Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 2509 LV Den Haag der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44 2513 AA `s-GRAVENHAGE Telefax (070) 333 40 33

Uw brief Ons kenmerk B&GA/03/27124 kenmerk:
Onderwerp Datum Kamervragen van het lid Van Gent (GL). 17 april 2003

Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van het lid Van Gent (GL) over bijzondere bijstand aan gedetineerden. (Ingezonden 26 maart 2003).

De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(M. Rutte)




---

2020309350
Vragen van het lid Van Gent (Groen Links) aan de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over bijzondere bijstand aan gedetineerden. (Ingezonden 26 maart 2003)

Vraag 1
Hebt u kennis genomen van het bericht 'Bajesklant moet uitkering terugbetalen' in het Dagblad van het Noorden van dinsdag 11 maart jl.?

Antwoord 1
Ja.

Vraag 2
Klopt het dat een groot aantal gemeenten, waaronder Emmen, Groningen en Amsterdam hun huidige beleid willen handhaven om bijzondere bijstand aan gedetineerden te verstrekken? Klopt het dat deze vorm van bijzondere bijstand in veel gevallen als een lening wordt verstrekt?

Antwoord 2
Op dit moment beschik ik niet over een overzicht van gemeenten met betrekking tot hun standpunt inzake bijzondere bijstand aan gedetineerden, na het verschijnen van het IWI- rapport `bijzondere bijstand in geval van detentie'. Wel hebben de gemeenten Emmen en Groningen in het Dagblad van het Noorden te kennen gegeven dat ze het beleid willen handhaven om bijzondere bijstand aan gedetineerden te verstrekken.

Uit het onderzoeksmateriaal van het onderzoek `bijzondere bijstand in geval van detentie' van IWI, blijkt dat deze vorm van bijzondere bijstand in slechts enkele gevallen als een lening wordt verstrekt.

Vraag 3
Hoe verhoudt uw stellingname, dat het beleid van gemeenten in strijd is met artikel 9 en 11 van de Algemene bijstandswet (Abw) en zij hun beleid dienen aan te passen, zich met de opmerking van uw voorganger tijdens de behandeling van de "Wet sociale zekerheidsrechten gedetineerden", dat in de praktijk in dit soort gevallen gemeenten prima om weten te gaan met de bijzondere bijstand?1 Vraag 4
Heeft de regering tijdens de plenaire behandeling van de "Wet sociale zekerheidsrechten gedetineerden" bij de Tweede Kamer en de gemeenten niet de verwachting gewekt dat gemeenten hun beleid op grond van artikel 11 Abw konden voortzetten? Wordt die verwachting niet doorkruist als u stelt dat het beleid van de gemeenten nu niet meer door de beugel kan?

1 Wet sociale zekerheidsrechten gedetineerden, kamerstuk 26063, Handelingen Tweede Kamer 22 april 1999, nr 73 blz 4298




---

Antwoord 3 en 4

De toenmalige staatssecretaris Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft bij de behandeling van de "Wet sociale zekerheidsrechten gedetineerden"2 een reactie gegeven op een motie van het toenmalige lid Harrewijn. In deze motie werd de regering verzocht "de gemeenten expliciet te wijzen op hun mogelijkheden in het kader van de bijstandswet om kosten voor huur en andere doorlopende verplichtingen te vergoeden waar dat bijdraagt aan de reïntegratie van de gedetineerde na het uitzitten van zijn of haar straf". De staatssecretaris heeft destijds aangegeven dat er in de handreiking van DIVOSA (vereniging van directeuren voor Sociale Arbeid) aandacht wordt besteed aan de mogelijkheden die voor de bijzondere bijstand in deze situatie openstaan.

De betreffende handreiking3 geeft aan dat belanghebbenden die een bijstanduitkering ontvangen en gedetineerd raken geen recht op bijstand hebben, wat kan leiden tot het moeten opgeven van de woning omdat de huur niet meer kan worden voldaan. De handreiking geeft tevens aan dat de reclassering in dit soort situaties een oplossing tracht te vinden, zodat de woning voor de kortgestrafte niet opgegeven hoeft te worden; dit kan bijvoorbeeld door onderhuur van de woning of het inzetten van spaargelden. In situaties waarin dit niet mogelijk is, kan mogelijk de sociale dienst op grond van zeer dringende redenen bijzondere bijstand verstrekken voor woonkosten op grond van artikel 11 lid 1 Abw. Als voorbeeld wordt genoemd de uitspraak van de President van de Rechtbank Den Bosch (JABW 1999/85) die zeer dringende redenen aanwezig achtte in een situatie waarbij het verlies van de woning ernstige consequenties zou hebben voor de psychische gezondheidstoestand van de belanghebbende.

Bij de behandeling van de "Wet sociale zekerheidsrechten gedetineerden"4 is ook verwezen naar de circulaire van 22 december 19955, waarin de mogelijkheid van artikel 11 Abw uitdrukkelijk onder de aandacht van de gemeenten is gebracht. In deze circulaire staat aangegeven dat er bij de toepassing van artikel 11 Abw "vast dient te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is".

De suggestie dat bij de behandeling van de "Wet sociale zekerheidsrechten gedetineerden" de verwachting gewekt zou zijn dat er sprake is van gemeentelijk beleidsvrijheid bij de toepassing van de Abw ingeval van detentie, deel ik niet.
In mijn brief d.d. 13 februari 2003 heb ik gegeven, dat er bij de beoordeling of er sprake is van "zeer dringende redenen" een strikt individuele beoordeling van het voorliggende geval moet plaatsvinden, en dat er dan sprake moet zijn van "acute levensbedreigende omstandigheden". Artikel 11 Abw heeft alleen betrekking op buitengewone uitzonderingssituaties, die het afwijken van artikel 9 lid 1 Abw, waarin bijstandsverlening voor bepaalde personen is uitgesloten, rechtvaardigen. Het was uitdrukkelijk niet de bedoeling van de wetgever om in artikel 11 Abw een algemene ontsnappingsclausule te formuleren voor de uitsluiting van het recht op bijstand. Ook de

2 Wet sociale zekerheidsrechten gedetineerden, kamerstuk 26063, Handelingen Tweede Kamer 22 april 1999, nr 73 blz 4298
3 Divosa/Stimulansz "Handreiking bijstand aan (ex-) gedetineerden" nr. 3.6 kortgestraften en bijstand. 4 Tweede Kamer, vergaderjaar 1998-1999, 26063, nr. 5, blz. 21 5 Circulaire d.d. 22 december 1995, kenmerk BZ/UB/95/4416A




---

jurisprudentie laat er geen misverstand over bestaan dat er bij de toepassing van de bijzondere bijstand in geval van detentie geen sprake is van gemeentelijke beleidsvrijheid. Wel dient de opmerking in mijn brief d.d. 13 februari jl., dat er in situaties van detentie geen sprake kan zijn van acute levensbedreigende omstandigheden en dus in de praktijk bijstandsverlening in geval van detentie is uitgesloten, in het licht van de hierboven aangehaalde jurisprudentie genuanceerd te worden. Ook de situatie dat er sprake is van ernstige consequenties voor de psychische gezondheidstoestand van de belanghebbende, kan onder het begrip "acute noodsituatie" vallen. Bijzondere bijstandsverlening in geval van detentie is als regel niet aan de orde, maar is in de praktijk ook niet geheel uit te sluiten.
Ik zal de gemeenten hiervan per eerstvolgende verzamelbrief op de hoogte stellen.

Vraag 5
Onderkent u het belang van kort-gedetineerden en de samenleving bij het behoud van hun (huur)huis om de kansen op terugval en recidive te voorkomen? Op welke andere wijze zouden gedetineerden door de overheid en specifiek de gemeenten kunnen worden gesteund om hun huis gedurende een kortdurende detentie te behouden? Bent u bereid hiertoe voorstellen te doen? Bent u tevens bereid om over dit onderwerp in overleg te treden met de Minister van Justitie en de uitkomst hiervan aan de Kamer mede te delen?

Antwoord 5
Ja, ik onderken het belang van kort-gedetineerden en de samenleving bij het behoud van (huur)huis om de kansen op terugval en recidive te voorkomen. Ik ben echter van mening dat deze problematiek niet via de bijzondere bijstand moet worden opgelost. Primair is de gedetineerde zelf verantwoordelijk voor de situatie waarin hij terecht is gekomen en voor het zoeken naar oplossingen. Daarnaast moeten de reclassering en de bureau's sociale dienstverlening binnen het gevangeniswezen in staat worden geacht om in overleg met de gedetineerde, de gemeente, de betreffende energieleverancier en de woningverhuurder naar oplossingen te zoeken voor deze problematiek. Met betrekking tot dit onderwerp vindt overleg plaats tussen Justitie en SZW, om te bezien of zich hierbij knelpunten voordoen. Ik zal de Kamer informeren over de uitkomsten van dit overleg.

Vraag 6
Kent u de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep6 waarin het begrip "zeer dringende redenen" van artikel 11 Abw wordt geïnterpreteerd als een "acute noodsituatie"? Bent u het met mij eens dat het criterium "acute noodsituatie" minder restrictief is dan het criterium "acute levensbedreigende omstandigheden"? Bent u bereid uw standpunt op dit punt aan te passen?

Antwoord 6

6 Zie o.a. CRvB 4 juni 2002 (JABW 2002/124), CRvB 2 april 2002 (JABW 2002/115) en CRvB 3 juli 2001 (RVS 2001/237 met noot van mr. drs. R. Stijnen).




---

De Centrale Raad van Beroep heeft in haar uitspraak d.d. 3 juli 2001 (JABW 2001/145) het begrip "zeer dringende redenen" als volgt geïnterpreteerd: "Gelet op de geschiedenis van totstandkoming van artikel 11 van de Abw is, van dringende redenen als in die bepaling bedoeld, in het algemeen slechts sprake in geval van een acute noodsituatie, dat wil zeggen een situatie die van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben". Dit betekent dat een "acute noodsituatie" ruimer kan worden geïnterpreteerd dan de situatie van alleen "acute levensbedreigende omstandigheden". Zoals ik in het Algemeen Overleg d.d. 3 april 2003 met betrekking tot dit onderwerp heb aangegeven, kan ook de situatie dat er sprake is van "ernstige consequenties voor de psychische gezondheidstoestand" van belanghebbende onder het begrip acute noodsituatie vallen. Het betreft echter steeds uitzonderlijke situaties waarbij steeds een strikt individuele afweging van de omstandigheden noodzakelijk is. Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 3 en 4.