Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
uw brief van
uw kenmerk
ons kenmerk
IZ. 2003/383
datum
27-03-2003
onderwerp
Berekening effecten Harbinson onderhandelingsvoorstellen voor landbouw
in de WTO-Doha-ronde
TRC 2003/2506
bijlagen
1
Geachte Voorzitter,
Op 12 februari jongstleden heeft de voorzitter van de landbouwonderhandelingsgroep in de WTO-Doha-ronde, Stuart Harbinson, zijn zogenaamde 'modaliteiten voorstellen' gepresenteerd.
Onder 'modaliteiten' moet in deze context worden verstaan de te hanteren formules bij verdergaande liberalisering. Het gaat dan bijvoorbeeld om de vraag met welk percentage en over welke periode exportsubsidies moeten worden afgebouwd. Ook niet-cijfermatige aspecten zoals 'special and differential treatment' voor ontwikkelingslanden en 'non-trade concerns' (dierenwelzijn, voedselveiligheid, etikettering en dergelijke) moeten in de onderhandelingen over deze modaliteiten uiteindelijk worden meegenomen. Inmiddels heeft Harbinson een tweede concept gepresenteerd, maar dit wijkt slechts op enkele mineure punten af van het eerste concept. De berekeningen behouden een indicatieve waarde waar het gaat om verschillende scenario's van gedeeltelijke beperking van marktbescherming en subsidies, waarin niet alle landen stappen zetten in de richting van vrijere markten.
De door Harbinson gepresenteerde voorstellen worden door de VS en de meeste Cairns-landen (grote exporteurs van landbouwproducten onder andere Australië, Brazilië, Canada) als niet ambitieus genoeg bestempeld. De EU en de kandidaat-lidstaten vinden het voorstel juist te ver gaan.
datum
27-03-2003
kenmerk
IZ. 2003/383
bijlage
Mede met het oog op de bespreking van de Mid Term Review-voorstellen
en de nauwe samenhang met de WTO-landbouwonderhandelingen acht ik het
van groot belang dat de Kamer inzicht heeft in de gevolgen van de
onderhandelingsvoorstellen voor landbouw. Daarom heb ik het Landbouw
Economisch Instituut (LEI) gevraagd de voorstellen van Harbinson door
te rekenen op hun implicaties voor de Nederlandse en Europese
agro-sectoren. In de bijlage vindt u de resultaten van de studie. De
studie beperkt zich tot a) handelseffecten en markttoegang en b)
inkomenseffecten in de agrarische sector.
Uitgangspunten voor de studie waren: Agenda 2000 is geïmplementeerd
(dit betekent dat de berekende effecten bovenop de effecten van Agenda
2000 komen), quota in melk en suiker blijven op het niveau van Agenda
2000, de EU is uitgebreid met 10 lidstaten en de toetreding van China
tot de WTO is volledig geïmplementeerd.
De Nederlandse inzet ten aanzien van de WTO-onderhandelingen over
onder andere de landbouw werd met uw Kamer behandeld op 11 maart
jongstleden, naar aanleiding van brieven van 4 december (Kamerstuk
2002-2003, 25074, nr. 52) en 10 maart (EZ 3001409).
Voor de berekeningen is hetzelfde model gebruikt als voor de door het
LEI en de Erasmus Universiteit in opdracht van het Ministerie van
Economische Zaken (EZ) verrichte studie over de resultaten van de
Doha-ronde (zie brief aan de Kamer van de Staatssecretaris van EZ van
20 februari jongstleden). Op basis van hetzelfde model is het LEI
gevraagd nog eens specifiek te kijken naar de gevolgen voor het
Nederlandse agro-complex op zichzelf, met name wat
inkomensontwikkeling betreft.
Inhoud voorstellen Harbinson
Op de belangrijkste onderdelen stelt Harbinson het volgende voor:
Markttoegang
* voor alle tarieven hoger dan 90% een gemiddelde reductie van 60%
met een minimum van 45%;
* voor tarieven tussen 90 en 15% een gemiddelde reductie van 50% met
een minimum van 35%;
* voor tarieven lager dan 15% een gemiddelde reductie van 40% met
een minimum van 25%.
Exportsteun
* volledige uitfasering van exportsubsidies, voor de helft van de
producten te realiseren in 5 jaar en voor de rest in 9 jaar;
* een verbod op van overheidswege gesteunde exportkredieten;
* disciplinering van aanbodgedreven voedselhulp en de activiteiten
van exporterende staatshandelsondernemingen.
Interne steun
* handelsverstorende steuninstrumenten, die onder de Amber box (aan
productie gekoppelde steun) vallen, verlagen met 60%
(reductiepercentage was in WTO-Uruguay Ronde 20%);
* de bestaande uitzonderingspositie van de Blauwe box (gedeeltelijk
van productie ontkoppelde steun zoals dier- en hectarepremies)
afschaffen (onder de Amber box brengen) of de Blauwe box reduceren
met 50%;
* de bestaande uitzonderingspositie van de Groene box (geheel van
productie ontkoppelde steun zoals directe inkomenstoeslagen)
handhaven en de voorwaarden van de Groene box aanpassen, zodat ook
betalingen in het kader van dierenwelzijn onder bepaalde
voorwaarden in de Groene box vallen;
* de bestaande 'de minimis' bepalingen aanscherpen, zodat in plaats
van 5% nog slechts 2,5% van de binnenlandse productiewaarde kan
worden vrijgesteld van reductieverplichtingen. Voor
ontwikkelingslanden zou het bestaande percentage van 10%
gehandhaafd blijven.
Speciale en gedifferentieerde behandeling voor ontwikkelingslanden
Speciale en gedifferentieerde behandeling van ontwikkelingslanden
krijgt vooral vorm via langere implementatieperiodes en lagere
reductiepercentages. Voor enkele producten die van groot belang zijn
zoals voedselzekerheid en rurale ontwikkeling wordt
ontwikkelingslanden een uitzondering van sommige disciplines
toegekend. De voorstellen van de EU om het 'Everything But Arms'
initiatief te laten toepassen door alle ontwikkelde landen en het
voorstel om tenminste 50% van producten uit ontwikkelingslanden
tariefvrij te importeren is niet overgenomen.
Resultaten
Handel
De multilaterale tariefreductie zal de EU-markt meer openstellen voor
landbouwproducten uit derde landen. Dit betekent meer concurrentie op
de (uitgebreide) interne markt, hetgeen leidt tot afname van de handel
binnen de EU (intra-EU-handel). Intra-EU-handel wordt verdrongen door
handel met aanbieders van buiten de EU. Tegelijkertijd betekent de
multilaterale opening van markten dat er voor EU-aanbieders meer
kansen buiten de EU ontstaan.
Niettemin zijn er voor Nederland aanzienlijke dalingen van de exporten
buiten de EU te verwachten in de sectoren granen, suiker en rundvlees.
In de graansector is dit vooral toe te schrijven aan productiedaling
als gevolg van verlaging van binnenlandse steun (hectarepremies). In
de tuinbouw, de zuivel en de 'overige landbouw' worden de dalingen van
de export naar de andere EU-landen gedeeltelijk gecompenseerd door
stijgingen van de afzet buiten de EU. De intra-EU-handel blijft voor
Nederland overigens veel belangrijker dan de handel met derde landen.
Voor zuivel moet worden aangetekend dat in de simulaties het
productiequotum voor melk op het niveau van Agenda 2000 is
gehandhaafd. De productie van zuivel in Nederland zal nauwelijks
dalen, en ook de binnenlandse prijs zal amper neerwaartse bewegingen
vertonen (2% extra bovenop de 15% die al is gerealiseerd na
implementatie van de Agenda-2000-hervormingen). Dit ondanks bijna een
verdubbeling van de waarde van invoer vanuit niet-EU-landen,
voornamelijk Australië en Nieuw-Zeeland. Dit geringe effect is voor
een belangrijk deel toe te schrijven aan de lage verhouding (circa 3%)
van import van buiten de EU (extra-EU) van zuivel ten opzichte van de
Nederlandse productie. Dit aandeel is zo laag dat de toegenomen
aanvoer weinig effect op de prijzen heeft. Bovendien zullen de
aanbodprijzen vanuit Australië en Nieuw-Zeeland stijgen (circa 4%).
Voor Nederland is de export van zuivelproducten een belangrijke
inkomstenbron. Nederlandse exporteurs kunnen profiteren van de
(kleine) stijging van de wereldmarktprijzen en de opening van markten
buiten de EU, waaronder die van de VS.
Het productiequotum voor suiker is in de simulaties eveneens op het
oude niveau gehandhaafd. In deze sector leidt het toegenomen aanbod
uit niet-EU-landen tot aanzienlijke prijsdalingen op de binnenlandse
markt (circa 20%). Deze prijsdaling maakt Nederland en de EU ook
minder aantrekkelijk als afzetmarkt voor derde landen (waaronder de
ACP-landen). Hierdoor neemt de invoerwaarde, ondanks een forse
tariefreductie met slechts 15%, toe. De daling van de suikerproductie
(volume) blijft in de EU beperkt, omdat suiker nog steeds een
aantrekkelijk product blijft in het bouwplan akkerbouw.
Schaalvoordelen in industrie, indirect effect op primaire sector Liberalisering betekent dat schaalvoordelen kunnen worden behaald. Bedrijven krijgen immers toegang tot grotere markten. Deze schaalvoordelen worden voornamelijk gerealiseerd in de industrie en dienstensectoren. Hoewel in de primaire sectoren minder schaalvoordelen worden gerealiseerd, profiteren deze sectoren van de schaalvoordelen in de voedselverwerkende industrie. Dit gaat gepaard met een hoger productieniveau hetgeen weer leidt tot positieve 'achterwaartse' productie-effecten in de sectoren: granen, suiker, en zuivel (als toeleveranciers). Voor de primaire sector worden hierdoor de negatieve effecten van liberalisering enigszins gedempt. Het belang van een sterke verwerkende industrie ook voor de primaire sector, blijkt hier nog eens sterk naar voren te komen.
Agrarisch inkomen
De berekeningen geven aan dat het agrarisch sectorinkomen 1 in de
huidige EU met 15 lidstaten (EU-15) behoorlijk onder druk komt te
staan door de Harbinson-voorstellen. Voor de primaire sector daalt dit
met 14% en voor het gehele agro-complex (inclusief de
voedselverwerkende industrie) daalt het sectorinkomen met 9%. De
resultaten van de studie geven aan dat de daling van het inkomen met
name groot zal zijn in de sterk beschermde sectoren zoals suiker
(-44%) en granen (-49%).
Het agrarisch sectorinkomen daalt beperkt in de overige agrarische
sectoren (tuinbouw, intensieve veehouderij, zuivel en
voedselverwerkende industrie).
Het primaire sectorinkomen daalt met 9% en voor het gehele
agro-complex wordt een daling voorzien van 6%.
Handhaving Blauwe box
Het LEI heeft ook een vergelijking gemaakt tussen de situatie waarbij
de Blauwe box (gedeeltelijk van productie ontkoppelde steun zoals
bijvoorbeeld hectare- en dierpremies) behouden blijft, conform het
EG-voorstel en de situatie waarbij de Blauwe box wordt afgeschaft c.q.
onder de verplichtingen van de Amber box wordt gebracht.
Voor de Nederlandse landbouw in zijn totaliteit lijkt de noodzaak tot
handhaving van de Blauwe box minder van belang aangezien zowel het
inkomen voor de primaire landbouw als het inkomen voor het totale
agro-complex niet substantieel verandert door handhaving van de Blauwe
box.
De inkomensdaling in de graansector is onder Harbinson wel veel
groter, namelijk 43% in plaats van 31%, echter deze sector is relatief
beperkt van omvang binnen het Nederlandse agro-complex. Opvallend is
dat handhaving van de premies in de rundvleessector zelfs tot een iets
grotere inkomensdaling leiden in deze sector. Dit komt doordat andere
EU-landen relatief meer profiteren van deze premies. Reductie van deze
premies geeft Nederland een voordeel ten opzichte van andere
EU-landen, welke belangrijke concurrenten zijn op de EU-markt.
Wanneer hectarepremies in de granensector en de zoogkoeien- en slachtpremies in de rundvleessector blijven gehandhaafd, leidt dit uiteraard tot een lagere reductie van het inkomen in deze sectoren, dan wanneer deze Blauwe box premies worden afgeschaft.
Op EU-niveau leidt afschaffing van de Blauwe box tot een grotere
reductie in het sectorinkomen voor de granen. Het verschil bedraagt 17
procentpunten. Voor de rundvleessector is dit verschil
7-procentpunten. De daling van het inkomen in de gehele primaire
sector is hoger bij afschaffing van de Blauwe box en komt uit op 14%
in plaats van 10% bij handhaving. Voor het gehele agro-complex
(inclusief de voedselverwerkende industrie) daalt het inkomen bij
afschaffing van de Blauwe box met 9% in plaats van 6% bij handhaving.
Voor het Nederlandse agro-complex is er een te verwaarlozen verschil
in inkomensdaling. Zowel bij handhaving als bij afschaffing van de
Blauwe box daalt het inkomen voor het totale agro-compex met 6% en
voor de primaire sector met 9%.
Conclusie
Een daling in inkomen voor het gehele Nederlandse agro-complex van 6%
en een daling van 9% in de primaire sector is redelijk fors te noemen.
Het gaat hier om cijfers op macroniveau. Uiteraard variëren de
effecten van liberalisatie per subsector. Zo worden de sectoren granen
en suiker extra hard getroffen. Deze sectoren vormen een belangrijke
basis voor de akkerbouw in Nederland.
De studie bevestigt voorts dat Nederland, dat nu eenmaal minder van
hectarepremies profiteert dan een land als Frankrijk, relatief weinig
belang heeft bij handhaving van de Blauwe box. Markttoegang tot
markten in derde landen is in feite veel belangrijker voor Nederland.
Dit geldt in het bijzonder voor de tuinbouw, maar naar uit de
LEI-berekeningen blijkt ook voor andere sectoren, in het bijzonder de
zuivel.
In een situatie waarin de voorstellen van Harbinson zouden moeten
worden toegepast is het voor de agrarische sectoren in ieder geval van
belang dat een deel van de inkomensdaling wordt gecompenseerd door
middel van directe betalingen (ontkoppeling) zoals voorzien in de
hervormingsvoorstellen van Commissaris Fischler. Deze betalingen
vallen dan onder de zogenaamde Groene box die in WTO-verband als niet
of nauwelijks handelsverstorend wordt gezien. Betalingen die onder
deze box vallen zijn in de WTO-verband niet onderhevig aan
reductieverplichtingen.
Over de gevolgen van de voorstellen van Fischler wordt u nog nader
geïnformeerd.
De minister van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij,
dr. C.P. Veerman
1 Agrarisch inkomen gemeten als toegevoegde waarde tegen marktprijzen
(i.e. inclusief subsidies) plus de quota rente (dit laatste geldt
alleen voor suiker en zuivel)
Bijlage:
LEI-Rapport - Doorrekening Harbinson onderhandelingsvoorstellen voor
landbouw in de Doha -WTO ronde, Februari 2003 (PDF-formaat, 237 Kb)
Voor downloaden van PDF-bestanden:
Zie het origineel
http://www.minlnv.nl/infomart...2003/par03090.htm
.
---