Praktijkonderzoek Veehouderij

Alternatieve Voedergewassen

PraktijkRapport 27

Auteurs: H.C. de Boer, G. van Duinkerken, A.P. Philipsen, H.A. van Schooten

De teelt van eigen ruwvoer is een essentieel onderdeel van Nederlandse melkveehouderijbedrijven. Gras en snijmaïs zijn momenteel de meest verbouwde voedergewassen. Vanwege deze grote populariteit is het areaal van alternatieve voedergewassen klein. Er kunnen echter diverse argumenten zijn om alternatieve voedergewassen in de bedrijfsvoering op te nemen. Een aantal argumenten zijn: verlaging van de externe stikstof- en fosfaataanvoer, een goede droogtetolerantie van het alternatieve gewas, een gunstig effect van de teelt op het organische stofgehalte en de bodemstructuur, een sterk onkruidonderdrukkend vermogen van het gewas, een vroeg oogsttijdstip (op percelen met weinig draagkracht in het najaar) of een specifieke voederwaarde-eigenschap, zoals een hoog zetmeelgehalte of een hoog suikergehalte. Vanwege het kleine areaal is praktijkkennis van de teelt en toepassing van alternatieve voedergewassen echter beperkt. In het buitenland krijgt de teelt van deze gewassen meer aandacht. De informatie die hieruit voortvloeit kan van betekenis zijn voor de Nederlandse melkveehouderij. In opdracht van het Productschap Zuivel is daarom een literatuuronderzoek uitgevoerd. Doel van het onderzoek was het verzamelen van internationale informatie over alternatieve voedergewassen, het maken van een objectieve vergelijking tussen de gewassen en het aangeven van de perspectieven van de gewassen voor de Nederlandse veehouder.

Een groot aantal gewassen kan dienen als alternatief voedergewas. De studie heeft zich beperkt tot die gewassen die momenteel in de belangstelling staan, gewassen waar ervaring mee opgedaan is in het verleden en enkele gewassen die naar voren zijn gekomen tijdens het literatuuronderzoek. Ruwvoergewassen die werden vergeleken zijn erwten, erwten-gerst (mengsel), galega, lupine, luzerne, mergkool, quinoa, soja en triticale. Krachtvoergewassen die werden vergeleken zijn lupine, triticale, MKS en voederbieten. Gras en snijmaïs zijn als referentiegewassen meegenomen. Het perspectief van alternatieve voedergewassen kan op verschillende manieren gedefinieerd worden, namelijk als het perspectief op grond van de huidige stand van zaken of op grond van het perspectief na investeringen in veredeling en teeltoptimalisatie. Uitgaande van de laatste definitie hangt het perspectief van een alternatief voedergewas voor een groot deel af van de onderzoeks- en ontwikkelingsinspanningen die erin gestoken worden. Vaak is er sprake van knelpunten in de teelt en toepassing. Door het oplossen van deze knelpunten kan het gewas een stuk aantrekkelijker worden. Een aantal knelpunten zijn de hoogte van de opbrengst, de voederwaarde en de conservering.

De opbrengsten van alternatieve voedergewassen zijn in een aantal gevallen laag omdat er weinig ervaring is met de teelt als ruwvoer. Dit geldt bijvoorbeeld voor lupine, mergkool, quinoa en soja. Daarnaast zijn gewassen als soja en galega niet aangepast aan de gematigde teeltzone. Door de ontwikkeling van nieuwe rassen en verbeteringen in de teeltmethodiek zouden de opbrengst en voederwaarde van deze gewassen in de toekomst kunnen toenemen.

Het succes van snijmaïs is een bewijs voor deze stelling. In de jaren zestig was de algemene opvatting dat het gewas weinig perspectief had. Het Nederlandse klimaat was te koud en de opbrengsten te laag. Als gevolg van veredeling en teeltoptimalisering is snijmaïs nu qua areaal het tweede voedergewas in Nederland. Achtereenvolgens wordt nu het perspectief van de besproken gewassen kort aangegeven aan de hand van de huidige stand van zaken. Een aantal gewassen zijn alleen in specifieke situaties aantrekkelijk. Hierdoor kan een gewas wat betreft algemeen perspectief laag ingeschat worden terwijl het in een bepaalde situatie toch meer perspectief kan hebben.

Quinoa biedt weinig perspectief, voornamelijk vanwege de zeer lage DVE-opbrengst, de lage VEM-opbrengst en het negatieve saldo. Mergkool scoort aanzienlijk gunstiger dan quinoa op VEM- en DVE-opbrengst, maar vanwege het sterk negatieve saldo en het ontbreken van toegevoegde waarde qua teelteigenschappen heeft het gewas geen perspectief. Luzerne scoort relatief gunstig op VEM- en DVE-opbrengst en negatief op saldo. Vanwege de droogtetolerantie en goede DVE-opbrengst heeft luzerne een redelijk perspectief op droogtegevoelige gronden. Gezien het alternatief van luzerne heeft galega nauwelijks perspectief. Vergeleken met erwten-gerst is de teelt van alleen erwten feitelijk geen alternatief. Erwten-gerst kan een aantrekkelijk gewas zijn bij graslandvernieuwing. Wat betreft VEM-opbrengst, DVE-opbrengst en saldo bevindt de teelt zich aan de bovenkant van de middenklasse van de vergeleken gewassen. De variant erwten-gras lijkt nog interessanter. Onderzoek moet uitwijzen of de verwachtingen waargemaakt kunnen worden. Ook triticale (graan) als ruwvoer heeft een redelijk tot goed perspectief. Vergeleken met snijmaïs scoort de teelt (inclusief nateelt) goed wat betreft VEM-opbrengst, DVE-opbrengst en saldo. Daarnaast zijn er duidelijke voordelen op het gebied van teelt en vruchtwisseling. Graan als ruwvoer is goed in te passen bij graslandvernieuwing en in vruchtwisseling met snijmaïs. Het huidige areaal is klein (1600 ha in 2001). Als echter een aantal knelpunten opgelost kunnen worden, met name wat betreft voederwaarde, oogsttijdstip en conservering, zou het areaal van graan-GPS waarschijnlijk verder kunnen toenemen. Als krachtvoer is graan minder interessant, met name vanwege de bewerkelijkheid van de teelt en het voeren. Hierdoor is het perspectief van graan als krachtvoer matig. MKS lijkt weinig voordeel te bieden vergeleken met snijmais. Gezien de grote overeenkomsten in teelt en toepassig heeft de teelt echter wel enig perspectief. Lupine als krachtvoer is met name interessant vanwege de relatief hoge DVE-opbrengst en positieve teelteigenschappen. Lupine is daarnaast ook een `echt' krachtvoer, met eiwitgehaltes die tussen de 30 en 35 % van de drogestof liggen. De VEM-opbrengst blijft echter sterk achter bij de andere krachtvoervervangers. Nadelig zijn ook de bewerkelijkheid van de teelt en het voeren. Op dit moment lijkt het perspectief van lupine onvoldoende. Aanvullend onderzoek en verwerving van teeltervaring zou het perspectief van dit gewas echter kunnen doen toenemen. Voederbieten zijn ten opzichte van alle vergeleken krachtvoer- en ruwvoergewassen superieur wat betreft VEM-opbrengst en DVE-opbrengst. Ook het saldo is relatief hoog, maar hierbij zijn de kosten voor reiniging en opslag niet inbegrepen. Voederbieten bieden weinig extra teeltvoordelen en een minpunt is het risico van structuurbederf. Ondanks de zeer gunstige VEM- en DVE-opbrengst blijft het perspectief van voederbieten in het algemeen beperkt. Oorzaken zijn de grote arbeidsbehoefte en de extra kosten voor opslag en voeren.

Snijmaïs en gras blijven de twee gewassen met het meeste perspectief. Sommige alternatieve gewassen kunnen in specifieke situaties een redelijk alternatief zijn. De keuze voor een alternatief voedergewas is daarom een kwestie van maatwerk.

Wilt u het hele praktijkrapport lezen? Dat kan. Bestel praktijkrapport 27 hier voor de prijs van EUR 14.71 (excl BTW) .

Rundvee praktijkrapport 27: Alternatieve voedergewassen - 2003 - 101 pagina's


---

© Praktijkonderzoek Veehouderij - Wageningen UR. Laatst bijgewerkt: 14-05-2003 13:15.