Vrije Universiteit Amsterdam
Informatie voor de pers. Vrije Universiteit Amsterdam.
07/05/2003
---
Toezicht op nevenfuncties ambtenaren onder de maat
Er is onvoldoende controle op nevenfuncties van ambtenaren en bestuurders. Soms hebben die functies invloed op de besluitvorming van overheidsfunctionarissen, en dat kan corruptie in de hand werken. In het Nederlandse ambtenarenapparaat en het openbaar bestuur lijkt geen diepgeworteld corruptieprobleem te bestaan, maar er zijn wel veel blinde vlekken. Onduidelijk is bijvoorbeeld waarom in het zakenbestand van de Rijksrecherche, di onderzoeksinstantie op corruptiegebied, bepaalde ambtelijke instanties, zoals de rechterlijke macht en provincies, nagenoeg ontbreken. Ook valt op dat uitvoerende functionarissen veel vaker onderwerp van corruptieonderzoek zijn dan leidinggevenden. Dat en meer blijkt uit onderzoek van de criminologen Hans Nelen en Andrea Nieuwendijk van de Vrije Universiteit Amsterdam. Hun rapport Geen ABC; analyse van rijksrechercheonderzoeken naar ambtelijke en bestuurlijke corruptie verscheen woensdag 7 mei.
Van de 145 corruptieonderzoeken die de Rijksrecherche tussen 1998 en 2000 uitvoerde, kwam het in zeventien zaken (12 procent) tot een strafzaak. In ruim de helft van de onderzoeken kon de Rijksrecherche de vermoedens van corruptie niet hard maken of bleken ze onterecht. Een vijfde deel van de onderzoeken resulteerde in een concrete verdenking jegens iin of meer van de verdachten.
Het zakenbestand van de Rijksrecherche bevat diverse voorbeelden van
ongewenste nevenfuncties of nevenactiviteiten die van invloed zijn op
de besluitvorming van de overheidsfunctionarissen. Nelen en
Nieuwendijk denken dan ook dat het vraagstuk van de nevenfuncties in
het integriteitbeleid van de meeste ambtelijke instanties nog
onvoldoende aandacht krijgt.
Nelen en Nieuwendijk stellen vast dat in Nederland een zeer
versnipperd beeld van corruptie bestaat, omdat naast de Rijksrecherche
allerlei andere (publieke en private) diensten informatie verzamelen
over integriteitschendingen. Daarom wagen de auteurs zich ook niet aan
een schatting van de omvang van het corruptieprobleem: het lijkt mee
te vallen, maar zeker is dat niet. Ze pleiten daarom voor een centraal
punt waar alle signalen omtrent mogelijke corruptie van ambtenaren en
bestuurders samenkomen.
De meeste onderzoeken van de Rijksrecherche betroffen de politie. Het
valt op dat de overige opsporingsdiensten niet in het zakenbestand
voorkomen, behalve dan enkele zaken binnen de Koninklijke
Marechaussee, de douane en de FIOD. Ook de rechterlijke macht komt
nagenoeg niet voor. Op het niveau van de lagere overheden zijn vooral
corruptieonderzoeken binnen gemeenten gedaan; signalen over corruptie
binnen provincies, waterschappen enzovoort komen slechts bij
uitzondering bij de Rijksrecherche terecht.
Ruim een kwart van de corruptieonderzoeken van de Rijksrecherche heeft
betrekking op het onjuist omgaan met vertrouwelijke informatie. Een
andere veel voorkomende vorm van (vermeende) ambtelijke corruptie is
gerelateerd aan drugshandel. Opvallend is dat dat laatste relatief
vaak op Schiphol plaatsvindt, maar niet in de zeehavens. Volgens Nelen
en Nieuwendijk is het vanwege de specifieke logistieke eisen die het
verwerken van de enorme hoeveelheden vracht met zich mee brengt in de
zeehavens vermoedelijk niet nodig om douane- of
opsporingsfunctionarissen om te kopen.
Het meeste corruptieonderzoek van de Rijksrecherche richt zich op
functionarissen op uitvoerend niveau. Slechts 21 onderzoeken (ofwel 15
procent van het totaal) richten zich op de leidinggevenden in een
organisatie. Strategische corruptie is vooral aangetroffen in het
openbaar bestuur, in het bijzonder bij de gemeenten. En als een
leidinggevende corrupt is, komt het initiatief tot corruptie vaak van
hemzelf en niet van de omkoper.