CDA
CDA
13-05-03
Wetsvoorstel DNA-onderzoek in strafzaken naar uiterlijk waarneembare
persoonskenmerken aangenomen
Senator Rob van de Beeten heeft tijdens de plenaire behandeling van het Wetsvoorstel DNA-onderzoek in strafzaken naar uiterlijk waarneembare persoonskenmerken, op dinsdag 6 mei, in de Eerste Kamer, aandacht gevraagd voor het feit dat simpelweg uit ander dan DNA-onderzoek ook kenmerken kunnen worden afgeleid die te maken hebben met het belang dat deze wet beoogt te beschermen.
Van de Beeten: Ik heb uit informatie die ik vanuit het Nederlands Forensisch Instituut heb verkregen, opgemaakt dat bijvoorbeeld aan de hand van urine- of bloedsporen kan worden vastgesteld dat iemand een drugsgebruiker is, dus een bepaalde wijze van leven heeft en een bepaald gedrag vertoont dat daarmee te maken heeft. Er kan echter ook aan de hand van bloed vastgesteld worden dat iemand de erfelijke ziekte van hemofilie heeft. Dat is een onderzoek dat geen DNA-onderzoek is, maar een klassiek criminologisch onderzoek met betrekking tot sporen die een onbekende verdachte heeft achtergelaten en aan de hand waarvan een belangrijk kenmerk kan worden vastgesteld. Dat is dan weliswaar geen uiterlijk waarneembaar kenmerk, maar wel een kenmerk dat relevant kan zijn voor de opsporing.
Op het moment dat dit bekend is bij de politie, kan de politie daar gebruik van maken om bijvoorbeeld de kring van de verdachten te beperken. Dat wordt vastgelegd in het proces-verbaal. Op het moment dat de verdachte vervolgens een keer wordt aangehouden en kennisneemt van het proces-verbaal, neemt hij ook kennis van het feit dat hij niet hoeft te weten, namelijk dat hij een erfelijke bloedziekte heeft. De vraag is dan waar het principiële in zit van de bescherming die de onwetende verdachte wordt verstrekt door middel van deze wet, vergeleken met de klassieke methoden van onderzoek.
Dat brengt mij bij het punt van de afweging van belangen. Immers, als
het zo is dat met betrekking tot klassieke middelen van onderzoek je
in feite ook dingen te weten kunt komen omtrent bijvoorbeeld ziekten
die een onbekende verdachte onder de leden heeft en die hijzelf niet
kent -- dat onbekendheidsbelang is toch wat dominant is in dit
wetsvoorstel -- dan is de vraag waarom het DNA-onderzoek dan deze
beperking moet opleggen met betrekking tot het handelen van politie en
justitie, aldus Rob van den Beeten. Hij verzocht de minister van
Justitie om meer duidelijkheid op dit punt.
Van de Beeten, in tweede termijn: De CDA-fractie vindt net zoals
collega Kohnstamm dat het recht op niet weten een zwaarwegend
recht is dat een verregaande mate van bescherming verdient. Met dit
wetsvoorstel beogen wij dat er een principiële grens wordt getrokken,
maar het is mede vanwege de voortschrijdende techniek mogelijk dat die
grens via de achterdeur van klassiek onderzoek simpelweg wordt
gepasseerd zonder dat wij dit in de gaten hebben. Derhalve rijst
opnieuw de vraag hoe principieel dit wetsvoorstel is en of wij ten
aanzien van de klassieke onderzoeksmethoden een wettelijke beperking
moeten opnemen in het Wetboek van Strafvordering.
Minister van Justitie Donner onderkende het punt. Op dit moment doet
de technische ontwikkeling zich echter voor met betrekking tot
DNA-onderzoek. Indien ook het klassieke onderzoek zich verder
ontwikkelt of meer betekenis krijgt bij opsporing en vervolging van
onbekende verdachten, zal opnieuw naar de wettelijke waarborgen
gekeken moeten worden.
De Eerste Kamer heeft het wetsvoorstel zonder stemming aangenomen.