LJN-nummer: AF8131 Zaaknr: 02/2156 en 02/2339 TELEC
Bron: Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak: 25-04-2003
Datum publicatie: 1-05-2003
Soort zaak: bestuursrecht - bestuursrecht overig
Soort procedure: eerste aanleg - meervoudig
RECHTBANK TE ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Uitspraak rechtbank Rotterdam in zaak TELEC 02/2156 GERR
TELEC 02/2339 GERR
Uitspraak
in de gedingen tussen
1. O2 (Netherlands) B.V. (voorheen: Telfort Mobiel B.V.; hierna: O2),
gevestigd te Amsterdam, eiseres in het geding geregistreerd onder
nummer TELEC 02/2156 GERR,
gemachtigden mr. T.M. Snoep en mr. A.A. Donia, advocaten te Amsterdam,
2. KPN Mobile The Netherlands B.V. (hierna: KPN Mobile), gevestigd te
Den Haag, eiseres in het geding geregistreerd onder nummer TELEC
02/2339 GERR,
gemachtigde mr. J.J.N. Bleeker, advocaat te Amsterdam,
en
de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (hierna tevens:
OPTA), verweerder,
gemachtigde mr. A.B. van Rijn, advocaat te Den Haag,
met KPN Mobile als derde-partij in het geding tussen O2 en OPTA, en met O2 als derde-partij in het geding tussen KPN Mobile en OPTA.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 9 april 2002 heeft verweerder op verzoek van KPN
Mobile op grond van artikel 6.3, tweede lid, van de
Telecommunicatiewet (hierna: Tw) de regels vastgesteld die tussen KPN
Mobile en O2 hebben te gelden ter zake van de tarieven die O2 in
rekening brengt voor het termineren op haar netwerk van van KPN Mobile
afkomstig telefoonverkeer ofwel de tarieven voor Mobile Terminating
Access (hierna: MTA-tarieven).
Tegen dit besluit heeft O2 bij brief van 11 april 2002 bezwaar
gemaakt.
O2 heeft daarnaast aan de voorzieningenrechter van deze rechtbank
verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 1
mei 2002 heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen en het
besluit van 9 april 2002 geschorst tot zes weken na de bekendmaking
van de beslissing op het bezwaar.
Tegen het besluit van 9 april 2002 heeft ook KPN Mobile bij brief van
22 mei 2002 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 19 juli 2002 heeft verweerder de bezwaren van O2 en
KPN Mobile ten dele gegrond, ten dele ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft O2 brief van
14 augustus 2002 beroep ingesteld.
KPN Mobile heeft bij brief van 29 augustus 2002 eveneens beroep
ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft bij brief van 25 oktober 2002 een verweerschrift
ingediend.
Verweerder heeft ten aanzien van (gedeelten van) een aantal stukken op
grond van artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht
(hierna: Awb) meegedeeld dat uitsluitend de rechtbank daarvan kennis
zal mogen nemen.
Bij beslissing van 12 december 2002 heeft de door de rechtbank
benoemde rechter-commissaris beperking van de kennisneming van
betreffende (delen van) de door verweerder ingezonden stukken
gerechtvaardigd geacht, in die zin dat alleen de rechtbank daarvan
kennis zal mogen nemen.
O2 en KPN Mobile hebben toestemming verleend als bedoeld in artikel
8:29, vijfde lid, van de Awb.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft KPN Mobile als partij aan het
geding van O2 deelgenomen en O2 als partij aan het geding van KPN
Mobile.
KPN Mobile heeft bij brief van 3 oktober 2002 een schriftelijke
uiteenzetting gegeven met betrekking tot het geding tussen O2 en OPTA.
O2 heeft bij brief van 18 november 2002 een schriftelijke
uiteenzetting gegeven met betrekking tot het geding tussen KPN Mobile
en OPTA.
Op verzoek van O2 heeft de voorzieningenrechter bij uitspraak van 29
november 2002 het thans bestreden besluit geschorst totdat de
rechtbank in het beroep uitspraak heeft gedaan.
De beroepen zijn gevoegd behandeld ter zitting van 12 februari 2003.
O2 heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden. KPN
Mobile heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en mr.
S.J. van der Voorden, kantoorgenoot van de gemachtigde. Verweerder
heeft zicht laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mr. E.J.
Daalder, kantoorgenoot van de gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 Wettelijk kader
Artikel 6.1, eerste, derde, vierde en zesde lid, van de Tw luidt als
volgt:
1. Aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken of openbare
telecommunicatiediensten in Nederland, die daarbij de toegang tot
netwerkaansluitpunten van eindgebruikers controleren, dragen zorg voor
de interconnectie van de betrokken telecommunicatienetwerken teneinde
te verzekeren dat de daarop aangesloten gebruikers over en weer met
elkaar kunnen communiceren.
3. Het college kan ontheffing verlenen van de in het eerste en tweede
lid bedoelde verplichting tot interconnectie indien er voor de
desbetreffende interconnectie andere, technisch en commercieel
haalbare mogelijkheden bestaan, of indien de desbetreffende
interconnectie redelijkerwijs niet kan worden verlangd in het licht
van de middelen die beschikbaar zijn.
4. Onverminderd het derde lid, en onverminderd eventuele
verplichtingen uit hoofde van Nederland bindende verdragen of
besluiten van volkenrechtelijke organisaties kan Onze Minister
ontheffing verlenen van de in het tweede lid bedoelde verplichting tot
interconnectie indien de naleving ervan leidt tot een verstoring van
de mededinging.
6. Onverminderd het derde en vierde lid, dient ter uitvoering van het
eerste, tweede en vijfde lid iedere daar bedoelde aanbieder met andere
daar bedoelde aanbieders in onderhandeling te treden om te komen tot
overeenkomsten op basis waarvan de interconnectie tot stand komt. In
het geval de in de vorige zin bedoelde verplichting dient ter
uitvoering van het eerste lid kan het college aanbieders bij het
uitblijven van een overeenkomst een termijn stellen, waarbinnen deze
tot stand moet zijn gekomen. Na ommekomst van deze termijn zijn
betrokken aanbieders in gebreke, tenzij door een of meer van hen een
beroep gedaan is op artikel 6.3, eerste lid.
Artikel 6.3, eerste en tweede lid, van de Tw luidt als volgt:
1. Indien aanbieders geen overeenkomst als bedoeld in artikel 6.1,
zesde lid, tot stand brengen, kan het college op aanvraag van een of
meer van hen, de regels vaststellen die tussen hen zullen gelden. Een
besluit van het college laat de mogelijkheid van een buitenlandse
aanbieder als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, om af te zien van de
interconnectie onverlet.
2. Geschillen tussen bij interconnectie als bedoeld in artikel 6.1
betrokken aanbieders met betrekking tot de vraag of de ter zake tussen
hen in verband met interconnectie bestaande verbintenissen, of de
wijze waarop deze worden nagekomen, strijdig zijn met het bepaalde bij
of krachtens deze wet, worden op aanvraag van een of meer van de
betrokken aanbieders door het college beslecht. In het geval het
college van oordeel is dat er sprake is van strijd met het bepaalde
bij of krachtens deze wet kan hij ter beëindiging van deze situatie
regels vaststellen die tussen de aanbieders zullen gelden. In
voorkomende gevallen treden bedoelde regels in de plaats van de tot
dan toe bestaande verbintenissen.
2.2. Feiten
O2 en KPN Mobile bieden elkaar zogenoemde MTA diensten aan. Zij hebben
hun mobiele netwerk niet direct met elkaar gekoppeld, maar via het
vaste netwerk van KPN Telecom B.V. (hierna: KPN Telecom). Op basis van
een interconnectieovereenkomst van O2 met KPN Telecom wordt het
mobiele telefoonverkeer over en weer via het vaste netwerk van KPN
Telecom doorgegeven. Voor verkeer van KPN Mobile naar O2 betaalt KPN
Telecom een terminating (MTA) tarief aan O2. KPN Mobile betaalt
daarvoor een zogenoemde premium transit vergoeding aan KPN Telecom
B.V., die bestaat uit het MTA tarief van O2 plus een vergoeding voor
de transitdienst. Voor het verkeer van O2 naar KPN Mobile gelden
overeenkomstige afspraken.
Tot 15 juni 2000 hanteerden O2 en KPN Mobile nagenoeg gelijke tarieven
voor het termineren van telefoonverkeer op het eigen netwerk (call
termination dienst). Op 15 juni 2000 heeft KPN Mobile haar tarieven
fors verlaagd en dit per 8 oktober 2000 gedeeltelijk ongedaan gemaakt.
O2 heeft haar tarief per 1 juli 2000 verlaagd en per 1 oktober 2000
verhoogd. KPN Mobile heeft bij brieven van 29 september 2000, 19
december 2000 en 9 maart 2001 bezwaar gemaakt tegen de door O2
gehanteerde tarieven. O2 heeft haar tarieven naar aanleiding daarvan
niet aangepast.
Bij brief van 12 juni 2001 heeft KPN Mobile verweerder gevraagd op
grond van artikel 6.3, tweede lid, van de Tw de regels vast te stellen
die tussen haar en O2 zullen gelden ter zake van de door O2
gehanteerde MTA tarieven.
Bij brief van 18 december 2001 heeft verweerder KPN Mobile en O2
meegedeeld zich bevoegd te achten regels te stellen met betrekking tot
de tarieven, een beslissing ten aanzien van de redelijkheid van de MTA
tarieven van O2 aan te houden totdat met definitief beleid terzake de
redelijkheid van MTA tarieven is vastgesteld en voorts KPN Mobile en
O2 opgedragen om een verzoek in te dienen tot ontheffing van hun
verplichting tot directe interconnectie.
Verweerder heeft op 28 maart 2002 vastgesteld (en bekendgemaakt op 4
april 2002) zijn "Beleidsregels inzake regulering van mobiele
terminating tarieven", aangepast op 22 juli 2002 (hierna: de
beleidsregels). In deze beleidsregels heeft verweerder het beleid
geformuleerd op basis waarvan hij het maximaal redelijke MTA tarief
heeft bepaald aan de hand waarvan hij de redelijkheid van de door een
mobiele aanbieder gehanteerde MTA tarieven zal beoordelen.
Bij het primaire besluit van 9 april 2002 heeft verweerder op grond
van artikel 6.3, tweede lid, van de Tw op de aanvraag van KPN Mobile
beslist en vastgesteld welke maximale MTA tarieven O2 in rekening
mocht brengen voor het termineren van telefoonverkeer dat origineerde
op het mobiele netwerk van KPN Mobile.
Tegen dit besluit heeft zowel O2 als KPN Mobile bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft O2 en KPN Mobile op hun respectieve verzoeken bij besluiten van 11 juni 2002 ontheffing verleend op grond van artikel 6.1, derde lid, van de Tw voor het afwikkelen van telefoonverkeer tussen elkaars netwerken via het netwerk van KPN Telecom B.V. Verweerder heeft daarbij overwogen dat het telefoonverkeer reeds enkele jaren wordt afgewikkeld via de huidige indirecte interconnectie en dat er geen aanwijzingen zijn dat hierdoor de interoperabiliteit tussen de betrokken netwerken in gevaar wordt gebracht. Voorts heeft verweerder overwogen dat het hem aannemelijk voor komt dat de door O2 gehanteerde wijze van indirect interconnecteren de communicatie tussen eindgebruikers van O2 en eindgebruikers van KPN Mobile in voldoende mate verzekert. Verweerder heeft daarbij opgemerkt dat de aanbieders ook in geval van indirecte interconnectie ter waarborging van de interoperabiliteit verplicht zijn onderling overeenkomsten af te sluiten. Gezien de omstandigheden, in het bijzonder de omstandigheid dat de meeste marktpartijen, uitgezonderd KPN Telecom, voor indirecte interconnectie met elkaar kiezen, was het aannemelijk dat de door 02 en KPN Mobile gehanteerde wijze van indirecte interconnectie op dat moment een haalbaar technisch en economisch alternatief als bedoeld in artikel 6.1, derde lid, van de Tw was. Dit kan wijzigen indien een directe interconnectieverbinding naar het oordeel van verweerder dusdanig kostenefficiënt tot stand kan worden gebracht, dat een afwijking van de in artikel 6.1, eerste lid, van de Tw neergelegde interconnectieverplichting niet (meer) gerechtvaardigd is. Verweerder heeft alsdan de mogelijkheid de ontheffing in te trekken.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren, onder wijziging van het primaire besluit, ten dele gegrond en ten dele ongegrond verklaard. Bij het aldus gewijzigde besluit heeft verweerder O2 opgedragen om met inachtneming van de beleidsregels voor het termineren van telefoonverkeer dat origineert op het mobiele netwerk van KPN Mobile met ingang van 1 december 2002 een gemiddeld MTA tarief in rekening te brengen dat niet hoger is dan 18,28 EUR-centen per minuut en met ingang van 1 april 2003 een gemiddeld MTA tarief dat niet hoger is dan 16,48 EUR-centen per minuut. Verder dient O2 op uiterlijk 1 november 2002 verweerder onderbouwd te laten weten dat het gemiddelde van de tarieven in de door haar per 1 december 2002 te hanteren MTA tariefstructuur niet hoger is dan het eerstgenoemde gemiddelde maximaal redelijk tarief per minuut.
2.3 Standpunten van O2 en KPN Mobile
O2 heeft in beroep aangevoerd dat verweerder niet bevoegd is regels te
stellen met betrekking tot de MTA tarieven van O2. Aan haar is
ontheffing verleend van de verplichting een interconnectieovereenkomst
met KPN Mobile te sluiten. Daarom is er geen verplichting om met KPN
Mobile in onderhandeling te treden en kan OPTA krachtens artikel 6.3,
eerste lid, van de Tw ook geen regels stellen. Verder kent de Tw maar
één vorm van interconnectie en dat is de fysieke en logische koppeling
door twee aanbieders van hun netwerken. O2 en KPN Mobile hebben hun
netwerken niet fysiek en logisch gekoppeld, dus is er geen sprake van
interconnectie. Er kan dan ook geen sprake zijn van een bevoegdheid
voor OPTA op basis van artikel 6.3, eerste lid, van de Tw. Subsidiair
is O2 van mening dat verweerder zijn bevoegdheid heeft overschreden
door een onjuiste interpretatie te geven aan de in de Tw besloten
liggende redelijkheidsnorm. Meer subsidiair heeft O2 gesteld dat de
MTA tarieven van O2 wel voldoen aan de redelijkheidsnorm zoals
verweerder die heeft ingevuld. Nog meer subsidiair heeft O2 gesteld
dat verweerder van een onjuiste benchmark is uitgegaan, waardoor de
MTA tarieven op een te laag niveau zijn vastgesteld. Tot slot heeft O2
gesteld dat verweerder onredelijke korte termijnen heeft gesteld voor
het aanpassen van haar MTA tarieven.
KPN Mobile heeft verweerders standpunt bestreden dat hij bevoegd is
tot het algeheel ex ante regelen van de MTA tarieven. Verder heeft KPN
Mobile gesteld dat verweerder met zijn besluit buiten de aanvraag om
is gegaan. De geschilbeslechtende bevoegdheid dient beperkt te blijven
tot de bij de aanvraag gedane verzoek om de discrepantie tussen de MTA
tarieven van O2 en KPN Mobile op te heffen door als regel te stellen
dat O2 haar MTA tarieven zal moeten verlagen tot een niveau reciproque
aan of dichtbij het gemiddelde MTA tarief van KPN Mobile, terwijl
verweerder thans de MTA tarieven van O2 heeft vastgesteld op een lager
niveau dan waarom KPN Mobile had gevraagd. Ook door zich uit te laten
over de (on)redelijkheid van de MTA tarieven van KPN Mobile is
verweerder buiten de aanvraag getreden. Verder is KPN Mobile van
mening dat verweerder ten onrechte reciprociteit als invulling van de
redelijkheidsnorm heeft afgewezen en dat hij zich ten onrechte heeft
gebaseerd op de beleidsregels, nu daarin aan de redelijkheidsnorm een
onjuiste invulling is gegeven. Ten aanzien van de door verweerder aan
O2 opgelegde termijnen waarbinnen zij haar MTA tarieven dient aan te
passen heeft KPN Mobile gesteld dat deze niet aan de door de
voorzieningenrechter bedoelde geleidelijkheid voldoen.
Ter zitting heeft KPN Mobile nog naar voren gebracht dat OPTA in haar
zaak geen verweerschrift heeft ingediend. Volgens OPTA moet het
verweerschrift van 25 oktober 2002 dat in de beroepszaak van O2 is
ingediend tevens als verweerschrift in de zaak van KPN Mobile worden
beschouwd. In dit verweerschrift is echter niet gereageerd op de
beroepsgronden van KPN Mobile. KPN Mobile heeft ervoor gepleit om
onder toepassing van artikel 8:31 van de Awb aan de beweerdelijke
omissie van OPTA de sanctie van gegrondverklaring van het beroep te
verbinden. Het achterwege laten van het indienen van een
verweerschrift is volgens KPN Mobile bovendien in strijd met de goede
procesorde.
2.4 Beoordeling
Toepassing van artikel 8:31 van de Awb, zoals KPN Mobile heeft
bepleit, is niet mogelijk, aangezien dit artikel geen betrekking heeft
op het indienen van een verweerschrift (zie Raad van State, Afdeling
bestuursrechtspraak, 27 augustus 1997, no. H01.960374). In het
verweerschrift van OPTA wordt niet ingegaan op de beroepsgronden van
KNP Mobile. Niet gebleken is echter dat KPN Mobile in haar processuele
belangen is geschaad doordat OPTA daarop eerst ter zitting een reactie
heeft gegeven. De desbetreffende grieven van KPN Mobile kunnen
derhalve niet slagen.
De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit, anders dan de
aanvraag en het primaire besluit, niet op artikel 6.3, tweede lid, van
de Tw, maar op het eerste lid van dit artikel is gebaseerd.
Niet in geschil is dat O2 en KPN Mobile nimmer een
(interconnectie)overeenkomst hebben gesloten. Van bestaande
verbintenissen uit dien hoofde die als "in verband met interconnectie
bestaande verbintenissen" in de zin van artikel 6.3, tweede lid, van
de Tw kunnen worden aangemerkt is dan ook geen sprake. Aan artikel
6.3, tweede lid, van de Tw kon derhalve inderdaad niet de bevoegdheid
worden ontleend om tot beslechting van het tussen O2 en KPN Mobile
bestaande geschil over te gaan.
Aan de orde is vervolgens de vraag of verweerder in dit geval het hem
voorgelegde geschil kon beslechten met gebruikmaking van de
bevoegdheid van artikel 6.3, eerste lid, van de Tw.
Tussen de eindgebruikers van O2 en KPN Mobile was zowel ten tijde van
het primaire als ten tijde van het bestreden besluit sprake van
interoperabiliteit die werd bereikt door gebruikmaking van het netwerk
van een derde partij, KPN Telecom. De communicatie over en weer tussen
de aangesloten eindgebruikers werd verzekerd door middel van de
hiervoor beschreven indirecte koppeling via het netwerk van KPN
Telecom. Op grond van het navolgende is bij deze wijze van koppeling
(ook wel indirecte interconnectie genoemd) naar het oordeel van de
rechtbank geen sprake van interconnectie in de zin van (artikel 6.1
van) de Tw. Het geschil tussen O2 en KPN Mobile heeft betrekking op de
tarieven die O2 aan KPN Telecom voor aan deze geleverde diensten in
rekening bracht en die vervolgens - met een opslag - door de laatste
aan KPN Mobile werden berekend.
De bevoegdheid van artikel 6.3, eerste lid, van de Tw ziet op de
totstandbrenging van een overeenkomst als bedoeld in artikel 6.1,
zesde lid, van de Tw. Ingevolge dit zesde lid dienen, ter uitvoering
van de in artikel 6.1, eerste lid, van de Tw voorgeschreven (algemene)
plicht tot interconnectie, aanbieders van openbare
telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten in
Nederland in onderhandeling te treden teneinde een overeenkomst te
sluiten op basis waarvan interconnectie van de betrokken
telecommunicatienetwerken tot stand komt.
Ontheffing van de algemene interconnectieverplichting als bedoeld in
het eerste lid kan volgens het derde lid van artikel 6.1 van de Tw
door verweerder worden verleend, onder andere, wanneer er voor de
desbetreffende interconnectie andere, technisch en commercieel
haalbare mogelijkheden bestaan. Volgens de wetsgeschiedenis kan
hierbij worden gedacht aan het geval waarin koppeling van netwerken
mogelijk is via het netwerk van een derde partij (MvT, TK 1996/97,
25533, nr. 3, p. 37; Parl. Gesch., p. 283). Wanneer een dergelijke
ontheffing is verleend, geldt voor de desbetreffende aanbieder geen
interconnectieplicht als bedoeld in het eerste lid.
De strekking van de zinsnede "Onverminderd het derde (...) lid" van
het zesde lid van artikel 6.1 van de Tw is naar het oordeel van de
rechtbank dat in geval van een ontheffing de plicht om in
onderhandeling te treden ter uitvoering van het eerste lid (eveneens)
niet meer van toepassing is. "Onverminderd" moet derhalve worden
gelezen als "behoudens". Aangezien ontheffing is verleend van de
interconnectieverplichting als voorgeschreven in het eerste lid, zou
de contracteerplicht als bedoeld in het zesde lid immers
wetsystematisch onlogisch zijn. Voor deze uitleg pleit verder dat met
een ontheffing van de interconnetieverplichting in het laatstgenoemde
geval van het derde lid, van artikel 6.1 van de TW (de desbetreffende
interconnectie kan redelijkerwijs niet worden verlangd in het licht
van de middelen die beschikbaar zijn) niet te rijmen zou zijn de
instandlating van de plicht als bedoeld in het zesde lid van dit
artikel om in onderhandeling te treden ten einde om tot een
interconnectieovereenkomst te komen.
De rechtbank komt op grond van het hierboven overwogene tot de
conclusie dat interconnectie in de zin van (artikel 6.1 van) de Tw
slechts de zogenoemde "directe" interconnectie (rechtstreeks koppeling
van de netwerken van twee aanbieders) omvat, en niet tevens de figuur
van "indirecte" interconnectie (koppeling van netwerken via het
netwerk van een derde).
Dit betekent dat de bevoegdheid van artikel 6.3, eerste lid, van de Tw
niet is gegeven voor de beslechting van een geschil tussen aanbieders
van wie de netwerken indirect zijn gekoppeld. De bevoegdheid van
artikel 6.3, eerste lid, kon derhalve niet worden aangewend ter
beslechting van het door KPN Mobile voorgelegde geschil, omdat deze
bevoegdheid slechts is gegeven voor het beslechten van geschillen ten
aanzien van af te sluiten interconnectieovereenkomsten; het geschil
tussen O2 en KPN Mobile had echter geen betrekking op interconnectie
in de zin van de Tw. Verweerder had dan ook moeten vaststellen dat hem
niet de bevoegdheid toekwam om op de aanvraag van KPN Mobile te
beslissen en deze moeten afwijzen.
Bovendien zijn als gevolg van de door verweerder verleende ontheffing
voor O2 ook niet langer de interconnectieverplichtingen, als bedoeld
in het eerste en het zesde lid, van toepassing. Het gevolg van deze
ontheffing is dat O2 niet verplicht is om in onderhandeling te treden
over de totstandkoming van een (directe) interconnectieovereenkomst,
het bestaan van welke verplichting noodzakelijk is om gebruik te
kunnen maken van de bevoegdheid van artikel 6.3, eerste lid. Zolang
deze ontheffing geldt, kan in elk geval van aanwending van de
geschilbeslechtende bevoegdheid niet aan de orde zijn.
De beroepen moeten gegrond worden verklaard. Het bestreden besluit zal
worden vernietigd wegens strijd met de wet. Zelf in de zaak voorziend,
zal de rechtbank verweerders primaire besluit herroepen en het verzoek
van KPN Mobile alsnog afwijzen.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten
die O2 en KPN Mobile in verband met de behandeling van hun beroepen
tot aan deze uitspraak redelijkerwijs hebben moeten maken. De
rechtbank bepaalt deze proceskosten voor ieder van hen op EUR 644,00
aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Van overige kosten waarop een veroordeling in de proceskosten
betrekking kan hebben, is de rechtbank niet gebleken.
3. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart de beroepen gegrond en vernietigt het besluit van verweerder
van 19 juli 2002,
herroept het besluit van verweerder van 9 april 2002 en wijst het
verzoek van KPN Mobile van 12 juni 2001 af,
bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het
vernietigde besluit van 19 juli 2002,
bepaalt dat verweerder O2 het door haar betaalde griffierecht van EUR
218,- vergoedt,
bepaalt dat verweerder KPN Mobile het door haar betaalde griffierecht
van EUR 218,- vergoedt,
veroordeelt verweerder in de proceskosten van O2 tot een bedrag van
EUR 644,00 en wijst de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie
Autoriteit aan als de rechtspersoon die deze kosten aan O2 moet
vergoeden,
veroordeelt verweerder in de proceskosten van KPN Mobile tot een
bedrag van EUR 644,00 en wijst de Onafhankelijke Post en
Telecommunicatie Autoriteit aan als de rechtspersoon die deze kosten
aan KPN Mobile moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C. Gerritse als voorzitter en mr.
H.P.M. Meskers en mr. M.J.L. Lamers-Wilbers als leden.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.B. van Zantvoort als
griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 april 2003.
De griffier: De voorzitter:
Afschrift verzonden op:
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen -
en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij
het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA
's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift
bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop
het afschrift van deze uitspraak is verzonden.