European Commission
IP/03/640
Brussel, 7 mei 2003
Europese Commissie is van oordeel dat Frankrijk een buitensporig
overheidstekort heeft
In een overeenkomstig artikel 104, lid 5, van het Verdrag opgesteld
advies over de Franse begrotingssituatie besluit de Europese Commissie
dat Frankrijk een buitensporig tekort heeft. Op grond van artikel 104,
lid 6, beveelt zij de Raad aan een gelijkluidend besluit te nemen. Ten
slotte beveelt de Commissie de Raad aan tot Frankrijk een aanbeveling
te richten zoals bedoeld is in artikel 104, lid 7. De Franse regering
wordt aanbevolen zo spoedig mogelijk en uiterlijk tegen 2004 een einde
te maken aan de huidige buitensporig-tekortsituatie. De daartoe
vereiste maatregelen moeten worden genomen vóór 3 oktober 2003. De
Commissie voldoet daarmee aan de verplichtingen die zijn neergelegd in
artikel 104 van het Verdrag, alsook aan de beleidstoezeggingen die zij
heeft gedaan in de resolutie van de Europese Raad over het
stabiliteits- en groeipact met betrekking tot een strikte, tijdige en
effectieve werking van het pact.
Het advies van de Commissie (artikel 104, lid 5, van het Verdrag) is
gebaseerd op de belangrijkste bevindingen van het verslag dat zij in
april 2003 heeft goedgekeurd, terwijl bovendien rekening is gehouden
met het advies dat het Economisch en Financieel Comité op 13 april
2003 over dat verslag heeft uitgebracht. De voornaamste conclusie van
het advies luidt dat Frankrijk een buitensporig tekort heeft. Deze
gevolgtrekking is gegrond op de volgende elementen:
* In 2002 bedroeg het begrotingstekort van Frankrijk 3,1% van het
BBP, hetgeen meer was dan de in het Verdrag vastgelegde
referentiewaarde van 3% van het BBP.
* Het feit dat het overheidstekort hoger lag dan de referentiewaarde
van 3% van het BBP, was niet toe te schrijven aan een ernstige
economische neergang in de zin van het Verdrag en het
stabiliteits- en groeipact, aangezien de reële BBP-groei in 2002
op 1,2% is uitgekomen. De overschrijding van de grenswaarde van 3%
van het BBP was evenmin terug te voeren op ongewone gebeurtenissen
die buiten de macht van de Franse autoriteiten lagen.
* De aanzienlijke verslechtering van de begrotingssituatie in 2002
is immers voornamelijk het gevolg van uitgavenontsporingen en
belastingverlagingen. Volgens berekeningen van de Commissie is
ongeveer twee derden van deze verslechtering te wijten aan een
stijging van het conjunctuurgezuiverde tekort en het overige deel
aan de gevolgen van de zwakke economische activiteit.
* De overschrijding van de drempelwaarde van 3% van het BBP zal
wellicht niet van tijdelijke aard zijn. Volgens de
voorjaarsprognoses van de Commissie voor 2003 zal het
overheidstekort dit jaar immers oplopen tot 3,7% van het BBP. Ook
de schuldquote zal blijven toenemen en in 2003 vermoedelijk de in
het Verdrag vastgelegde referentiewaarde van 60% van het BBP
overtreffen.
Op grond van dit advies heeft de Commissie een aanbeveling gericht aan
de Raad (artikel 104, lid 6). De Raad wordt verzocht te besluiten dat
uit een algehele evaluatie blijkt dat in Frankrijk een buitensporig
tekort bestaat.
Voorts heeft de Commissie een aanbeveling opgesteld voor een
aanbeveling van de Raad aan Frankrijk overeenkomstig artikel 104, lid
7. De Franse regering wordt aanbevolen zo spoedig mogelijk en
uiterlijk tegen 2004 een einde te maken aan de huidige
buitensporig-tekortsituatie overeenkomstig artikel 3, lid 4, van
Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad. De daartoe vereiste
maatregelen moeten worden genomen vóór 3 oktober 2003. Volgens de
Commissie moeten de Franse autoriteiten in 2003 een grotere
verbetering van het conjunctuurgezuiverde tekort bewerkstelligen dan
gepland en maatregelen nemen om het conjunctuurgezuiverde
overheidstekort in 2004 met 0,5 procentpunt van het BBP of indien
nodig nog sterker terug te dringen, zodat het in 2004 lager uitkomt
dan 3% van het BBP. De Franse autoriteiten dienen er tevens op toe te
zien dat de schuldquote in 2004 wederom een dalende tendens vertoont.
Ten slotte verzoekt de Commissie de Raad er bij Frankrijk op aan te
dringen dat de begrotingsconsolidatie in de jaren na 2004 wordt
voortgezet.
Verdrag tot oprichting van de Europeese Gemeenschap (Geconsolideerde
Versie Amsterdam)
Artikel 104
De lidstaten vermijden buitensporige overheidstekorten.
De Commissie ziet toe op de ontwikkeling van de begrotingsactie en
de omvang van de overheidsschuld in de lidstaten, teneinde
aanzienlijke tekortkomingen vast te stellen. Met name gaat de
Commissie op basis van de volgende twee criteria na of de hand
wordt gehouden aan de begrotingsdiscipline:
of de verhouding tussen het voorziene of feitelijke overheidstekort en
het bruto binnenlands product een bepaalde referentiewaarde
overschrijdt, tenzij,
* hetzij de verhouding in aanzienlijke mate en voortdurend is
afgenomen en een niveau heeft bereikt dat de referentiewaarde
benadert;
* hetzij de overschrijding van de referentiewaarde slechts van
uitzonderlijke en tijdelijke aard is en de verhouding dicht bij de
referentiewaarde blijft;
of de verhouding tussen de overheidsschuld en het bruto binnenlands
product een bepaalde referentiewaarde overschrijdt, tenzij de
verhouding in voldoende mate afneemt en de referentiewaarde in een
bevredigend tempo benadert. De referentiewaarden worden nader
omschreven in het aan dit Verdrag gehechte protocol betreffende de
procedure bij buitensporige tekorten.
Indien een lidstaat niet voldoet aan deze of aan een van deze
criteria, stelt de Commissie een verslag op. In het verslag van de
Commissie wordt er tevens rekening mee gehouden of het overheidstekort
groter is dan de investeringsuitgaven van de overheid en worden alle
andere relevante factoren in aanmerking genomen, met inbegrip van de
economische en budgettaire situatie van de lidstaat op middellange
termijn. Voorts kan de Commissie een verslag opstellen indien zij -
ook al is aan de criteria voldaan - van mening is dat er gevaar voor
een buitensporig tekort in een lidstaat aanwezig is.
Het in artikel 114 bedoelde Comité brengt advies uit over het verslag
van de Commissie.
Indien de Commissie van oordeel is dat er in een lidstaat een
buitensporig tekort bestaat of kan ontstaan, brengt zij advies uit aan
de Raad.
Op aanbeveling van de Commissie en rekening houdend met de opmerkingen
die de betrokken lidstaat eventueel wenst te maken, besluit de Raad,
na een algehele evaluatie te hebben gemaakt, met gekwalificeerde
meerderheid van stemmen of er al dan niet een buitensporig tekort
bestaat.
Wanneer overeenkomstig lid 6 is besloten dat er een buitensporig
tekort bestaat, richt de Raad aanbevelingen tot de betrokken lidstaat
om te bereiken dat deze situatie binnen een bepaalde periode wordt
verholpen. Behoudens het bepaalde in lid 8, worden deze aanbevelingen
niet openbaar gemaakt.
Wanneer de Raad vaststelt dat binnen de voorgeschreven periode geen
effectief gevolg aan zijn aanbevelingen is gegeven, kan hij zijn
aanbevelingen openbaar maken.
Wanneer een lidstaat blijft verzuimen uitvoering te geven aan de
aanbevelingen van de Raad, kan de Raad besluiten de betrokken lidstaat
aan te manen binnen een voorgeschreven termijn maatregelen te treffen
om het tekort te verminderen in de mate die de Raad nodig acht om de
situatie te verhelpen. In dat geval kan de Raad de betrokken lidstaat
verzoeken volgens een nauwkeurig tijdschema verslag uit te brengen,
teneinde na te gaan welke aanpassingsmaatregelen die lidstaat heeft
getroffen.
Het recht om een klacht in te dienen, als bedoeld in de artikelen 226
en 227, kan niet worden uitgeoefend in het kader van de toepassing van
de leden 1 tot en met 9 van dit artikel.
Zolang een lidstaat zich niet voegt naar een overeenkomstig lid 9
genomen besluit, kan de Raad één of meer van de volgende maatregelen
toepassen of in voorkomend geval aanscherpen:
eisen dat de betrokken lidstaat door de Raad te bepalen aanvullende
informatie openbaar maakt voordat hij obligaties en andere
waardepapieren uitgeeft;
de Europese Investeringsbank verzoeken haar beleid inzake
kredietverstrekking ten aanzien van de betrokken lidstaat opnieuw
te bezien;
eisen dat de betrokken lidstaat bij de Gemeenschap een
niet-rentedragend bedrag van een passende omvang deponeert, totdat
het buitensporige tekort naar het oordeel van de Raad is
gecorrigeerd;
boeten van een passende omvang opleggen.
De voorzitter van de Raad stelt het Europees Parlement van de genomen
besluiten in kennis.
De Raad trekt de in de leden 6 tot en met 9 en 11 bedoelde besluiten
of sommige daarvan in, indien hij van oordeel is dat het
buitensporige tekort in de betrokken lidstaat is gecorrigeerd.
Indien de Raad voordien aanbevelingen openbaar heeft gemaakt, legt
hij, zodra het besluit uit hoofde van lid 8 is ingetrokken, een
openbare verklaring af waarin wordt gezegd dat er niet langer een
buitensporig tekort in de betrokken lidstaat bestaat.
De in de leden 7 tot en met 9, 11 en 12 bedoelde besluiten worden
door de Raad op aanbeveling van de Commissie genomen met een
meerderheid van twee derde van de volgens artikel 205, lid 2,
gewogen stemmen van zijn leden, met uitsluiting van de stemmen van
de vertegenwoordiger van de betrokken lidstaat.
Verdere bepalingen betreffende de tenuitvoerlegging van de in dit
artikel omschreven procedure zijn opgenomen in het aan dit Verdrag
gehechte protocol betreffende de procedure bij buitensporige
tekorten. Op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het
Europees Parlement en van de ECB, neemt de Raad met eenparigheid
van stemmen passende bepalingen aan die in de plaats van voornoemd
protocol komen. Onder voorbehoud van de andere bepalingen van dit
lid, stelt de Raad vóór 1 januari 1994 op voorstel van de
Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement, met
gekwalificeerde meerderheid van stemmen nadere voorschriften en
definities voor de toepassing van de bepalingen van dit protocol
vast.