Ministerie van Buitenlandse Zaken
Aan de Voorzitter van de
TweedeKamerderStaten-Generaal
Binnenhof4
Den Haag
Directie Juridische Zaken
Bezuidenhoutseweg 67
Postbus 20061
2500 EB Den Haag
Datum
13 mei 2003
Behandeld
Mr R.A.A. Böcker
Kenmerk
DJZ/IR-166/03
Telefoon
070.348.4898
Blad
1/3
Fax
070.348.5128
Bijlage(n)
E-Mail
roeland.bocker@minbuza.nl
Betreft
Comité van Ministers van de Raad van Europa
Zeer geachte Voorzitter,
Graag bied ik u hierbij, mede namens de minister van Buitenlandse Zaken, de reactie aan op het verzoek van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken om informatie over maatregelen tot behoud van de mensenrechtenbescherming binnen de Raad van Europa. Het verzoek verwees met name naar de brief van Amnesty International aan de Minister van Buitenlandse Zaken van 6 mei 2003, waarin Amnesty zijn zorg uitspreekt over één van de voorgenomen maatregelen.
Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens kampt met een groeiende achterstand van zo'n duizend zaken per maand. Het Comité van Ministers van de Raad van Europa bespreekt deze week een pakket maatregelen dat hieraan het hoofd moet bieden. Het betreft met nadruk een pakket, dat wil zeggen dat niet van één enkele maatregel de oplossing voor het probleem wordt verwacht. De maatregelen liggen op het gebied van activiteiten binnen de lidstaten zelf, de behandeling van zaken door het Hof en de tenuitvoerlegging van Hofuitspraken. Met betrekking tot de tweede categorie, de behandeling van zaken door het Hof, wordt onder meer voorgesteld een nieuw ontvankelijkheidscriterium op te nemen in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, luidende dat het Hof zaken niet-ontvankelijk kan verklaren indien blijkt dat de klager geen substantieel nadeel heeft ondervonden, tenzij de zaak een belangrijke vraag van interpretatie of toepassing van het Verdrag aan de orde stelt of een andere belangrijke kwestie van algemeen belang. Deze maatregel beoogt evenals de meeste andere maatregelen te bevorderen dat het Hof zich zoveel mogelijk kan concentreren op de belangrijkste kwesties die aan hem worden voorgelegd, zonder dat het wezen van het individueel klachtrecht wordt aangetast. Door de griffie van het Hof is berekend dat de onderhavige maatregel tot een vermindering van het aantal te behandelen zaken met ongeveer vijf procent zou kunnen leiden.
Naar aanleiding van de vrees van Amnesty International voor aantasting van het individueel klachtrecht merk ik gaarne het volgende op.
Zoals bovenstaand opgemerkt is de bedoelde maatregel onderdeel van een pakket maatregelen, dat daarnaast onder meer bestaat uit maatregelen op nationaal niveau ter voorkoming van mensenrechtenschendingen en derhalve ter beteugeling van de stroom individuele mensenrechtenklachten, organisatorische maatregelen zoals stroomlijning van procedures en versterking van de griffie van het Hof, alsmede verbetering van het toezicht op de naleving van Hofuitspraken. De regering is van mening dat het van groot belang is dat al deze maatregelen spoedig, voortvarend en integraal worden doorgevoerd. Gebeurt dat niet, dan kan daaruit een aanzienlijk grotere bedreiging voor het individueel klachtrecht voortvloeien. Justice delayed is immers justice denied. Ik wijs erop dat de thans voorgestelde maatregel het wezen van het individueel klachtrecht en van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens intakt laat. Dat was, naar het oordeel van de regering, niet het geval met een veel verderstrekkend voorstel, gedaan door een werkgroep op hoog niveau waarin onder meer de president van het Europese Hof, Luzius Wildhaber, zitting had. Dat voorstel luidde dat zaken niet-ontvankelijk verklaard zouden kunnen worden die no substantial issue under the Convention betroffen. Deze formulering zou kunnen leiden tot een Hof dat geheel zelfstandig bepaalt welke kwesties het van voldoende belang vindt om in behandeling te nemen. Dat risico bestaat onder het onderhavige voorstel niet.
Voorts wil ik benadrukken dat het Verdrag ook reeds nu ontvankelijkheidscriteria kent. Deze stammen uit 1950 en zijn niet in steen gebeiteld. Een voorbeeld is de termijn van zes maanden waarbinnen een klacht moet zijn ingediend. Een burger die slachtoffer is geworden van een mensenrechtenschending en die vervolgens zeven maanden laat verstrijken alvorens die klacht in Straatsburg in te dienen, zal op grond van het Verdrag niet-ontvankelijk verklaard worden, ongeacht de ernst van de schending. Ik wil hiermee aangeven dat de voorgestelde nieuwe ontvankelijkheidsdrempel weliswaar tot doel heeft een zekere categorie klachten namelijk de klachten die duiden op slechts licht geleden nadeel voor de klager buiten behandeling te laten, maar daarmee evenmin als reeds bestaande criteria het wezen van het individueel klachtrecht aantast.
Om die reden, en als onderdeel van een totaalpakket, acht de regering de voorgestelde maatregel acceptabel.
De Staatssecretaris voor Europese Zaken
Atzo Nicolaï
===