10 groene
voorstellen voor een volwaardig armoedebeleid
10 groene voorstellen voor een volwaardig armoedebeleid
Persdienst
Paskal Deboosere
Sergeant De Bruynestraat 78-82, 1070 Anderlecht
tel 02 290 91 46 fax 02 290 91 47
e-mail pers@agalev.be
P E R S C O N F E R E N T I E
woensdag 16 april 2003
SPREKERS:
Joos Wauters, fractievoorzitter Agalev kamer
Jacinta De Roeck, senator
Lucas Ghysels, ervaringsdeskundige in de armoede en sociale
uitsluiting
Trefwoord:
armoede, sociale uitsluiting, beleid
* Samenvatting 10 groene voorstellen voor een volwaardig
armoedebeleid
---
Groene voorstellen voor een volwaardig armoedebeleid
Agalev wil het armoedeprobleem hoog op de politieke agenda houden en
een sterk draagvlak vinden voor een structureel beleid om de
armoedespiraal te doorbreken. Agalev wil radicaal opkomen voor de
zwaksten in onze maatschappij, in dialoog met de armen zélf. Daarom
kiezen wij voor een geïntegreerde aanpak van het armoedeprobleem. In
deze tekst focussen we op een aantal concrete maatregelen die we
willen nemen op federaal vlak, op het gebied van stedenbeleid,
huisvesting, gezondheid en zorg, rechtvaardig inkomen, kwaliteitsvolle
arbeid, sociale zekerheid, schuldproblematiek en belastingen.
1. Een volwaardig armoedebeleid
1.1. Inleiding
Zoals ondertussen vrij algemeen bekend, is armoede geen synoniem voor
een gebrek aan inkomen. Armoede betekent het uitgesloten zijn op
meerdere levensdomeinen, zoals gezondheid, huisvesting, inkomen,
arbeid, onderwijs, cultuur en rechtsbedeling, maar ook deelname aan de
besluitvorming in de samenleving en de politiek. Armoede is niet
louter een naast elkaar bestaan van al deze vormen van uitsluiting.
Zij werken op elkaar in, versterken elkaar, en vormen zo een
onontwarbaar kluwen, waar mensen die in armoede leven in verstrikt
raken. Zij ervaren voortdurend een afhankelijkheid van allerhande
diensten en instanties, zoals het OCMW, RVA en VDAB huisbazen,
hulpverleners en (jeugd-)rechters.
Denkend aan dit kluwen, begint armoedebestrijding een nare bijklank te
krijgen. Armoede kun je niet bestrijden zoals je een ongedierteplaag
bestrijdt. Mensen die in armoede leven, hebben recht op een
menswaardig bestaan, op een volwaardige plaats binnen onze
maatschappij, op een stem in het politieke debat. In 2003 is het tien
jaar geleden dat de toenmalige federale regering de opdracht gaf tot
het opstellen van het Algemeen Verslag over de Armoede, waarbij voor
het eerst systematisch de dialoog met de armen werd aangegaan. Het
verslag, dat in 1994 werd voorgesteld, leverde veel inhoudelijke
inspiratie en voorstellen, die (helaas) tot op de dag van vandaag hun
actualiteit hebben behouden.
Eén van de gevolgen van het Algemeen Verslag van de Armoede was de
oprichting van het Steunpunt ter Bestrijding van Armoede. Er werden
interministeriële conferenties gehouden. Er kwam een
Interparlementaire Werkgroep Vierde Wereld. Uit al deze initiatieven
hebben wij inspiratie geput om onze voorstellen te ontwikkelen.
Op 28 november 2002 kwam de interparlementaire werkgroep vierde wereld
voor het laatst bijeen, onder voorzitterschap van Agalev senator
Jacinta De Roeck. Tijdens die gelegenheid presenteerde het Vlaams
Forum Armoedebestrijding een bundel met 133 voorstellen voor een
menswaardig inkomen, onder de titel Wij vragen niet om naar Honolulu
te gaan. We hebben die voorstellen grondig bestudeerd, en waar
mogelijk verwerkt in ons programma. Deze voorstellen zijn dan ook
terug te vinden in de concrete maatregelen die wij hier presenteren.
Een vergelijking van boven met beneden kan ons helpen begrijpen waarom
we ons anders gedragen ten aanzien van twee groepen die hun inkomen
zonder tegenprestatie ontvangen - de bestaansminimumtrekkers en de
rentetrekkers en couponknippers. Waarom spreken we over onverantwoorde
bestedingen bij de enen, maar niet bij de anderen? Zelden worden
maatschappelijke verplichtingen gekoppeld aan rijkdom, zoals dat met
armoede wel het geval is. Dat rijkdom altijd tot stand komt door het
actief bespelen - en dikwijls misbruiken - van medemens én
samenleving, wordt de rijken niet aangerekend.
(Citaat uit: de verdeling van inkomen en vermogen, Vranken J.,
Jaarboek 2000 armoede & sociale uitsluiting, Acco, 2000).
1.2. Wat hebben we al gerealiseerd?
Zowel op federaal als op Vlaams niveau is sinds de verkiezingen van
1999 gewerkt aan het armoedebeleid.
* Op federaal niveau kwam de leefloonwet tot stand. De uitkeringen
werden met 4% verhoogd, wat volgens ons als een eerste stap moet
worden gezien voor een inhaalslag van de minimumuitkeringen tot
10% verhoging en welvaartsvastheid.
* In de marge van de leefloonwet kwam er tijdens deze legislatuur
bijna 12,5 miljoen euro extra vrij voor specifieke maatregelen.
Daarmee werd onder andere de financiering van tandverzorging via
het RIZIV tot stand gebracht, en er kwamen een aantal maatregelen
in de kinderbijslag. De armoede-organisaties hadden inspraak bij
de besteding van deze middelen.
* Er kwam een zogenaamd NAPincl, oftewel een actieplan om een
inclusief armoedebeleid tot stand te brengen. De verschillende
beleidsdomeinen zoals tewerkstelling en volksgezondheid) en
beleidsniveaus (federaal, Vlaams, Waals) zaten daarbij om de
tafel. Alhoewel er niet veel nieuw beleid ontwikkeld werd vanuit
dit overleg, was het een verdienste dat de verschillende actoren
met elkaar om de tafel zaten. Er was ook een aanzet tot het
ontwikkel van indicatoren die de armoede in ons land beter in
kaart kunnen brengen. In mei 2003 zou er een tweede plan klaar
moeten zijn.
* De dynamiek van het Steunpunt Armoedebestrijding is nog niet
volledig uitgeklaard. Het is een vooruitgang dat dit steunpunt een
vaste plaats krijgt in het politieke landschap. De aanwerving van
een coördinator van het steunpunt zit momenteel in zijn laatste
fase.
* Er werd gewerkt aan de procedure voor de toekenning van de gelden
van de Nationale Loterij voor projecten voor armoedebestrijding .
Deze (federale) middelen komen vooral ten goede aan projecten die
op gemeenschapsniveau functioneren. Een verdere overdracht van de
middelen naar het Gemeenschapsniveau is dus nog aangewezen.
* Op het gebied van pensioenen kwam er een verhoging van het
minimumpensioen van werknemers en zelfstandigen, en een
welvaartsaanpassing van de oudste pensioenen. De minimumuitkering
voor ouderen werd omgevormd tot de Inkomensgarantie voor Ouderen,
die ook een lichte inkomensverbetering met zich meebracht.
* De minimumuitkeringen in het kader van arbeidsongeschiktheid,
invaliditeit of handicap werden verhoogd. In de periode 1999-2002
werd hier 377,1 miljoen euro extra aan besteed. Ook werd gezorgd
voor een vlottere toekenning en een betere combinatiemogelijkheid
met inkomsten uit arbeid en andere vormen van uitkering.De
zogenaamde maximumfactuur zorgde ervoor dat de uitgaven voor
ziektekosten per gezin begrensd werden, en dat het teveel aan
aangerekende remgelden sneller terugbetaald wordt.
* Volgens begrotingsgegevens is het totale budget voor sociale
bescherming tussen 1999 en 2002 met 5,804 miljard euro toegenomen.
Iets minder dan 20% van dit bedrag (1,060 miljard) werd gebruikt
voor nieuwe initiatieven, 2,577 miljard euro ervan bestond uit
inflatiecorrectie.
Op Vlaams niveau:
* Het Vlaams Parlement keurde op 12 maart 2003 het armoededecreet
goed. Daarmee zal het Vlaams armoedebeleid voor het eerst een
stevige onderbouw krijgen en kan het op lange termijn uitgebouwd
worden. Centraal uitgangspunt is dat alleen een inclusief beleid
dat samen met armen wordt uitgetekend kans heeft op succes. Dit
betekent concreet dat alle 53 verenigingen waar armen het woord
nemen een ondersteuning krijgen vanuit een nieuw op te richten
Vlaams netwerk van verenigingen waar armen het woord nemen. De
tewerkstelling van opgeleide ervaringsdeskundigen in de armoede
wordt met dit decreet in alle sectoren mogelijk gemaakt. Ook de
opleiding en bemiddeling bij de tewerkstelling van de
ervaringsdeskundigen wordt erkend en gesubsidieerd.
* De Vlaamse regering startte deze legislatuur met de jaarlijkse
opmaak van een Vlaams actieplan armoedebestrijding waarin ze niet
zei wat ze eventueel zou doen, maar wat er concreet in de
begroting was voorzien. De tien rechten van het Algemeen Verslag
van de Armoede en de zeven principes om tot een doelmatig
armoedebeleid te komen vormen daarvoor de leidraad. Mieke Vogels,
coördinerend minister voor het armoedebeleid, heeft daarmee onder
andere gewerkt aan een verlaging van de bijdrage voor kinderopvang
voor de laagste inkomens, de tewerkstelling van de eerste
afgestudeerde ervaringsdeskundigen in de armoede, en het begeleid
wonen voor thuislozen.
* Ook heeft de Vlaamse regering de lokale besturen meer
verantwoordelijkheid gegeven in de besteding van Vlaamse middelen
voor een lokaal sociaal beleid. Zo kan het sociaal beleid gevoerd
worden op een niveau dat dicht bij de mensen staat, en een deel
van de administratieve rompslomp om ondersteuning te krijgen
voorkomen worden.
1.3. Welke structurele maatregelen zijn er nodig voor het
armoedebeleid?
Uiteraard onthaalt Agalev de nieuwe initiatieven voor sociale
verbeteringen positief. Toch hebben we een aantal vraagtekens bij de
oriëntering ervan. De aanpassing van de sociale en
bijstandsuitkeringen situeert zich duidelijk tegen de achtergrond van
het geloof in de actieve welvaartstaat. De grootste financiële
verbeteringen situeren zich bij de uitkeringen aan gepensioneerden en
arbeidsongeschikten, categorieën die nauwelijks geactiveerd kunnen
worden richting arbeidsmarkt. De minimumpensioenen voor zelfstandigen
zagen een netto-toename van 10%, die voor werknemers van 7,4%.
De verbeteringen voor de sociale uitkeringstrekkers die nog wel te
activeren zijn vallen veel lichter uit. Het leefloon werd slechts met
4% verhoogd. In de tijden van hoogconjunctuur is zon selectieve
verhoging van uitkeringen nog enigszins te motiveren. Nu de
werkloosheidscijfers weer oplopen, leidt dit echter verder tot sociale
onrechtvaardigheid en een eenzijdig gebruik van de financiële
middelen. Wij pleiten dan ook voor meer evenwicht in de sociale
correcties, met als belangrijkste eis de welvaartsvastheid van sociale
uitkeringen, vergezeld van een inhaaloperatie om de leefbaarheid van
de laagste uitkeringen terug op een aanvaardbaar niveau te krijgen.
Ook op het gebied van overlegstructuur en dialoog met de armen zélf
zijn een aantal structurele maatregelen te nemen. Zo vonden de
interministeriële conferenties terzake in de afgelopen legislatuur
nogal onregelmatig plaats. In het jaar 2002 was er geen enkele, eind
januari 2003 was er één, op vraag van Vlaams minister Mieke Vogels.
Het vergaderritme mag daarom niet langer afhankelijk zijn van de
voorzitter: de conferenties moeten een duidelijke procedure voor het
opstellen van de agenda krijgen, een minimaal aantal bijeenkomsten per
jaar, publicatie van de vergaderdata, en een tijdpad om de
voorgestelde maatregelen daadwerkelijk uit te voeren. Net zoals op
Vlaams niveau, moet ook er een federaal actieplan komen voor de
armoedebestrijding. De interministeriële conferenties kunnen dan
dienen om de indicatoren en doelstellingen niveau-overschrijdend in
het oog te houden, onder wisselend voorzitterschap van de betrokken
ministers.
De interparlementaire werkgroep Vierde Wereld heeft de afgelopen
legislatuur zijn onmisbare waarde bewezen in de dialoog tussen de
mensen die in armoede leven en de beleidsmakers. Nu moet ook het
steunpunt armoedebestrijding een cruciale rol gaan spelen in een
coherent armoedebeleid. Dit steunpunt heeft als eerste opdracht de
ervaringsuitwisseling op te starten met de verschillende overheden.
Het steunpunt is immers opgericht als een samenwerking tussen de
gemeenschappen en gewesten en de federale regering. Deze samenwerking
is echter tot op heden niet juridisch verankerd, het steunpunt is een
onderdeel van het centrum voor racismebestrijding en gelijke kansen.
Minister Vande Lanotte heeft tot dusverre geen enkel initiatief
genomen om de positie van het steunpunt te versterken. Dat heeft tot
op heden de werking van het steunpunt verlamd.
De stedelijke armoedeconcentratie vereist een versterkt grootstedelijk
beleid. Binnen steden is er een hogere mobiliteit en dus een geringere
sociale cohesie. Zowel in Vlaanderen als in Wallonië zien we dat de
(groot)steden veel grotere concentraties kennen aan mensen die een
beroep doen op het OCMW of die met werkloosheid zijn geconfronteerd.
Steden kennen ook grotere concentraties aan migranten en asielzoekers.
Tenslotte herbergen de steden ook meer illegalen, waardoor vormen van
overlevingsarmoede uit de derde wereld opnieuw opduiken in de steden.
1.4. De vele gezichten van armoede
Het Centrum voor Sociaal Beleid (UFSIA Universiteit Antwerpen)
berekende in 1997 dat 7,7 procent van de Belgische huishoudens op
basis van de EU-norm arm kan worden genoemd. Ruwweg zijn volgens deze
norm ruim 300.000 gezinnen of zowat 750.000 individuen in België arm.
Recentere gegevens (2001) tonen aan dat het aantal bestaansonzekeren
nog heel wat hoger ligt. Binnen de tijdspanne van drie jaar kwam in
België 9,7% van de bevolking ooit voor kortere of langere tijd in een
situatie van onderbescherming terecht. Zelfs indien de betrokkene op
dat ogenblik werkte of een andere inkomen verwierf lag zijn/haar
gezinsinkomen beneden het gewaarborgd minimum.
Zoals opgemerkt is inkomen maar één zijde van de problematiek. Armoede
begint dikwijls bij een specifieke uitsluiting, waarop andere
problemen zich enten. Armen hebben slechts een gering profijt van vele
andere sociale goederen zoals arbeid, huisvesting, onderwijs,
rechtsbedeling, gezondheidszorg, . De problemen die zich stellen op
het vlak van deze andere domeinen worden te weinig in rekening
gebracht. De feiten zijn nochtans op alle vlakken schokkend :
* Ondanks de lichte daling van het aantal bestaansminimumtrekkers
moet een kwart miljoen mensen (of 2,5% van de bevolking) toekomen
met een inkomen dat op of net iets boven het bestaansminimum ligt.
* 800.000 mensen of 14% van de bevolking woont in een slechte woning
die ver achterop blijft op de hedendaagse kwaliteitsnormen.
* In 2001 werd bij 21.790 huishoudens de energietoevoer onderbroken.
* Onderzoek toont aan dat mensen met een lage sociaal-economische
status gemiddeld vierenhalf jaar eerder dood gaan gemiddeld 12,5
jaar korter gezond leven dan mensen met een hoge status.
* In 2001 moesten 100.000 mensen een beroep doen op
voedselbedelingen. Dit is een verdubbeling ten aanzien van 1991.
* Armoede neemt andere vormen aan. Er is een opvallende toename van
het aantal Belgen met een overlast aan financiële schulden.
365.000 mensen zijn geregistreerd als wanbetaler voor een
consumentenkrediet en bijna 70.000 als wanbetaler voor een
hypothecair krediet. Dit aantal blijft stijgen.
* Ook in België neemt de kloof tussen arm en rijk verder toe. De 10%
meest vermogende Belgen hebben vrijwel één derde van het totale
Belgische gezinsvermogen. De 10% armste gezinnen moeten het
stellen met slechts 1%.
Armoede is dus een structureel probleem te midden van welvaart.
Vooruitgang aan de ene kant gaat vaak samen met achteruitgang op een
ander vlak. Armoede heeft vooral te maken met hoe onze samenleving
economisch, sociaal en cultureel georganiseerd is. Het gaat om een
netwerk van uitsluiting die de levenskwaliteit op verschillende
domeinen aantast.
Agalev wil armoede dan ook aanpakken vanuit een algemeen beleid door
middel van concrete maatregelen in sleuteldomeinen zoals
tewerkstelling, bestaansmiddelen, sociale bescherming en gezondheid.
De groene draad hierbij is dat algemene voorzieningen zoals publieke
diensten en sociale zekerheid een belangrijke bijdrage leveren in het
verkleinen van het risico op armoede.
Een hernieuwde solidariteit is de beste remedie tegen de bedreigingen
van onze risicomaatschappij.
2. Groene voorstellen voor een volwaardig armoedebeleid
2.1. Een volwaardig recht op gezondheidszorg voor iedereen
Iedereen heeft het recht om te genieten van de best mogelijke
lichamelijke en psychische gezondheid, dat staat in onze grondwet. De
praktijk is helaas anders. Ziek zijn is duur, ook in ons land.
Daardoor heeft iemand die veel ziek is, meer kans om arm te worden. En
omgekeerd: wie arm is, wordt sneller ziek. In die mate zelfs, dat er
een direct verband bestaat tussen iemands opleiding en inkomen en zijn
of haar levensverwachting: armen leven gemiddeld tot 12,5 jaar korter
in goede gezondheid dan mensen met een hoge sociale status.
Wanneer je over onvoldoende bestaansmiddelen beschikt, ben je
gedwongen om keuzes te maken die je gezondheid in negatieve zin kunnen
of zullen beïnvloeden: het wonen in een vochtig en tochtig huis, zware
en gevaarlijke werkomstandigheden, en een eenzijdige voeding
bijvoorbeeld. Bovendien spelen psychologische factoren een belangrijke
rol, zoals het leven in de voortdurende onzekerheid of je de volgende
dag nog wel eten, werk, of geld zult hebben. Arm zijn betekent vaak
het afwegen van de grootste onmiddellijke noden. Die afweging brengt
(vaak letterlijk) pijnlijke gevolgen met zich mee: armen worden vaker
ziek.
Vanuit financieel oogpunt levert ziek worden echter bijkomende
problemen op. De kostprijs van gezondheidszorgen is voor menigeen een
ernstige hinderpaal. De maximumfactuur corrigeert immers pas achteraf:
de eerste schijf van 450 euro die je zelf moet betalen is voor velen
geen remgeld, maar een onoverkomelijke barrière. Mensen met een laag
inkomen hebben daardoor geen andere keuze dan doktersbezoeken uit te
stellen, en beroep te doen op zelfmedicatie. Als het echt niet meer
gaat, kan je je aanbieden op de spoedafdeling van een ziekenhuis, waar
je niet onmiddellijk hoeft te betalen.
In plaats van optimaal gebruik te kunnen maken van laagdrempelige en
preventieve gezondheidszorgen, grijpen mensen met een laag inkomen dus
pas in op het moment dat het eigenlijk te laat is, en ze (ernstig)
ziek worden. Daardoor zijn ze vaak aangewezen op veel duurdere
specialistische zorg. Een gespecialiseerde medische wereld, waar je
als lager geschoolde patiënt nauwelijks je weg in kunt vinden.
Daarom is het onontbeerlijk dat mensen met een laag inkomen
gemakkelijker de weg kunnen vinden naar de eerstelijnsgezondheidszorg,
zoals de huisarts of wijkgezondheidscentra. Organisatorische en
financiële drempels moeten verder worden weggewerkt. Die
eerstelijnsgezondheidszorg is het meest aangewezen als de centrale
vraagbaak bij gezondheidsproblemen. Een bezoek aan die vraagbaak mag
geen aanslag vormen op de eigen portemonnee. De factuur van het
doktersbezoek zou direct naar de ziektekostenverzekering moeten worden
gestuurd. Dit is de zogenaamde derdebetalersregeling.
Zoals armoede meer is dan een gebrek aan inkomen, is ziekte zijn
meestal meer dan het hebben van een welbepaalde kwaal. De ziekte is
immers vaak het gevolg van je levensomstandigheden, en vaak spelen
meerdere gezondheidsproblemen op elkaar in. Daarom is het belangrijk
dat er iemand is die een compleet beeld heeft van je
gezondheidstoestand. De huisarts is hiervoor het best geplaatst. Voor
specifieke problemen kan hij of zij je dan doorverwijzen naar een
specialist. Dit heet echelonnering: mensen stimuleren om gebruik te
maken van het meest aangewezen niveau van gezondheidszorg.
Agalev wil het recht op een toegankelijke en kwaliteitsvolle
gezondheidszorg garanderen door:
* De centrale rol van de huisarts in de gezondheidszorg te
versterken. De huisarts kent je gezondheidstoestand het best. Zij
of hij houdt je globaal medisch dossier bij, zodat je niet steeds
opnieuw je hele gezondheidsgeschiedenis hoeft uit te leggen.
Wanneer je via de huisarts wordt doorverwezen naar een specialist,
wordt het remgeld dat je moet betalen verlaagd.
* Wij willen dat de artsen en andere gezondheidswerkers
gemakkelijker met elkaar kunnen samenwerken. Daarom willen we
groepspraktijken en wijkgezondheidscentra ondersteunen. Zulke
centra bij je in de buurt bieden je een laagdrempelig punt waar je
terecht kunt voor alle basisgezondheidszorgen.
* Wanneer je beroep doet op een arts, moet het vooraf duidelijk
welke kosten dat met zich mee gaat brengen. Bovendien mag er geen
(financiële) drempel zijn om naar de arts toe te gaan als dat
nodig is. Daarom pleiten wij er voor dat er in de
eerstelijnsgezondheidszorg meer wordt gewerkt met een forfaitaire
bijdrage. Zo betaal je één vast bedrag per periode, en niet voor
elke keer dat je de dokter ziet. Bovendien moet de
derdebetalersregeling algemeen worden toegepast, zodat je als
patiënt niet meer dan het remgeld hoeft te betalen.
2.2. Een volwaardig recht op gezond en kwaliteitsvol wonen
Armoede leidt tot slechte huisvesting en omgekeerd verhogen slechte
woonomstandigheden het risico op armoede en uitsluiting. Sommige
gezinnen besteden tot 75% van hun beschikbaar inkomen aan woonkosten.
Stijgende woonkosten doen vaak de andere inspanningen om het inkomen
te verhogen teniet. Hoe is de situatie momenteel op de Belgische
woonmarkt, en wat kan er verbeterd worden om wonen voor iedereen
gezond en kwaliteitsvol te maken?
Er heerst in België een schrijnend tekort aan sociale huurwoningen
(minstens 90.000) en de wachtlijsten zijn lang. Hierdoor zijn veel
kansarme huurders aangewezen op de private huurmarkt, waar de
huurprijzen veel hoger zijn en de kwaliteit vaak te wensen overlaat
(lees krotten). Het kan nog decennia aanslepen vooraleer de sociale
huursector voldoende sociale woningen kan aanbieden.
Men gaat bovendien uit van het heilig principe dat de verhuurder en de
huurder in alle vrijheid en vanuit een even sterke positie over de
huurprijs kunnen onderhandelen. Dit principe gaat helaas vaak niet op.
Gezien het tekort aan huurwoningen zowel op de sociale als op private
huurmarkt, maken de verhuurders nogal eens gebruik van hun
machtspositie en leggen de huurder een te hoge huurprijs op die niet
in verhouding staat tot de kwaliteit van de woning. De huurder is
verplicht deze te aanvaarden bij gebrek aan een waardig alternatief.
We verwerpen kortlopende contracten, tenzij voor een éénmalig contract
van hoogstens twee jaar. Opzegging zonder motivering door de
verhuurder willen we inperken of onmogelijk maken.
Indien de huurder gedurende de eerste driejarige periode van een
huurovereenkomst wil verhuizen komt dat hem/haar duur te staan. Toch
zijn daar vaak goede redenen voor: wijziging van samenstelling van het
gezin, wijziging van tewerkstelling, vermindering van inkomen,
toewijzing van een sociale woning, slechte kwaliteit van de
huurwoning, ziekte, samenwonen met partner
Agalev wil dan ook het recht op gezond, kwaliteitsvol en betaalbaar
wonen garanderen door op de eerste plaats de huurwetgeving aan te
passen. Concreet uitgewerkt betekent dit:
* Het aantal sociale huurwoningen drastisch verhogen, zodat de
wachtlijsten verdwijnen. In afwachting worden op Vlaams niveau de
huursubsidies uitgebreid, wat wonen voor iemand met een laag
inkomen betaalbaar maakt. Deze subsidie mag niet door de
verhuurder worden doorgerekend, daarom moeten richthuurprijzen
worden vastgelegd die bepalen wat de maximale huurprijs mag zijn
afhankelijk van de kwaliteit, ligging en voorzieningen van de
woningen. Zo weet je als huurder beter of je huurt tegen een
juiste prijs.
* De huurprijs moet worden bepaald op basis van objectieve criteria:
oppervlakte, comfort, sanitaire voorzieningen, aantal kamers,
mogelijkheid tot energiebesparing, isolatie van de woning,
buurtvoorzieningen, . Als je een zelfstandige woning of een kamer
huurt moet de prijs in overeenstemming zijn met de kwaliteit van
je woning. De stijging van de huurprijzen tussen opeenvolgende
contracten willen we via een strenge reglementering aan banden
leggen, zo word je als huurder niet verrast door een plotse
stijging van je huurkosten.
* De praktijken van huisjesmelkers moeten grondig aangepakt worden
door een strengere wetgeving en de uitbouw van de controle op deze
wetgeving. We willen hiervoor meer middelen voorzien en zorgen dat
je als getroffen huurder niet langer in de kou blijft staan.
* Een betere mobiliteit voor de huurder zonder verlies van
woonzekerheid is noodzakelijk. In de eerste 3 jaar van de
huurovereenkomst zelfs indien deze voor bepaalde duur is
afgesloten - moet je je contract kunnen beëindigen mits naleving
van een opzeggingstermijn van drie maanden. Hiervoor ben je geen
bijkomende schadevergoeding meer verschuldigd.
* Een gezin in een onzekere woonsituatie dat een woning wil
verwerven of behouden, moet bijkomende steun krijgen. Het huidige
systeem van fiscale aftrekbaarheid van hypothecaire leningen wordt
vervangen door een meer rechtvaardige forfaitaire aftrek waardoor
lage inkomens in dezelfde mate worden gesteund als hogere
inkomens. Komt de overheid via een premie of een tegemoetkoming
tussen in de leninglast, dan geldt bij verkoop achteraf een
voorkooprecht. Ofwel kan de overheid een percentage van de
meerwaarde terugvorderen dat overeenstemt met het percentage van
tussenkomst tegenover de oorspronkelijke waarde bij de koop of de
bouw van de woning. Deze mogelijkheden worden in de tijd beperkt
tot vijftien jaar na de laatste tussenkomst of tegemoetkoming.
Agalev wil de opvangmogelijkheden voor daklozen uitbreiden, tegen een
voor hen betaalbare prijs, vooral in de grote steden. Vooral voor
crisis- en nachtopvang is uitbreiding en betere ondersteuning
noodzakelijk. Sociale vereenzaming dient te worden opgevangen. Ook de
zelforganisaties van daklozen krijgen meer steun en worden betrokken
bij de beleidsuitvoering.
Het wonen in de steden wordt goedkoper gemaakt door volgende
maatregelen:
* Een verlaagde BTW-voet toepassen in stedelijke gebieden voor het
kopen of bouwen van nieuwe woningen of het verbouwen van
woongebouwen die geen 15 jaar oud zijn.
* De sociale maatregelen voor de aankoop van bescheiden woningen
versterken.
* De forfaitaire aftrekken verhogen.
Kwaliteitsvol wonen betekent ook dat je als bewoner een basisrecht op
energie, gas en water hebt. Mensen kunnen niet zomaar afgesloten
worden, want afsluiting leidt tot verdere uitsluiting. Agalev pleit
dan ook voor:
* Een verhoging van de minimumlevering van 6 ampère, met een extra
verhoging naargelang het aantal gezinsleden. Het verhogen van dit
minimumrecht mag niet als pervers neveneffect hebben dat het nog
moeilijker wordt om je energierekening te betalen. Daarom zijn
bijkomende maatregelen tot betaalbaar en spaarzaam energiegebruik
zeer belangrijk. Het initiatief van Eloi Glorieux, Vlaams
parlementslid om elk gezinshoofd een bon voor een gratis spaarlamp
te geven kan daarbij als voorbeeld dienen. De energiefactuur kan
goedkoper gemaakt worden door ondermeer het huren van
energiezuinige koelkasten aan een laag tarief en het verstrekken
van gratis energieaudits.
* Het verstrekken van budgetmeters, die meer zijn dan enkel
afbetalingsmeters. De kaart voor budgetmeters kan je eenvoudig
opladen bij een oplaadpunt in de buurt. De liberalisering van de
energiemarkt van 1 juli 2003 mag niet inhouden dat deze lokale
oplaadpunten in jouw buurt verdwijnen. De OCMWs moeten voor het
bepalen van de steun aan een cliënt rekening houden met het geld
dat noodzakelijk is voor het werken van de budgetmeter.
* Audits om de energievriendelijkheid van (sociale) woningen te
verbeteren. Een sociale woning betekent niet dat je woning een
energievreter moet zijn die de rekening de hoogte injaagt.
* Een verlaging van de energiefactuur voor beschermde klanten (zij
die kunnen genieten van een sociaal tarief). Hiervoor kan het best
samengewerkt worden met de OCMWs en de verenigingen waar armen het
woord nemen. Naast deze specifieke maatregelen vanwege de
netbeheerder kan enkel een structureel verbeterd
huisvestingsbeleid de beste preventie bieden tegen de hoge
energiefactuur.
2.3. Een volwaardig stedenbeleid: steden versterken, armoede bewerken
Armoede is niet enkel afhankelijk van hoe men woont, maar ook van waar
men woont. Een aantal grootstedelijke buurten kent een grote mate van
achterstelling. Verschillende groepen van armen vind je hier veel
sterker terug. Meer mensen doen een beroep op het OCMW of zijn
werkloos. Steden kennen ook meer migranten en asielzoekers en ze
herbergen meer illegalen, waardoor vormen van overlevingsarmoede uit
de derde wereld opnieuw opduiken. Wonen in een achtergestelde omgeving
maakt deel uit van het netwerk van sociale uitsluitingen en is er een
oorzaak en een gevolg van. Een buurt die geen kansen biedt aan haar
bewoners houdt de cirkel van kansarmoede en kwetsbaarheid draaiend.
Een beleid om armoede te bewerken is dan ook een beleid dat kiest om
met en in de steden een sterker sociaal en werkgelegenheidsbeleid uit
te bouwen. Daarom wil Agalev :
---
Het stedenbeleid verder uitbouwen. De steden hebben nood aan
financiële zuurstof, hiermee kunnen ze kansen bieden aan mensen. De
stad wordt opnieuw een plaats waar het aangenaam en goed leven is. Het
wonen in de stad wordt aantrekkelijk gemaakt en het sociaal beleid
wordt versterkt, ondermeer door meer mogelijkheden voor werk in eigen
stad te scheppen.
---
Vooral aan de grootsteden en de armere steden en gemeenten willen we
meer financiële ruimte geven:
* Het leefloon voor minstens 90% federaal financieren, zodat vooral
armere steden en gemeenten ontlast worden.
* Het overleg met de gewesten over het grootstedenbeleid versterken
en de gewesten een coördinerende rol laten spelen.
* De federale regering moet mee bijdragen aan een oplossing van de
schuldenlast van de grootsteden (zoals Antwerpen), om zo op een
structurele wijze beleidsruimte te scheppen die de grootsteden
nodig hebben.
2.4. Een volwaardig recht op kwaliteitsvolle arbeid
We kiezen voor een alternatief voor de overactieve welvaartsstaat,
waarin werk-werk-werk de enige weg tot maatschappelijke erkenning en
integratie dreigt te worden, ten koste van de kwaliteit van arbeid en
leven. De actieve welvaartsstaat ziet werk als de beste garantie tegen
een toestand van onderbescherming. Uit onderzoek blijkt echter dat één
op drie onderbeschermden aan het werk is, hetzij als zelfstandige,
hetzij als werknemer in laagbetaalde, deeltijdse of onregelmatige jobs
zoals winkelbedienden, huispersoneel, handlangers, laders en lossers
Het fenomeen van de werkende armen is met andere woorden ook een
Belgisch fenomeen!
Werk is niet het enige dat telt, maar werk geeft mensen wel de kans om
een inkomen te verwerven, om contacten met andere mensen te
onderhouden, om een bijdrage te leveren aan de samenleving.
Verschillende groepen, zoals allochtonen, laaggeschoolden en mensen
met een handicap, hebben het extra moeilijk op de arbeidsmarkt.
Laaggeschoolde jobs staan onder een heel sterke druk. Door de zwakke
economische conjunctuur is ook de jeugdwerkloosheid weer aan het
stijgen. Jongeren tussen 16 en 24 maken in ons land samen niet minder
dan 50,6% van het cliënteel van het leefloon uit en 38,9% van de
onderbeschermden.
Het versterken van sociale zekerheidsrechten en (sociale)
tewerkstelling van bijstandscliënten zijn potentiële springplanken om
uit deze armoedesituatie te geraken. Voor Agalev moet deze activering
echter gepaard gaan met een persoonlijke begeleiding en een ruim
begrip van werk (ook vrijwilligerswerk is bijvoorbeeld belangrijk) met
keuzevrijheid tussen alternatieve trajecten, een degelijk statuut, en
een stevige dosis opleiding. Activering moet geruggensteund worden
door een garantie op het vlak van bijkomende rechten.
Agalev wil het recht op kwalitatief werk garanderen door:
* Te zorgen voor meer werk in de sociale economie. Werken in de
sociale economie bied je de mogelijkheid de draad weer op te
pikken en eventueel door te stromen naar het klassieke
arbeidscircuit (één op tien tewerkgestelden binnen een sociale
werkplaats stroomt door naar een gewone job).
De bruggen tussen de sociale en de reguliere economie moeten dan
ook versterkt worden, de sociale economie moet verder
professionaliseren en de reguliere economie moet leren van het
sociale.
* Te werken aan betere statuten binnen de sociale economie. Werken
binnen de sociale economie betekent niet dat jij minderwaardig
bent of je werk minder waardevol is. Daarom moeten de lonen binnen
de sociale werkplaatsen verhoogd worden. De inschakelingbedrijven
verdienen een beter statuut. Agalev wil de
activiteitencoöperatieven verder aanmoedigen. Hierdoor kan je een
laagdrempelige activiteit als zelfstandige uitbouwen en krijg je
de nodige steun om te slagen als zelfstandige.
* De overgang tussen werkloosheid en loonarbeid te vergemakkelijken
Als werkloze verwerf je soms nauwelijks een hoger inkomen of ga je
er in sommige gevallen zelfs financieel op achteruit wanneer je
werkt. Agalev stelt voor alle drempels financiële én andere - die
deze overgang bemoeilijken verder weg te werken. Dit kan door de
lage lonen verder op te trekken, de persoonlijke
werknemersbijdrage te verminderen en bijkomende maatregelen te
nemen in de personenbelasting. Als persoon met een handicap moet
je meer kunnen verdienen zonder dat je hierdoor je tegemoetkoming
verliest. Wij willen aandacht voor de kwaliteit van de arbeid,
vooral voor laagbetaalde jobs. Gebrek aan kinderopvang en afstand
en bereikbaarheid van je werk mogen geen problemen scheppen om aan
de slag te gaan.
* Zelfstandige activiteiten te stimuleren door het verstrekken van
microkredieten. De kosten van het creëren van een zelfstandige
baan met behulp van microkrediet liggen tussen een tiende en een
vijftiende van de kosten om een werkloze jaarlijks te
ondersteunen. Solidaire leningen zijn een goed middel om armoede
te bestrijden: het aflossings- en slaagpercentage ligt hoog. De
procedures zijn eenvoudig en via een goede begeleiding word je op
weg geholpen. Samen met het krediet krijg je een bijkomende
opleiding bovenop het basispakket, waardoor de kansen op succes
groeien.
* De springplankfunctie van art. 60§7 van de OCMW-wet te versterken.
Via art.60 §7 kan het OCMW zelf mensen tewerkstellen om ze op orde
te brengen met de sociale zekerheid, zodat ze aanspraak kunnen
maken op een werkloosheidsuitkering. Na een tewerkstelling in het
art. 60§7 statuut volgt vaak een werkloosheidsuitkering, echter
zonder zicht op (ander) werk. Wij willen het bestaansminimum
langer activeren dan de tijd die nodig is om mensen in regel te
brengen met de werkloosheidsverzekering. De drempels inzake de
duur van de vereiste werkloosheidsduur worden verlaagd zodat men
de echte bodem van de arbeidsmarkt bereikt.
2.5. Een volwaardige sociale zekerheid behouden en uitbouwen
De sociale zekerheid corrigeert momenteel de sociale ongelijkheid het
sterkst. Er gaan steeds meer stemmen op om het beleid om armoede te
bestrijden ook meer een plaats te geven in de fiscaliteit. Beide zijn
nodig. Sociale uitkeringen verminderen de basisongelijkheid met maar
liefst een derde. De sociale zekerheid is dus het middel bij uitstek
in de strijd tegen de armoede. Agalev wil dit herverdelend effect
behouden en versterken en verzet zich daarom tegen een privatisering
van de sociale zekerheid. Om dit herverdelend effect te versterken
dient de financieringsbasis van de sociale zekerheid breder te worden
gemaakt. De sterkste schouders dienen de zwaarste lasten te dragen
zonder dat evenwel het solidariteitsprincipe overboord wordt gegooid.
We willen een verschuiving van de (para)fiscale lasten via sociale
bijdragen en directe belastingen op arbeid naar belastingen op
inkomens uit vermogens en op energiegebruik.
Agalev wil de uitkeringen van de sociale zekerheid hervormen, met als
doel de sociale rechten van de verzekerden, mannen en vrouwen, te
versterken en de uitkeringen van de sociale zekerheid beter aan te
passen aan de samenleving.
Individualisering van de uitkeringen:
* Door de uitkeringen individueel te maken willen wij iedereen een
economische, sociale en zorgzelfstandigheid garanderen. De
uitkeringen mogen niet langer gekoppeld zijn aan de
gezinssituatie. Als je slechts één inkomen hebt ben je hier anders
het slachtoffer van. Een beperking van uitkeringsrechten betekent
vaak het verlies van een noodzakelijk tweede inkomen en dus
armoede. Deze individualisering dient volledig te gebeuren, mét de
noodzakelijke sociale correcties. Solidariteit mag niet onmogelijk
gemaakt worden, iemand in huis opnemen mag dus geen negatief
effect op je uitkering hebben.
* De sociale zekerheid aanpassen aan nieuwe gezinsstructuren en de
feitelijke discriminaties opheffen. Deze discriminaties bestaan
tussen mannen en vrouwen, gehuwden en niet-gehuwden en tussen
tweeverdieners en éénverdieners. De merkwaardige verhoudingen
tussen de uitkeringsbedragen en bijstandsnormen die van toepassing
zijn voor de verschillende gezinstypes worden daarom aangepakt
zodat iedereen een gelijkwaardige koopkracht verwerft..
* Het stelsel vereenvoudigen en de terminologie harmoniseren, zonder
perverse effecten te creëren. Net zoals bij de inkomensgarantie
voor ouderen kan men in de meeste stelsels slechts twee
categorieën overhouden: alleenstaanden en samenwonenden. De kosten
van onderhoud en opvoeding van kinderen in een gezin dienen dan
wel opgevangen te worden door de kinderbijslag, die dan ook
kostendekkender en tot een gelijk basisrecht voor ieder kind moet
worden gemaakt.
Welvaartsvastheid van de uitkeringen:
Er zijn deze legislatuur belangrijke inspanningen geleverd om de
werkloosheidsval te verminderen. Door een verlaging van de
persoonlijke sociale bijdragen op de lagere lonen nam het verschil
tussen een sociale uitkering en het netto-inkomen uit arbeid toe.
Tegelijkertijd zorgt het activeringsdiscours, met een sterke nadruk op
het verrichten van betaalde arbeid, voor een neerwaartse druk op de
sociale uitkeringen. Enkele voorbeelden:
* Werkloosheidsuitkeringen blijven onvoldoende voor alleenstaanden
en voor gezinnen waar er slechts één inkomen is of waar beide
partners van een vervangingsinkomen moeten leven: voor deze
gezinstypes volstaat een sociale uitkering meestal niet om hen
bestaanszekerheid te garanderen.
* De verhoging van het bestaansminimum /leefloon met 4% boven op de
loonindex is totaal onvoldoende om een waardig inkomen boven de
armoedegrens te garanderen. Een bijkomende verhoging met 6% (tot
een totaal van 10%) is een eerste stap om het welvaartsverlies
(verlies aan relatieve koopkracht ten aanzien van andere inkomens)
van de jaren 90 in te halen.
Agalev vraagt dan ook:
* In eerste instantie dat alle sociale uitkeringen en
bijstandsuitkeringen (inclusief de maximum berekeningsplafonds)
welvaartsvast worden, waardoor ze ook meegenieten van de
welvaartsgroei zoals de inkomens uit arbeid en vermogens.
* Daarnaast moet er een éénmalige verhoging (van 10% tov het niveau
van 1999) worden doorgevoerd als inhaalbeweging na de opgelopen
achterstand op de andere inkomens.
* Tenslotte moeten er selectieve aanpassingen gebeuren aan de
laagste uitkeringen, inzonderheid deze van alleenstaanden.
* Het leefloon dient alleen inkomens- en vermogensvoorwaardelijk
gemaakt te worden.
Cumulregelingen mogen geen armoedesituatie veroorzaken :
Cumulregelingen zijn op zich een gezond principe die misbruiken binnen
het sociaal zekerheidsstelsel moeten tegengaan. Bepaalde mensen worden
hierdoor echter geconfronteerd met een armoedesituatie. Aandacht voor
deze probleemsituaties is dan ook een noodzaak. We willen dan ook een
verdere opheffing van de strikte scheiding tussen sociale- en
arbeidsinkomens.
* Cumulatiemogelijkheden overlevingspensioen
Wanneer je teveel verdient speel je je overlevingspensioen kwijt.
Eens het inkomen boven het toegelaten bedrag gaat (door een
wijziging in gezinstoestand, een kleine loonsverhoging of
bijkomende inkomsten) verlies je het recht op het
overlevingspensioen. Je wordt dus gedwongen de eigen loopbaan te
beperken. Agalev pleit dan ook voor een begrenzing van het totale
inkomen in plaats van een begrenzing van de toegelaten
beroepsarbeid, de mogelijkheid tot het ontvangen van een sociale
uitkering bij een (tijdelijk of permanente) onderbreking van het
overlevingspensioen en het optrekken van het cumulatieplafond bij
pensionering.
* Invaliden met personen ten laste
Agalev diende een wetsvoorstel in om het inkomen van invaliden te
verhogen door het inkomensplafond voor de personen ten laste op te
trekken. Voor meer dan 58% onder hen is het moeilijk, zo niet zeer
moeilijk, om met het beschikbare inkomen de eindjes aan elkaar te
knopen. Wij willen aan invaliden met personen ten laste een goede
levenskwaliteit waarborgen door dit inkomensplafond te verhogen
tot het niveau van het minimumloon met een toeslag voor
invaliditeitsspecifieke kosten.
* Vakantiegeld voor uitkeringsgerechtigden
Waar het vakantiegeld voor iemand die werkt als buffer werkt om
onverwachte financiële schokken op te vangen ontbreekt voor
niet-werkenden deze ruimte. Als werkloze vergroot dit de moeilijke
situatie waarin je terecht komt. Dit leidt tot een verdere sociale
isolering en tot een verdere afbouw van de zelfredzaamheid. Het is
dan ook gepast deze groep van niet-actieven te integreren in het
gemeenschapsleven. Het toekennen van een vakantiegeld verlaagt de
financiële drempel tot deze integratie.
* Echtscheiding bij ambtenarenpensioen
Als gescheiden echtgenoot kan je aanspraak maken op een gedeelte
van het pensioen van je ex-echtgenoot. Voor ambtenaren (800.000 in
België) bestaat deze regeling niet. Tot aan dit overlijden van de
ex-echtgenoot is binnen het ambtenarenstatuut niets voorzien zodat
de betrokkene terugvalt op een levenslang onderhoudsgeld of de
Inkomensgarantie voor Ouderen (IGO) (gelijk aan het leefloon).
Agalev wil dat feitelijk gescheiden echtgenoten kunnen aanspraak
maken op ten hoogste 50% van het ambtenarenpensioen van hun
ex-echtgenoot. Uit de echt gescheiden echtgenoten dienen een eigen
recht op pensioen te verwerven dat maximaal 62,5% van het
overeenstemmend recht van hun vroegere echtgenoot omvat.
* Vrijwilligerswerk
Vrijwilligerswerk moet ondersteund en gestimuleerd worden. De
administratieve en sociaal-rechtelijke drempels voor het opnemen
van vrijwilligerswerk moeten worden weggewerkt. Dit betekent ook
dat er een regeling dient uitgewerkt te worden voor
uitkeringsgerechtigden die vrijwilligerswerk willen verrichten.
Omwille van je vrijwilligerswerk mag je uitkering niet verlaagd
worden. De regeling voor de rechten van vrijwilligers, zoals
uitgewerkt in de afgelopen legislatuur, moet daarom zo spoedig
mogelijk wet worden.
2.6. Een volwaardig kindergeld om kinderen groot te brengen
Armoede wordt vaak van generatie op generatie doorgegeven. Kinderen
grootbrengen kost geld, de kinderbijslag komt hier momenteel maar voor
een stuk aan tegemoet. Agalev pleit dan ook voor een gelijk
basisbedrag voor elk kind met bijkomende verhogingen voor gezinnen met
een laag inkomen.
De kinderbijslag is geen bijkomend inkomen voor de ouders maar is het
bedrag gebonden aan het kind om de kosten die het "opgroeien" met zich
meebrengt te dekken.
De gezinsbijslagen spelen een aanzienlijke rol in de armoedepreventie.
Vooral grote gezinnen, éénoudergezinnen, éénverdieners en gezinnen die
van een vervangingsinkomen leven hebben dergelijke maatregelen nodig
om hun bestaanszekerheid te garanderen. De resterende armoedekern
lokaliseert zich dan ook voornamelijk bij een groot deel van de
éénouder- en éénverdienersgezinnen voor wie de kinderbijslagen en de
belastingverminderingen ontoereikend zijn om de grens van
bestaanszekerheid te halen. Deze éénouder- en éénverdienersgezinnen
maken samen 80% van de bestaansonzekere gezinnen met kinderen uit.
Agalev wil daarom:
* De kinderbijslag hervormen tot een gelijk basisbedrag voor elk
kind met een bijkomende verhoging voor kinderen waarvan het
inkomen van de ouders zich in de drie laagste inkomensdecielen
bevindt.
2.7. Een volwaardige en rechtvaardige inkomensverdeling
Agalev wil aandacht voor alle treden van de inkomensladder.
* Zoals aangehaald moeten de uitkeringen verhoogd worden en
welvaartsvast gemaakt worden.
* Verder is er nood aan normale lonen, het kan niet dat de lage
lonen nog meer gesubsidieerd worden door de overheid via
(para)fiscale maatregelen waardoor de werkgevers de minimum- en
lage lonen kunnen bevriezen. De bijdrageverminderingen zouden meer
moeten gericht worden op de tewerkstelling van doelgroepen en op
de verbetering van de kwaliteit van de jobs. De toenemende kloof
tussen de minimumlonen en de hogere lonen moet verkleind worden.
* Overdreven rijkdom gaat gepaard met het in stand houden van
armoede, daarom pleiten wij ook voor rijkdombestrijding door
middel van een progressieve vermogensbelasting. Vermogens beneden
de 500.000 worden hiervan vrijgesteld . Met het oog op een
doelmatig armoedebeleid is een verschuiving nodig van de
(para)fiscale lasten via sociale bijdragen en directe belastingen
op arbeid naar belastingen op inkomens uit vermogens en op
energiegebruik.
2.8. Een volwaardige aanpak van schulden
Een inkomen staat niet op zichzelf maar moet steeds bekeken worden ten
opzichte van de gemiddelde inkomens in een land. Uit de cijfers (NIS,
2000) blijkt dat de inkomensongelijkheid in België aanzienlijk is
gestegen. De 10% rijksten beschikken over een totaal netto-belastbaar
inkomen dat 17,5 keer groter is dan het totaal netto-belastbaar
inkomen van de 10% armsten. Hoe ongelijker deze spreiding is, hoe
kleiner de herverdelende werking van de sociale zekerheid wordt en hoe
groter de armoede. De verdeling van vermogen versterkt die
ongelijkheid nog verder. Een progressieve inkomensbelasting waarbij de
sterkeren zwaardere lasten dan de zwaksten dragen is dus een
rechtvaardig instrument tot herverdeling.
Een laag en onregelmatig inkomen bemoeilijkt het evenwicht tussen
inkomsten en uitgaven. Als het inkomen niet volstaat om in de
basisbehoeften te voldoen, is er enkel nog de mogelijkheid om geld te
lenen. Voor wie leeft van een klein inkomen, is het risico groot om in
een spiraal van schulden terecht te komen.
Bij de Centrale voor Kredieten aan Particulieren staan ruim 365.000
mensen geregistreerd als wanbetaler voor consumentenkrediet en bijna
70.000 als wanbetaler voor een hypothecair krediet (samen meer dan
430.000 mensen en dit aantal blijft stijgen). Zorgwekkend is dat deze
schuldoverlast meer en meer jongeren onder de 25 jaar treft, waardoor
er een nieuwe generatie in de armoede terecht komt.
Agalev wil deze schuldenberg aanpakken door:
* Een verscherping van de wet op het consumentenkrediet, om zo het
aanbieden van zogenaamd goedkope kredieten sterker aan banden te
leggen en de toenemende schuldopbouw via betaalkaarten te
beperken. Mensen verdienen een goeie bescherming tegen de opbouw
van een lawine van schulden.
* Het operationeel maken van de positieve kredietcentrale en het
stimuleren van schuldbemiddeling. Budgetbegeleiding verdient in de
mate van het mogelijke de voorkeur boven budgetbeheer. Bij
budgetbegeleiding kan je zelf meebeslissen wat er met je geld
gebeurt. De positieve kredietcentrale houdt bij welke kredieten je
al opgenomen hebt en maakt zo dat jij en de kredietverstrekkers
aangemaand worden om minder vlug en onzorgvuldig geld te lenen en
zo je schuldenberg te vergroten. Zo belet je dat mensen op de
zwarte lijst van wanbetalers terecht komen.
* Een uitbreiding van de inkomsten die niet in beslag mogen worden
genomen, zoals onder meer leefloon, kinderbijslag en
terugbetalingen van medische kosten.
* Het invoeren van een belasting op reclame. Consumptie is steeds
meer een middel tot maatschappelijke integratie, maar niet
iedereen beschikt over de financiële middelen om aan die
verwachtingen te voldoen. De vraag is dan ook ten gronde of en hoe
lang we die consumptiedwang nog kunnen laten stijgen. De fiscale
aftrekbaarheid van uitgaven door reclame dient dan ook tot 85%
beperkt te worden.
5.9. Een volwaardig recht op recht
Ons rechtssysteem is een complexe materie, waarin je als eenvoudige
burger al snel vastloopt. Toch worden mensen die in armoede leven er
dagdagelijks mee geconfronteerd: bijvoorbeeld via de beslagrechter en
de schuldbemiddelaar, doordat er problemen rijzen met een
uitkeringsinstantie of het OCMW, of doordat de jeugdrechter een
uitspraak moet doen over de uithuisplaatsing van de kinderen.
Veel mensen weten niet dat je met een klacht over de beslissing van
het OCMW naar de arbeidsrechtbank kunt stappen. Of hoe je je juridisch
kunt laten bijstaan door een advocaat. En zelfs als je wel al de weg
naar het gerecht gevonden hebt, blijft het moeilijk om door
financiële, sociaal-culturele of psychische barrières te breken. In
aanraking komen met justitie levert immers gevoelens op van schaamte
en schuld, ook al sta je strikt genomen volledig in je recht.
De toegankelijkheid van het gerecht voor mensen die in armoede leven
is al jaren een knelpunt. Sinds vier jaar is er de wet op de
juridische bijstand.Er is de afgelopen jaren gewerkt aan de opbouw van
de justitiehuizen. In ieder gerechtelijk arrondissement is er zon
justitiehuis, waar je terecht kunt met vragen over je rechten en de
werking van het gerecht. Maar ook voor die justitiehuizen blijkt de
drempel nog steeds te hoog te liggen.
Agalev pleit daarom voor:
* Een verdere uitbouw van de justitiehuizen, met specifieke aandacht
voor de toegankelijkheid voor de laagste inkomensgroepen.
* Een herziening van het systeem van de pro-deo advocaten. De
inkomensgrenzen voor rechtsbijstand moeten worden verhoogd, zodat
meer mensen recht krijgen op rechtsbijstand. Bovendien moet het
vergoedingssysteem voor de betrokken advocaten worden herzien,
zodat zij zich volwaardig voor hun pro-deozaken kunnen inzetten.
* Het inzetten van ervaringsdeskundigen in de armoede in de
justitiehuizen. Door ontmoetingen te organiseren met armen en
vormingsinitiatieven voor rechters en advocaten kunnen
ervaringsdeskundigen concreet bijdragen om de barrières tussen de
mensen van het gerecht en mensen die in armoede leven te
doorbreken.
Jacinta De Roeck (1^e plaats effectief Agalev Kamerlijst Limburg)
Joos Wauters (2^e plaats effectief Agalev Kamerlijst Antwerpen)
Lucas Ghysels (5^e plaats effectief Agalev Kamerlijst
Brussel-Halle-Vilvoorde)
In samenwerking met
* de Agalev werkgroep Armoede
* Kris Dehamers/Astrid van Herpen, parlementaire studiedienst Agalev
Agalev (Vlaanderen)