KPMG
Vertrouwenspersoon wordt nog onvoldoende serieus genomen
Het werk van vertrouwenspersonen binnen Nederlandse organisaties komt
onvoldoende uit de verf.
De vertrouwenspersoon heeft in het algemeen nauwelijks vrijgestelde tijd,
waardoor het werk erbij wordt gedaan. Daarnaast is de vertrouwenspersoon
dikwijls onbekend, onvindbaar en onbereikbaar in de organisatie en wordt
weinig aandacht besteed aan periodieke communicatie. De
vertrouwenspersoon is bovendien meestal werkzaam op de personeelsafdeling.
"Dezelfde persoon waarbij een werknemer vandaag zijn problemen op tafel
legt, voert morgen een beoordelingsgesprek met hem en besluit overmorgen
over zijn promotie" constateert Joke van IJzeren van KPMG Ethics & Integrity
Consulting. "Hierdoor is het bijna onmogelijk de verschillende petten van de
vertrouwenspersoon geloofwaardig te scheiden".
Medewerkers die ongewenst gedrag constateren kunnen hun verhaal volgens Van
IJzeren dan ook dikwijls niet kwijt aan iemand anders dan de leidinggevende.
"Onregelmatigheden komen daardoor niet tijdig aan het licht en de daders
gaan vrijuit, waardoor zij wellicht in herhaling vallen. Slachtoffers worden
niet geholpen, waardoor zij minder presteren".
Sinds 1994 moeten organisaties met meer dan vijftig medewerkers een beleid
voeren dat werknemers beschermt tegen ongewenste omgangsvormen. De meeste
organisaties hebben dit beleid ingevuld door het instellen van een
vertrouwenspersoon en een klachtencommissie. Ruim vijftig procent van de
Nederlandse beroepsbevolking heeft momenteel in zijn werk toegang tot een
vertrouwenspersoon: een persoon waartoe men zich kan wenden als men
slachtoffer is geworden van (seksuele) intimidatie, handtastelijkheden,
discriminatie, agressie, geweld en pesten. Sommige organisaties beschikken
tegenwoordig ook over vertrouwenspersonen integriteit waartoe medewerkers
zich kunnen wenden bij vermoedens van fraude, corruptie en diefstal. Toch
blijkt in de praktijk dat het vangnet binnen organisaties dikwijls tekort
schiet waardoor slachtoffers van ongewenst gedrag en de organisatie zelf
schade ondervinden.
Het management toont volgens de vertrouwenspersonen geen interesse in het
werk. Van IJzeren: "Demotivatie bij vertrouwenspersonen ligt dan ook op de
loer. Van incidenten wordt immers niet geleerd en de kans op herhaling neemt
eerder toe dan af". Het management blijkt zich volgens Van IJzeren
nauwelijks zorgen te maken vanwege het gebrek aan meldingen. "'Onze
medewerkers zijn kennelijk in staat zichzelf goed te reguleren' is in het
algemeen de heersende opvatting. Meer zichtbaarheid en meer aandacht van het
management voor de vertrouwenspersoon zij dan ook absolute voorwaarden om
ongewenst gedrag op de werkvloer tegen te gaan".
Voor nadere informatie: Andy Bellm, telefoon (020) 656 7039