op de bank hangen.
De seksuele handelingen zijn geweest in de tijd dat met
zijn vader in de woonde. Gisteren, zei tegen
mij: "Oma, ik weet niet meer precies wanneer, maar ik weet wel waar we
woonden. Waar papa de koffers af heeft moeten geven." Ik vroeg toen of
dat hier in , in de , was. Dat was zo. Met koffers
afgeven bedoel ik dat zich had aangegeven in verband met
de drugshandel."
2. een proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas
van verbalisanten:
"Ondergetekenden, M.J.C. Janssen-Van de Wiel (verhoor) en J.B. Lentink
(regie), hoorden op maandag 3 januari 2000, vanaf omstreeks 10.36 uur,
na daartoe verkregen toestemming:
, geboren te op 1994
(het hof begrijpt dat bedoeld wordt de minderjarige ).
Dit verhoor werd afgenomen en audiovisueel geregistreerd in een
daarvoor bestemde ruimte van de Regiopolitie Brabant Zuid-Oost. Deze
ruimte bestaat uit twee vertrekken, te weten een interviewkamer en een
regiekamer. Deze vertrekken zijn gescheiden door een wand waarin een
zogenaamd one-wayscreen is aangebracht, zodat het verhoor in de
regiekamer visueel is te volgen, terwijl door middel van een
geluidsverbinding het verhoor in de regiekamer ook rechtstreeks is te
beluisteren.
Ten tijde van het verhoor was I.J.M. Kersten, hoofdagent te Stratum,
in de regiekamer aanwezig."
3. een proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas
van verbalisant:
"Op 3 januari 2000 vanaf omstreeks 10.36 uur, hoorde ik in het bureau
van politie te Eindhoven een persoon, die opgaf te zijn:
, geboren te op 1994.
(Het hof begrijpt dat bedoeld wordt de minderjarige .)
Van dit verhoor werden audiovisuele opnamen gemaakt in een daartoe
bestemde ruimte. Volstaan zal worden met het weergeven van een
uitgebreide samenvatting van het verhoor.
wilde heel graag zijn verhaal vertellen aan de politie,
maar alleen als zijn oma in dezelfde kamer aanwezig zou zijn. Na
overleg met de Officier van Justitie werd dit toegestaan. Het verhoor
werd dus afgenomen in het bijzijn van de oma van .
Op mijn vraag of kan vertellen waarvoor hij is gekomen,
zegt hij: "Voor papa, want die is heel stout geweest." Op mijn vraag
wat hij daarover kan vertellen, zegt hij: "Ik moest van papa op zijn
plassertje likken en kusjes geven en zuigen. En papa zei: "Er komt
iets uit", maar er komt niets uit. En als er iets uitkwam, ging ik
naar de gewone kamer."
woonde eerst bij papa. Hij woonde toen in een flat, een
hele grote, en daar hadden ze de koffers gestolen. Ze hebben de
koffers weer terug.
Hij was altijd alleen met papa. Waar papa met de plasser had gedaan,
daar waren ook de koffers gestolen.
Dat met die plasser is gebeurd in de flat, maar weet
niet hoe het daar heet. Een flat is hoger dan een hotel, maar je hebt
ook hoge hotels en daarin heeft ooit gewoond. Die flat
staat in Nederland. Op mijn vraag hoe het dan ging met het plassertje,
zegt : "Nou, als ik vroeg, ik wil dat, dan deden we dat
en als ik vroeg, ik wil dat niet, dan deden we dat niet. Op mijn vraag
of dat dan vroeg, zegt hij: 'Nee, papa vroeg of dat ik
dat wou. Hij vroeg dan: wil je dat? En als ik wou, zei ik ja en als ik
niet wou zei ik neen."
heeft het ook wel bij papa gedaan en dan wilde hij ook.
Op mijn vraag wat hij dan moest doen, zegt : "Plassertje
kusjes geven en zuigen en ik moest ook op en neer met de piemel" (doet
hij voor). Op mijn vraag hoe hij bij die piemel kon komen zegt hij:
Ja, dan doe je gewoon de onderbroek en de gewone broek uit, of omhoog.
Wij deden 's avonds de onderbroek aanhouden en de andere broek gewoon
uit, net als iedereen. Die broeken bleven dan op de grond in de
slaapkamer. De broeken waren dan nog bij de benen. en
papa hadden dan allebei zo de broeken naar beneden. Dan moest
aan de piel van papa zitten. wist wat hij
moest doen omdat papa dat vroeg. likte met zijn tong.
Kusjes gaf hij met de mond en op en neer gaan deed hij met de hand. De
piel had hij dan in zijn hand. Je moet dan zachtjes op en neer gaan.
Het was niet stil als dit bij papa deed, ze hoorden dan
nog mensen buiten. "Als er dan iemand op de deur klopte, deden wij
weer gewoon de onderbroek en de gewone broek aan en dan deden we de
deur open", zegt .
Dit was in een flat gebeurd in Nederland. Het is ook in een hotel
gebeurd.
Op mijn vraag of papa ook zo aan heeft gezeten, zegt
: "Ja, papa ging hetzelfde doen als ik deed en dat jeukte
een beetje en verder kan ik het niet zo goed vertellen, want dat weet
ik niet meer, maar het gaat over zijn eigen piemel en die van papa."
Zijn piel jeukte omdat zijn papa eraan ging zuigen en dan jeukt dat
een beetje omdat de piel van wat kleiner is. Als papa
dit deed, gebeurde er niets met de piel van .
In Nederland gebeurde het dan in de flat en verder ook in een hotel.
Op mijn vraag wat er toen gebeurd was, zegt : "Hetzelfde
als in de flat, geen andere dingen." Als ze dit deden waren hun
piemeltjes altijd bloot.
Ik vraag aan hoe vaak dit gebeurde. zegt:
"Dat weet ik niet, want het is heel vaak gebeurd en dan weet ik het
niet.
Ik vraag aan hoe vaak hij niet wilde als papa hem vroeg
of hij dat wilde doen. zegt: "Nee, dat weet ik niet."
Ik vraag aan waar ze dan waren? In de slaapkamer?
zegt: "Dat was een hele mooie slaapkamer en daar waren
een paar mooie dingen voor op het bed en er was ook een deur voor waar
je op kon staan. Ik vraag of hij een balkon bedoeld en dat is zo.
Op mijn vraag waar ze dan in de slaapkamer waren, bijvoorbeeld of ze
stonden of ze... zegt dan: "Nee, wij zaten op het bed."
Ik vraag of ze ook wel wat anders deden dan zitten. zeg
" Ja, liggen of met het balletje heel zacht aaien, dat deden we ook
wel eens." Ik vraag, wat voor een balletje? wijst tussen
zijn benen en zegt: "Hier." Ik zeg dan: "Oh, je balletje."
zegt: "Ja, nee, papa deed het bij mij en ik deed het bij
hem. Dat balletje voelde zacht, verder niets. Er zat ook nog iets
binnenin, maar dat voelde hard.
Ik vraag aan hoe ze lagen in bed. zegt:
"Op de buik of op de rug. Niet op de zij of zo." Als ze op de buik
lagen, deden ze niets. zegt: 'Wij deden gewoon onder de
lakens of onder de dekens en dan konden we gewoon bij het pieletje."
Op mijn vraag waar hun broeken dan waren als ze in bed lagen, zegt
: "Op de grond, of op onze benen, heel ver."
Ik geef aan dat hij gezegd heeft dat hij heel zachtjes op en neer
moest doen met de piel. zegt: "Ja, want anders ging die
piemel er natuurlijk vanaf." Ik vraag hoe wist dat hij
zachtjes moest doen. zegt: "Papa zei dat en als papa bij
mij hard deed zei ik ook: "Zachtjes doen"."
Ik herhaal nog wat verteld had over de momenten dat de
seksuele handelingen verricht werden en toen ze naar bed gingen om te
slapen... valt me in de rede en zegt: "En toen deden we
dat even en toen gingen we slapen. Maar papa deed geen pyjama aan,
alleen een onderbroek en ik een onderbroek, hetzelfde als papa en soms
met een pyjama.
Tijdens het verhoor heb ik niet gezien dat er enige interactie tussen
en zijn oma plaatsvond op de momenten dat door
relevante informatie werd verstrekt."
4. een proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas
van verbalisant:
"Op maandag 3 januari 1999 (het hof leest: 2000) bevond ik mij met
J.B. Lentink, brigadier van de regiopolitie Brabant-Noord, in de
regiekamer van de kinderverhoorstudio in het hoofdbureau van politie
te Eindhoven. In de kinderverhoorstudio werd op dat moment het verhoor
afgenomen van: (het hof begrijpt dat bedoeld wordt
), geboren op 1994 te .
Vanuit de regiekamer hadden wij zicht op het verhoor. De oma van
, , was bij het verhoor aanwezig. Wij
hebben geen interactie waargenomen tussen en zijn oma
bij terzake dienende informatieverstrekking."
5. een proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven, als
verklaring van :
"Ik ben als assistent-bedrijfsleidster werkzaam bij Hotel Campanile,
gevestigd te Eindhoven. U vraagt mij of wij de laatste maanden een
kamer hebben verhuurd aan . Ik kan u verklaren dat
meerdere malen in het hotel heeft verbleven. Uit het
gastenboek blijkt dat van 20 mei 1999 tot 26 mei 1999, van
29 mei 1999 tot 3 juni 1999, van 4 juni 1999 tot 7 juni 1999 en van 7
juli 1999 tot 15 juli 1999 in het hotel een kamer heeft gehuurd. In
zijn gezelschap verbleef een jongen van ongeveer 5 jaar. Volgens
zou dit zijn zoon zijn."
6. een proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven, als
verklaring van :
"Ik drijf samen met mijn man het Motel Steensel te Steensel. U vraagt
mij of ik kan nagaan of wij als gast in ons motel hebben
gehad. Ik weet dat bij ons in het motel heeft verbleven.
De eerste maal was in de eerste of de tweede week van onze vakantie;
wij zijn 22 juli 1999 op vakantie gegaan. Het motel was in die tijd
gewoon open. Van het personeel en later ook uit eigen waarneming weet
ik dat hij, , in het motel heeft verbleven met een ongeveer
vijfjarig zoontje."
7. een proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven, als
verklaring van :
"Ik ben werkzaam in het motel Eindhoven. U vraagt mij of wij de
laatste maanden een kamer hebben verhuurd aan . Uit de
computer blijkt dat diverse malen een kamer heeft gehuurd.
Verder zie ik in de opgemaakte rekeningen dat er op de eerste factuur
korting wordt gegeven voor het ontbijt. Die korting wordt gegeven als
men een jong kind bij zich heeft.
Uit de facturen blijkt dat de navolgende dagen/perioden in
het hotel heeft verbleven:
- aankomst op 15 juli 1999vertrek op 25 juli 1999
- aankomst op 25 juli 1999vertrek op 26 juli 1999
- aankomst op 29 juli 1999vertrek op 30 juli 1999
- aankomst op 9 augustus 1999vertrek 10 augustus 1999."
8. een proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven, als
verklaring van verdachte:
"Ik ben de natuurlijke vader van , geboren op
1994. Ik heb in de periode van ongeveer
25 februari 1999 tot september 1999 verzorgd. Ik heb een poosje op de
in gewoond. De woning in de was een wat
hogere flat."
9. de verklaring van verdachte, ter terechtzitting in hoger beroep van
11 april 2002 afgelegd, inhoudende, zakelijk weergegeven:
"Ik ben in september 1999 op verdenking van deelname aan
drugstransporten in Tilburg aangehouden. In de daaraan voorafgaande
maanden heb ik met rondgereisd. Gedurende het laatste
half jaar voor mijn detentie was bij mij. Ik had toen
geen vaste woon- of verblijfplaats en ik woonde met in
hotels en motels en in vakantiehuisjes.
Het kan wel kloppen dat vanaf ongeveer maart 1999 tot
september 1999 onder mijn hoede heb gehad.
Toen bij mij verbleef heb ik gedurende korte tijd in een
flatwoning aan de gewoond. Ik heb een aantal keren in Motel
Steensel gelogeerd. was daar dan ook.
Ook heb ik verschillende keren met in het Campanile
Hotel in Eindhoven gelogeerd. Het is juist dat ik ook wel eens, toen
bij mij was, heb gelogeerd in het Van der Valk Hotel
Eindhoven."
7. Bij de afwijzing van de verzoeken tot primair het horen van de
minderjarige als getuige en subsidiair het inschakelen
van een deskundige teneinde de betrouwbaarheid te laten toetsen van de
door de minderjarige in de verhoorstudio afgelegde verklaring heeft
het Hof op zichzelf de juiste maatstaf gehanteerd, namelijk het
noodzaak-criterium (artikel 328 jo. artikel 315, 316 en 415 Sv). Het
middel stelt de vraag aan de orde of deze afwijzing echter niet
strijdig is met artikel 6 lid 1, lid 2, lid 3 sub b en sub d EVRM.
8. Bij arrest van 1 februari 1994, NJ 1994, 427 (r.o. 6.3.3 onder (ii)
slot) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat in gevallen waarin de
verdediging niet in enig stadium van het geding de gelegenheid heeft
gehad de persoon te (doen) ondervragen die een de verdachte belastende
verklaring tegenover de politie heeft afgelegd, artikel 6 EVRM niet in
de weg staat aan het gebruik tot het bewijs van een dergelijke in het
proces-verbaal van politie verwerkte verklaring, mits zo'n verklaring
in belangrijke mate steun vindt in andere bewijsmiddelen. In zijn
arrest van 14 april 1998, NJ 1999, 73 heeft de Hoge Raad bepaald dat
de kwalificatie "in belangrijke mate" aldus moet worden begrepen dat
reeds voldoende is dat de betrokkenheid van de verdachte bij het hem
tenlastegelegde feit wordt bevestigd door ander bewijsmateriaal. Als
die betrokkenheid - aldus de Hoge Raad - dus in voldoende mate steun
vindt in andere bewijsmiddelen, staat artikel 6 EVRM niet in de weg
aan het gebruik tot het bewijs van zo'n - de verdachte belastende -
verklaring.(1) In zijn uitspraak van 12 oktober 1999, NJ 1999, 827
heeft de Hoge Raad vervolgens geoordeeld dat het steunbewijs
betrekking moet hebben op die onderdelen van de hem belastende
verklaring die de verdachte betwist.(2)
9. Door het gebruik voor het bewijs van de onder 1, 2 en 4 tot en met
9 opgenomen bewijsmiddelen heeft het Hof kennelijk als zijn oordeel
tot uitdrukking willen brengen dat de betrokkenheid van verdachte bij
de hem tenlastegelegde ontucht met zijn minderjarig kind, meermalen
gepleegd, wordt bevestigd door en in voldoende mate steun vindt in
deze door het Hof gebruikte bewijsmiddelen. In het bijzonder heeft het
Hof in zijn arrest daarbij gewezen op de verklaring van de grootmoeder
(van moeders zijde) van de minderjarige zoals door het
Hof opgenomen als het eerste bewijsmiddel. In deze verklaring geeft de
grootmoeder van de minderjarige weer, wat haar kleinzoon
haar over seksueel misbruik door zijn vader heeft verteld en
beschrijft zij de non-verbale communicatie tussen haar kleinzoon en
haarzelf op dat moment.
10. In enkele recente uitspraken heeft het EHRM zich uitgelaten over
de vraag wanneer bij zaken van seksueel misbruik van minderjarigen,
waarin - zoals in het onderhavige geval - het enige directe bewijs van
seksueel misbruik bestaat in de verklaring van het slachtoffer, nog
aan de eisen wordt voldaan die voortvloeien uit het bepaalde in art. 6
EVRM en wel in het bijzonder art. 6 lid 3 sub d EVRM in geval er aan
de zijde van de verdediging geen gelegenheid is geweest het
slachtoffer te ondervragen. In de Duitse zaak die uiteindelijk leidde
tot EHRM 20 december 2001, NJ 2002, 435, m.nt. Sch (P.S. tegen
Duitsland)(3) was de klager, een muziekleraar, in eerste aanleg
veroordeeld wegens seksueel misbruik van een achtjarig meisje tijdens
de muziekles. De veroordeling in eerste aanleg was gebaseerd op de
verklaring van de moeder over hetgeen haar dochter haar verteld had,
het gedrag van haar dochter vlak na het gewraakte gebeuren en het
karakter van de dochter in het algemeen, en op de verklaring die was
afgelegd door de politiefunctionaris die het meisje een dag na het
gewraakte gebeuren had gehoord. Deze veroordeling hield stand in hoger
beroep. De appèlrechter gebruikte voor het bewijs de verklaring van de
moeder, die van de politiefunctionaris en het rapport van een
psychologe waarin verslag werd gedaan van de betrouwbaarheid van de
door het meisje afgelegde verklaring. Deze gang van zaken kon de
Straatsburgse toets aan artikel 6 EVRM niet doorstaan(4). Het EHRM
overwoog, voor zover hier van belang, als volgt:
"9. Where a conviction is based solely or to a decisive degree on
depositions that have been made by a person whom the accused has had
no opportunity to examine or have examined, whether during the
investigation or at the trial, the rights of the defence are
restricted to an extent that is incompatible with the guarantees
provided by Article 6 (...). Accordingly, the Court has held in a
previous case that there was a violation of Article 6 § 1, taken
together with Article 6 § 3 (d), noting that "in convicting the
applicant in the instant case the
domestic courts relied solely on the statements made in the United
States before trial and that the applicant was at no stage in the
proceedings confronted with his accusers" (see the A.M. v. Italy
judgment, no. 37019/97, 14 December 1999, § 26, 28).
10. In the present case, the applicant was convicted of having
sexually abused S., an eight-year-old girl.
11. The Court notes that at no stage of the proceedings has S. been
questioned by a judge, nor did the applicant have any opportunity of
observing the demeanour of this witness under direct questioning, and
thus from testing her reliability (...).
12. At first instance, the District Court, in its decision of 10
January 1994, relied on the statements made by S.'s mother, who had
given evidence concerning her daughter's account of the events and her
behaviour on 29 April 1993 as well as her character in general, and of
the police officer who had questioned the girl shortly after the
offence in April 1993.
The District Court decided not to hear S. in order to protect her
personal development as, according to her mother, she had meanwhile
repressed her recollection of the event and would seriously suffer if
reminded thereof.
13. Organising criminal proceedings in such a way as to protect the
interests of juvenile witnesses, in particular in trial proceedings
involving sexual offences, is a relevant consideration, to be taken
into account for the purposes of Article 6. However, the reasons given
by the District Court, in its judgment of 10 January 1994, for
refusing to question S. and dismissing the applicant's request for an
expert opinion are rather vague and speculative and do not, therefore,
appear relevant.
14. The Regional Court, aware of the shortcomings in the taking of
evidence, ordered a psychological expert opinion on S.'s credibility
which was eventually prepared in October 1994, i.e. one and a half
years after the relevant events. The girl was again not heard in court
on account of her parents' refusal, which was motivated by the
possible risk to her health. In addition to the evidence available at
first instance, the Regional Court had at its disposal an expert
opinion on S.'s credibility. However, considering the delay of about
eighteen months between the event in question and the preparation of
this opinion, the Court finds that in the present circumstances, the
procedure followed by the judicial authorities cannot be considered as
having enabled the defence to challenge the evidence of S., reported
in court by third persons, one of them a close relative.
15. Finally, the information given by the girl was the only direct
evidence of the offence in question and the domestic courts based
their finding of the applicant's guilt to a decisive extent on S's
statements. (...).
16. In these circumstances, the use of this evidence involved such
limitations on the rights of the defence that the applicant cannot be
said to have received a fair trial."
11. Het voorgaande maakt niet onvermijdelijk, dat een minderjarige in
een zaak van seksueel misbruik wordt gehoord. Dat blijkt uit EHRM 2
juli 2002, nr 34209/96 (S.N. tegen Zweden)(5). Dit arrest betrof de
veroordeling door een Zweedse rechter wegens misbruik van een
tienjarige jongen. Het eerste verhoor van de jongen, dat geschiedde in
het bijzijn van de ouders van de jongen door een in het horen van
slachtoffers van seksuele delicten ervaren politieman, was opgenomen
op videoband. Tijdens het proces werd de jongen opnieuw door die
politieman gehoord. Dit verhoor werd op geluidsband opgenomen. Tevoren
had verdachtes raadsman gebruik gemaakt van de hem geboden gelegenheid
op te geven waarover de jongen moest worden ondervraagd. Hij had ervan
afgezien het tweede verhoor bij te wonen omdat de raadsman van de
jongen niet aanwezig kon zijn en hij als raadsman van verdachte er mee
instemde dat het verhoor, hoewel hij het bij afwezigheid van de
raadsman van het slachtoffer niet kon bijwonen, niet werd uitgesteld.
Toch vroeg hij niet het verhoor op videoband op te nemen. Tijdens het
proces vroeg hij nimmer om het slachtoffer te mogen ondervragen. Wel
werden tijdens het proces de videoband en de geluidsband afgedraaid en
kon de verdediging de juistheid van de verklaringen van het
slachtoffer en diens geloofwaardigheid aanvechten. Dat leidde er toe
dat een deel van hetgeen de verdachte was tenlastegelegd niet bewezen
werd geacht.
12. Bij de beoordeling van de klacht dat het uit art. 6 EVRM
voortvloeiende recht de minderjarige, die als getuige optrad, als
zodanig te kunnen ondervragen was geschonden, neemt het EHRM als
uitgangspunt:
"47. The Court has had regard to the special features of criminal
proceedings concerning sexual offences. Such proceedings are often
conceived of as an ordeal by the victim, in particular when the latter
is unwillingly confronted with the defendant. These features are even
more prominent in a case involving a minor. In the assessment of the
question whether or not in such proceedings an accused received a fair
trial, account must be taken of the right to respect for the private
life of the perceived victim. Therefore, the Court accepts that in
criminal proceedings concerning sexual abuse certain measures may be
taken for the purpose of protecting the victim, provided that such
measures can be reconciled with an adequate and effective exercise of
the rights of the defence."
13. De bijzonderheden van het onderhavige geval - het opnemen van de
verhoren en het afspelen daarvan ter zitting, zodat de raadsman van
verdachte opmerkingen over die verhoren kan maken (welke ook resultaat
hebben gehad), de deskundigheid van de verhorende ambtenaar, en
(mogelijk) de proceshouding van verdachtes raadsman - brengen mee, dat
het Hof in het onderhavige geval - anders dan in de Duitse zaak - geen
schending van art. 6 EVRM aanneemt. Het EHRM meent dat er in voldoende
mate voor was gezorgd dat de verklaringen van het slachtoffer door de
verdediging in het proces tegen het licht konden worden gehouden.
14. Zetten we de uitspraak van het Hof in de onderhavige zaak af tegen
die van het EHRM in de Duitse zaak, dan kan de uitspraak van het Hof
geen stand houden. In geen enkel stadium van de procedure heeft de
verdediging immers de gelegenheid gehad om het slachtoffer te
ondervragen, terwijl het bewijs "to a decisive extent" rust op de
verklaring van het slachtoffer omdat deze het enige directe bewijs is
van het seksueel misbruik(6). De enige die nog iets over het seksuele
misbruik verklaart is de grootmoeder van het slachtoffer, die
verklaart over hetgeen haar kleinzoon haar daarover heeft verteld en
welk gedrag haar kleinzoon daarbij liet zien. Maar dat is een
verklaring van "a close relative" waaraan het EHRM vanwege de nauwe
band tussen slachtoffer en getuige niet al te veel waarde lijkt te
willen toekennen (rov. 14 slot).
15. De vraag is dus of - zoals in de Zweedse zaak - voldoende
maatregelen zijn getroffen om de inbreuk op het ondervragingsrecht van
de verdediging acceptabel te maken. Als één van die maatregelen kan
worden gezien dat het verhoor van het slachtoffer is afgenomen
overeenkomstig de richtlijnen die het College van Procureurs-Generaal
daarvoor heeft opgesteld en dat dit op videoband is opgenomen. Maar
daar staat tegenover dat verdachtes raadsman - anders dan in de
Zweedse zaak - uitdrukkelijk heeft gevraagd het minderjarige
slachtoffer door de rechter-commissaris te doen horen en dit verhoor
te mogen bijwonen. Tenslotte heeft het Hof niet - ter compensatie van
de inbreuk op het ondervragingsrecht - de videoband ter zitting doen
afspelen(7) opdat verdachtes raadsman in de gelegenheid werd gesteld
zwakheden in de verklaring van het slachtoffer aan te wijzen of de
aandacht te vestigen op punten die in de ogen van de verdediging aan
de geloofwaardigheid van die verklaring doen twijfelen. Daarbij merk
ik op dat de transcriptie van het verhoor daartoe reeds daarom niet
voldoende gelegenheid biedt omdat het geen letterlijke weergave van
het verhoor is maar een zakelijke samenvatting. Ik meen dan ook dat de
beslissing van het Hof in de onderhavige zaak de toets aan art. 6
EVRM, in het bijzonder aan art. 6 lid 3 sub d, niet kan doorstaan.
16. Het middel slaagt.
17. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en
verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger
beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Zie ook HR 29 september 1998, NJ 1999, 74 m.nt. Kn, HR 12 oktober
1999, NJ 1999, 827, alsmede HR 18 juni 2002, nr. 01895/01, NJB 2002,
afl. 32, p. 1625-1626, nr. 116.
2 Weliswaar heeft de Hoge Raad deze laatste eis niet expliciet gesteld
in zijn uitspraak van 11 juni 2002, NJ 2002, 459, maar dat behoeft op
zichzelf niet mee te brengen dat deze eis niet meer gesteld wordt. In
het cassatiemiddel in laatstgenoemde uitspraak werd namelijk wel
expliciet gesteld dat de verdachte de verklaringen van de slachtoffers
had betwist. De Hoge Raad stelde vervolgens vast dat de door de
slachtoffers afgelegde verklaringen in voldoende mate werden bevestigd
door ander bewijsmateriaal. Daarbij nam de Hoge Raad in aanmerking dat
uit de bewijsmiddelen bleek van een patroon van handelen van de
verdachte. Zie ook het commentaar van Kelk en Kool in DD 33 (2003), p.
84-88. Vgl. voorts rov. 3.5. van HR 25 juni 2002, nr. 00778/01.
3 Zie ook A.M. tegen Italië, EHRM 14 december 1999, Appl. no. 37019/97
4 Ik vraag mij af of HR 12 oktober 1999, NJ 1999, 827 nog wel met dit
arrest te verenigen valt.
5 Zie voor een samenvatting NJCM-bulletin 2003, nr. 1, p. 86-87.
6 Uit de conclusie van mijn ambtgenoot Keijzer bij HR 12 oktober 1999,
NJ 1999, 827 maak ik op dat in die zaak naast de verklaringen van de
minderjarige slachtoffers nog wel enig ander direct bewijs aanwezig
was en daarom de beslissing van het Hof dat de bewezenverklaring
voldoende steun vond in andere bewijsmiddelen als "niet
onbegrijpelijk" in stand kon blijven. Zo ook in HR11 juni 2002, NJ
2002, 459 en HR 25 juni 2002, 00778/01, LJN AD9964
7 Vgl. de noot van Schalken onder EHRM 27 februari 2001, NJ 2002, 101
(Lucà)