Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Bereikbare ziekenhuiszorg

De Voorzitter van de Tweede
Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag

DBO-CB-U-2376559

25 april 2003

Op 10 maart j.l. heb ik u per brief gemeld dat ik u mijn beleidsstandpunt inzake het beoordelingskader kleine ziekenhuizen vóór 1 mei zou sturen. Gezien de demissionaire periode vereist dit standpunt de instemming van het kabinet. De behandeling in het kabinet vergt echter meer tijd dan gepland en ik kan u daarom op dit moment nog niet de toegezegde brief doen toekomen. Na behandeling in het kabinet zal ik u een uitgebreid beleidsstandpunt sturen, naar verwachting vóór 1 juni 2003.

In reactie op het verzoek van het Kamerlid Kant (SP) tijdens het ordedebat van 24 april 2003 (kenmerk 203-051) meld ik het volgende. Ik heb inmiddels kennisgenomen van het bijgestelde plan van aanpak voor de problemen van de IJsselmeerziekenhuizen. Dit bijgestelde plan, waarbij eerst orde op zaken wordt gesteld met betrekking tot de productie, waarbij integratie van de maatschappen plaatsvindt en waarbij 24-uurszorg in Emmeloord aanwezig blijft, spreekt mij aan. De nu ingezette lijn (optie 3) komt in belangrijke mate tegemoet aan de wensen die in o.a. de Noordoostpolder en Urk leven, dit met inachtneming van de financiële levensvatbaarheid van de IJsselmeerziekenhuizen en de voorwaarden die de IGZ stelt aan de kwaliteit. Tegelijkertijd constateer ik dat er op dit moment twee werkgroepen (de werkgroep Bereikbaarheid en Beschikbaarheid Acute Zorg en de werkgroep Geboortezorg) aan de slag zijn die hun werkzaamheden naar verwachting in de maand mei afronden. De Raad van Bestuur formuleert vervolgens zijn standpunt over de rapportages van de beide werkgroepen eind mei en legt deze dan ter goedkeuring voor aan de Raad van Toezicht op 10 juni. Gelet op het belang van deze werkgroepen zal ik mijn definitieve standpunt na 10 juni kenbaar maken.

Ik ga in deze brief ook kort in op enkele moties van uw Kamer van 17 december 2002 over de IJsselmeerziekenhuizen.

Ik heb voldaan aan de motie van de heer Buijs (Tweede Kamer, vergaderjaar 2002-2003, 27295, nummer 46) over de onafhankelijke voorzitter van de Raad van Toezicht (RvT) en het overleg met alle betrokkenen door de nieuwe voorzitter van de Raad te vragen het overleg met intern en extern betrokkenen als belangrijk aandachtspunt te beschouwen. Een onafhankelijk persoon zit inmiddels zowel het (interne) overleg tussen de maatschappen als het overleg met de extern betrokkenen voor.

Als reactie op de motie van de leden Van Geen en Jukema over de kwaliteit van zorg (Tweede Kamer, vergaderjaar 2002-2003, 27295, nummer 47) wil ik aangeven dat bij bereikbare ziekenhuiszorg verschillende factoren een rol spelen: het type zorg, de afstand tot die zorg, de kwaliteit van de verleende zorg, de capaciteit van de zorgaanbieders, alsmede de doelmatigheid. De ene keer versterken de factoren elkaar, de andere keer werken de factoren elkaar tegen. Kwaliteitseisen aan de zorg kunnen voor sommige vormen van zorg bijvoorbeeld aanleiding geven tot concentratie, terwijl de afstand tot zorg juist deconcentratie wenselijk maakt. Het is mijn indruk dat de IJsselmeerziekenhuizen met de nu ingezette lijn zorgvuldig zoeken naar een oplossing.

Als reactie op de motie van de heer Jukema en anderen over het behoud van de basisfuncties op de locatie Emmeloord (Tweede Kamer, vergaderjaar 2002-2003, 27295, nummer 44) wil ik aangeven dat de ministeriële verantwoordelijkheid zich niet uitstrekt tot het niveau van de functie-invulling per locatie. Dat moeten regionale partijen vooral zelf doen. Ik heb in deze brief maar ook eerder, in antwoord op schriftelijke vragen van mevrouw Kant (Kamervragen met antwoord 2002-2003, nr. 748, Tweede Kamer), aangegeven dat ik vertrouwen heb in het resultaat van het interne en externe overleg over het plan van aanpak.

De Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,

mr. A.J. de Geus