Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Brief over de positie van het Nedersaksisch
14 april 2003
In uw brief van 28 februari 2002 (uw kenmerk BZK 02-15) merkt u op dat uw commissie een brief heeft ontvangen van de Federatie van Streektaal-Organisaties in het Nedersaksisch taalgebied (SONT) met betrekking tot de positie van het Nedersaksisch. Daarbij vraagt u om een reactie op het pleidooi van SONT om een betere positie van het Nedersaksisch te verkrijgen.
In 1996 heeft het kabinet, op verzoek van de betrokken provincies en gemeenten in Noordoost-Nederland, ingestemd met erkenning van het Nedersaksisch als regionale taal in de zin van het Europees handvest voor regionale talen of talen van minderheden (verder te noemen: het Handvest). Gelet op de situatie van de streektalen in het Nedersaksisch taalgebied en gelet op de beleidspraktijk van de betrokken overheden was toepassing van deel III van het Handvest niet mogelijk. Wel was het beleid van deze overheden naar het oordeel van het kabinet in overeenstemming met deel II van het Handvest. Een verdergaande erkenning van het Nedersaksisch onder deel III van het Handvest, zoals door SONT bepleit, was echter een brug te ver. Dat die conclusie juist is, blijkt ook uit de rapportage van de Raad van Europa uit 2001, waar SONT naar verwijst.
In zijn algemeenheid hanteert het kabinet als uitgangspunt dat bevordering van het Nedersaksisch primair de verantwoordelijkheid is van de betrokken provincies en gemeenten. Ik stel met genoegen vast dat de decentrale overheden hun eigen verantwoordelijkheid betreffende het Nedersaksisch geleidelijk meer invulling geven, met name op het culturele vlak, ook in het contact met de oosterburen.
SONT wil graag de positie van het Nedersaksisch in overeenstemming brengen met deel III van het Handvest. Dit vraagt ten opzichte van het huidige beleid een aanzienlijke intensivering van het gebruik van het Nedersaksisch in onderwijs, rechtspraak, openbaar bestuur, media en in voorzieningen in het economisch en sociaal leven. En om die reden is er extra geld nodig van het Rijk, aldus SONT. Die redenering is naar mijn oordeel wat kort door de bocht. Ze miskent de verantwoordelijkheid en noodzakelijke betrokkenheid van de eigen overheden in Noordoost-Nederland.
Ik sluit niet uit dat de verantwoordelijke provincie- en gemeentebesturen tot de conclusie komen dat zij hun beleidsambities en de beleidspraktijk betreffende het Nedersaksisch aanmerkelijk willen versterken, in de richting zoals door SONT wordt voorgesteld. Ik sluit evenmin uit dat daarvoor onder de bevolking voldoende draagvlak blijkt te bestaan. Als die situatie zich voordoet is er voor het Rijk reden na te gaan of, en zo ja, op welke wijze het Nedersaksisch kan worden gebracht onder de werking van deel III van het Handvest. Op dit moment is dat evenwel niet aan de orde.
Wel zouden de provincies Groningen, Drenthe, Overijssel en Gelderland en de gemeenten Oost- en Weststellingwerf desgewenst kunnen overgaan tot de instelling van een eigen of een gezamenlijk, interprovinciaal adviesorgaan dat de decentrale overheden adviseert over hun beleid inzake het Nedersaksisch. Daarbij kunnen de plannen van SONT een rol spelen. Vervolgens is het aan de betrokken staten en gemeenteraden om de adviezen en plannen op hun merites te beoordelen. Op die wijze wordt een stevig fundament gelegd onder het beleid voor het Nedersaksisch, dat mag rekenen op een breed draagvlak onder de bevolking.
DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES,
J.W. Remkes