Uitspraak Rechtbank Amsterdam in zaak AF6557 Zaaknr: AWB 03/648 GEMWT
Bron: Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak: 20-03-2003
Datum publicatie: 31-03-2003
Soort zaak: bestuursrecht - bestuursrecht overig
Soort procedure: voorlopige voorzieningen
Rechtbank te Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
voorlopige voorzieningen
UITSPRAAK
in het geding met reg. nr. AWB 03/648 GEMWT
van:
en h.o.d.n. v.o.f. Old Style, gevestigd te
,
verzoekers,
vertegenwoordigd door mr. drs. C.L. Broekhoff, advocaat te Amsterdam,
tegen:
De Burgemeester van de gemeente Amsterdam, verweerder,
vertegenwoordigd door mr. L.D. Scheerder en P.J. van Sloten.
1. PROCESVERLOOP
Op 14 februari 2003 heeft de voorzieningenrechter het verzoek
ontvangen om een voorlopige voorziening te treffen hangende de
behandeling door verweerder van het bezwaarschrift tegen verweerders
besluit van 6 februari 2003.
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 20 maart 2003.
2. OVERWEGINGEN
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan,
indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel,
voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt of
administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de
rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een
voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de
betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening
vereist. Bij de vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van
enerzijds het belang van verzoekster dat een onverwijlde voorziening
wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van
het besluit te dienen belang.
Verzoekers exploiteren aan de te een zogenoemd
hash-café. Dit hash-café, 'Café-Coffeeshop Old Style', is op last van
verweerder op 6 februari 2003 gesloten. Blijkens verweerders besluit
van 6 februari 2003 is de sluiting gebaseerd op artikel 13b, eerste
lid, van de Opiumwet. In dat artikel is bepaald dat de burgemeester
bevoegd is tot toepassing van bestuursdwang indien in een voor het
publiek toegankelijk lokaal en daarbij behorende erven een middel als
bedoeld in artikel 2 of 3 van de Opiumwet wordt verkocht, afgeleverd
of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
In het bestreden besluit is overwogen dat in de inrichting een bij de
politie bekende dealer is aangetroffen en dat deze persoon een
handelshoeveelheid harddrugs, naar is gebleken cocaïne, bij zich
droeg. Voorts is overwogen dat het geopend blijven van desbetreffende
inrichting een ernstig gevaar voor de openbare orde oplevert, dat met
spoed dient te worden opgetreden en dat de belanghebbende geen
argumenten naar voren heeft gebracht
die ertoe nopen van sluiting af te zien.
Niet in geschil is dat in het hash-café op 22 januari 2003 een man is
aangehouden op verdenking van overtreding van de Opiumwet en dat de
man ten tijde van de aanhouding, naar later is vastgesteld, 1,4 gram
cocaïne, verpakt in 9 bolletjes, in zijn bezit had. Vastgesteld wordt
dat cocaïne een middel is in verband waarmee de bevoegdheid van
artikel 13b van de Opiumwet kan worden toegepast.
Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit ingebracht dat niet voldaan is aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 13b van de Opiumwet. Verweerder heeft ter zitting uiteengezet dat ingevolge zijn, overigens niet op schrift gestelde, beleid wordt aangenomen dat de harddrugs aanwezig zijn om te worden verkocht, afgeleverd of verstrekt indien sprake is van een handelshoeveelheid. Daarbij wordt in beginsel
iedere hoeveelheid harddrugs boven de 0,5 gram aangemerkt als een handelshoeveelheid en acht verweerder zich bij het aantreffen van een hoeveelheid boven de 0,5 gram harddrugs bevoegd artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet toe te passen. Daarbij is volgens verweerder ook de wijze van verpakking van de drugs en de aangehouden persoon van belang. De verpakking in bolletjes, zoals in onderhavige zaak het geval was, is volgens verweerder een sterke aanwijzing dat er sprake is van een handelshoeveelheid. Voorts heeft verweerder aangevoerd dat de aangehouden persoon bij de politie als dealer bekend is en dat hij eerder wegens handel in harddrugs is veroordeeld.
De rechter stelt voorop dat verweerder bij het gebruik van de hem in
artikel 13b van de Opiumwet gegeven bevoegdheid een ruime
beleidsvrijheid toekomt en dat gebruikmaking van die bevoegdheid wordt
begrensd door -onder meer- de algemene beginselen van behoorlijk
bestuur. Bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van een
handelshoeveelheid dienen naar het oordeel van de rechter alle
omstandigheden van het geval te worden betrokken, waaronder het
gewicht van de gevonden drugs, de wijze van verpakking en
omstandigheden betreffende de aangehouden persoon. De rechter acht het
ter zake gevoerde beleid niet onredelijk of onjuist, doch oordeelt dat
gelet op de omstandigheden van onderhavige geval verweerders conclusie
dat er sprake is van een handelshoeveelheid onvoldoende is onderbouwd.
Gelet op de ingediende foto's waarop de aangehouden persoon te zien is
vanaf het moment van binnenkomst in het hash-café tot het moment van
zijn aanhouding is de rechter met verzoeker van oordeel dat niet is
gebleken dat de aangehouden persoon de cocaïne in het hash-café
verkocht, afleverde of verstrekte. Ook uit het proces-verbaal van het
verhoor van de aangehouden man is naar het oordeel van de rechter niet
gebleken of voldoende aannemelijk geworden dat de persoon de harddrugs
daartoe, dat wil zeggen ten behoeve van de verkoop, aflevering of
verstrekking, in het hash-café aanwezig had.
Nu niet voldoende is komen vast te staan dat de in artikel 13b van de
Opiumwet omschreven situatie zich heeft voorgedaan, was de
burgemeester niet bevoegd tot toepassing van bestuursdwang op grond
van dit artikel. Het besluit ontbeert feitelijke grondslag. De rechter
overweegt voorts dat verzoekers of hun personeel -zoals uit de
overgelegde foto's blijkt- niet hebben hoeven te voorzien dat de op 22
januari 2003 in het hash-café aangehouden man in het bezit was van
harddrugs, dan wel een bij de politie bekende drugsdealer was. Voorts
kan de rechter verweerder niet volgen in zijn stelling dat de
maatregelen die verzoekers in het hash-café hebben getroffen
onvoldoende zijn. Verzoekers hebben aangevoerd dat zij alle mogelijke
voorzorgsmaatregelen hebben getroffen ter voorkoming van handel,
gebruik of aanwezigheid van harddrugs in hun hash-café. Ze hebben een
streng bedrijfsbeleid en het personeel is goed opgeleid om te kunnen
omgaan met verdachte personen en met incidenten. Ook wordt gebruik
gemaakt van camera's in zowel het cafégedeelte als in de herentoilet.
Het damestoilet is alleen te gebruiken nadat een van de barmedewerkers
de deur elektronisch heeft ontgrendeld. Verzoekers hebben voort
-onbetwist- naar voren gebracht dat sinds het begin van de exploitatie
in 1994 zich geen incidenten in het hash-café hebben voorgedaan die
een bedreiging vormen voor de openbare orde. De ter zitting door de
gemachtigde van verweerder geopperde mogelijkheid dat verzoekers hun
bezoekers desnoods fouilleren acht de rechter -daargelaten de vraag of
verzoekers de bevoegdheid hiertoe hebben- te vergaand. Zelfs al zou
verweerder in dit geval bevoegd zijn geweest tot sluiting dan komt het
de rechter voor dat definitieve en onmiddellijke sluiting van het
hash-café in dit geval een disproportionele maatregel zou zijn
geweest.
Gelet op het vorenstaande dienen naar het oordeel van de rechter de
belangen van verzoekers bij schorsing van het bestreden besluit te
prevaleren boven de belangen van verweerder bij onmiddellijke
uitvoering van dat besluit. De voorziening zal worden getroffen tot
zes weken na verzending van de beslissing op het namens verzoekers
ingediende bezwaarschrift.
Er bestaat aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die
verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek
redelijkerwijs hebben moeten maken, welke onder toepassing van het
Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair zijn vastgesteld op EUR
644,--
(2 punten -voor het verzoekschrift en het verschijnen ter zitting- x
factor 1 x EUR 322,--), als kosten van verleende rechtsbijstand.
Eveneens bestaat aanleiding om te bepalen dat het griffierecht dient
te worden vergoed.
Beslist wordt als volgt.
3. BESLISSING
De voorzieningenrechter,
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening
toe;
- schorst het besluit van de Burgemeester van Amsterdam van 6 februari
2003 tot zes weken na de beslissing op het ter zake namens verzoekers
ingediende bezwaarschrift;
- veroordeelt verweerder in de kosten van het geding, aan de zijde van
verzoekers begroot op EUR 622,-- (zegge: zeshonderd twee en twintig
euro) te betalen door de gemeente Amsterdam aan verzoekers;
- bepaalt dat de gemeente Amsterdam het door verzoekers gestorte
griffierecht ad
EUR 232,-- (zegge: tweehonderdtweeendertig euro) aan hen vergoedt.
Gewezen door mr. Y.A.A.G. de Vries, voorzieningenrechter, in
tegenwoordigheid van
mr. J. dos Santos, griffier.
Openbaar gemaakt op 20 maart 2003
de griffier, de voorzieningenrechter,