Ministerie van Financiën

De Voorzitter van de Tweede Kamer

Plein 2

2511 CR 's-Gravenhage

Datum Uw brief Ons kenmerk (Kenmerk)

28 maart BFB/EKI 2003-359 2003

Onderwerp

Onderzoek verzekerbaarheid van exportkredietrisico's

Met deze brief breng ik u op de hoogte van de resultaten van een in mijn opdracht door de Universiteit Groningen uitgevoerd onderzoek naar de verzekerbaarheid van exportkredietrisico's . Voor de exportkredietverzekering is in de VBTB begroting (artikel IXB-5) als algemene beleidsdoelstelling vastgesteld: "Het bevorderen van een gezonde concurrentiepositie voor het bedrijfsleven wat betreft risico's verbonden aan export en investeringen in het buitenland, waarbij uitgangspunt is dat deze risico's zoveel mogelijk door de markt worden gedragen." Het door de Universiteit Groningen verrichte onderzoek richt zich op de determinanten van verzekerbaarheid en sluit daarmee aan bij de toezegging in de groeiparagraaf dat in de begroting 2005 indicatoren zullen worden opgenomen voor de bepaling van de capaciteit van de particuliere verzekeringsmarkt voor het overnemen van thans door de Staat herverzekerde risico's. Tegelijkertijd levert het onderzoek een belangrijke bijdrage aan ons inzicht in de werking van de particuliere verzekeringsmarkt, voor het uitzetten van nader beleid gericht op de genoemde algemene beleidsdoelstelling.

Het rapport bestaat uit een theoretisch gedeelte, een marktonderzoek en aanbevelingen. De theorie voorspelt dat risicomijdende bedrijven bereid zijn een premie te betalen om zich te verzekeren tegen risico's. Asymmetrische informatie tussen verzekeraar en verzekerde in de markt voor (exportkrediet)verzekering leidt echter tot rantsoenering van het aanbod. Verschillende kenmerken van exportkredietrisico's (zoals het feit dat ze vaak onderling afhankelijk zijn) maken het bovendien moeilijk om een premie vast te stellen. De economische theorie voorspelt dus marktfalen, wat overheidsingrijpen rechtvaardigt als de overheid veel hecht aan exportgroei. Het bekende fenomeen van 'moral hazard ' is echter een mogelijk negatief bijeffect, zowel in de relatie tot de verzekerde als in de relatie tussen herverzekeraar en verzekeraar.

De theoretische bevindingen worden vervolgens getoetst in een veldstudie. Uit de veldstudie blijkt dat de mogelijkheden op de particuliere markt beperkt zijn in termen van looptijd van de dekking (voor contracten met een looptijd langer dan twee jaar kan particuliere dekking moeilijk verkrijgbaar zijn) en de selectie van een doelgroep (vooral kleine bedrijven kunnen zich op de particuliere markt moeilijk verzekeren tegen exportkredietrisico's). Bovendien blijkt de particuliere verzekeringsmarkt gekenmerkt te worden door grote schommelingen in capaciteit. Aan de andere kant blijken er geen specifieke (soorten) risico's te zijn, die niet op de particuliere markt kunnen worden verzekerd. Particuliere verzekeraars bieden niet alleen dekking voor commerciële risico's van exportkredieten, maar ook voor politieke risico's (zoals transferbelemmeringen of wanbetaling door publieke debiteuren). Voor de Nederlandse markt in het bijzonder is bevonden dat de particuliere aanbieders anders dan GERLING NCM beperktere maximum looptijden hanteren dan de meeste private verzekeraars in de internationale markt. Met betrekking tot de invloed van moral hazard op verzekerbaarheid van risico's concluderen de onderzoekers dat op de particuliere markt voldoende mogelijkheden lijken te bestaan om hierin te sturen, zodat moral hazard verzekerbaarheid van risico's niet in de weg hoeft te staan. Voor de specifieke herverzekeringsrelatie tussen de Staat en GERLING NCM, die anders is vormgegeven dan in de particuliere markt gebruikelijk is, vermoeden de onderzoekers dat moral hazard hier wel een probleem zou kunnen zijn.

Hoe verhouden deze bevindingen zich tot het gevoerde beleid? Zoals bekend heeft GERLING NCM toestemming om verzekeringen van exportkredieten tegen betaling van premies bij de Staat te herverzekeren. Over welke categorieën van risico's voor herverzekering van de Staat in aanmerking komen, gelden afspraken (de zogenaamde risicodracht). Overeenkomstig het uitgangspunt dat risico's zoveel mogelijk door de markt worden gedragen, is de risicodracht in 2001 herzien, waarbij de Nederlandse Staat zich in vergelijking met andere landen relatief ver uit de markt heeft teruggetrokken. De looptijd van de verzekering is in de risicodracht één van de belangrijkste criteria om al dan niet voor herverzekering van de Staat in aanmerking te komen; de grens ligt daarbij in principe op een minimale krediettermijn van twee jaar . Bij de vaststelling van deze termijn was een belangrijke overweging dat voor korterlopende risico's capaciteit op de particuliere herverzekeringsmarkt beschikbaar was. Het onderzoek bevestigt de keuze voor looptijd als criterium en ook de gelegde grens lijkt, gezien het aanbod op de internationale particuliere markt, adequaat. Opvallend is echter dat de andere particuliere verzekeraars die naast GERLING NCM op de Nederlandse markt actief zijn, nog kortere maximum looptijden hanteren. Ik verwacht dat op termijn (en wellicht afhankelijk van de conjunctuur) ook deze verzekeraars hun aanbod meer in lijn zullen brengen met de dekking die op de internationale markt verkrijgbaar is. Hoe dat ook zij, in de begroting is aangekondigd dat uiterlijk in 2004 bekeken zal worden of de bovengenoemde afspraken met GERLING NCM aanpassing behoeven. Dit onderzoek biedt daarvoor reeds goede aanknopingspunten. Het geeft vooralsnog in ieder geval geen aanleiding de herverzekering door de Staat van exportkredietrisico's verder terug te brengen tot verzekeringen met een langere looptijd. Behalve over de risicodracht geeft het onderzoek ook interessante overwegingen over de relatie tussen de Staat als herverzekeraar van verzekeraar GERLING NCM, met name ten aanzien van een mogelijk moral hazard probleem. Momenteel wordt in goed overleg tussen de bij de uitvoering van de exportkredietverzekeringsfaciliteit betrokken partijen (DNB, GERLING NCM en de Ministeries van Financiën en van Economische Zaken) gewerkt aan stroomlijning van de uitvoeringsstructuur, het zogenaamde "Pauwenhofproces" . Daarbij zal ik de relevante overwegingen uit het rapport inbrengen. De uitkomst dat kleine bedrijven zich moeilijker kunnen verzekeren op de particuliere markt is in lijn met eerdere onderzoeken. Zoals in de begroting van 2001 gemeld is, heeft de toegang van het MKB tot exportkredietverzekering met herverzekering door de Staat reeds onze aandacht.

In de aanbevelingen van het rapport wordt verder onder meer aandacht gevraagd voor de hoge concentratie van het aanbod van exportkredietverzekering in Nederland. De onderzoekers zien een rol voor de overheid in het vergroten van de concurrentie en meer in het bijzonder in het verschaffen van informatie over alternatieve instrumenten om exportkredietrisico's te beheersen. Ik heb van deze aanbevelingen met interesse kennis genomen en zal hierover in overleg treden met de Staatssecretaris van Economische Zaken en andere betrokken partijen. Ook zal ik het rapport onder de aandacht brengen van de Rijkscommissie voor export-, import- en investeringsgaranties. Over eventuele vervolgstappen die naar aanleiding hiervan genomen zullen worden, zal ik u uiteraard informeren.

Bijgevoegd is de samenvatting van het rapport, het integrale rapport is te vinden op de website van het Ministerie van Financiën. Een kopie van deze brief zal ik sturen aan de Voorzitter van de Rijkscommissie.

De MINISTER VAN FINANCIEN

Bijlagen:

Samenvatting van het rapport: http://www.minfin.nl/BFB03-359a.pdf

Volledig rapport: http://www.minfin.nl/BFB03-359b.pdf


---

Alsem, K.J., Antufjew, J., Huizingh, K.R.E., Koning, R.H., Sterken, E., and Woltil, M. (2003) "Insurability of export credit risks", Department of Economics, University of Groningen, SOM Research Report 03F07 (123p). Het onderzoek valt geheel onder de verantwoordelijkheid van de onderzoekers.

Het onderzoek beperkt zich tot risico's van terugbetaling van exportkredieten. Daaronder valt bijvoorbeeld niet het zogenaamde koersrisico.

Moral hazard kan worden omschreven als de situatie dat een partij die verzekerd is risicovoller gedrag gaat vertonen, in de wetenschap dat hij verzekerd is.

Verder wordt onderscheid gemaakt naar de risicocategorie van het debiteurland en voor relatief risicovolle landen ook naar omvang van de transactie.

De grens ligt om precies te zijn op een krediettermijn van twee jaar en een totale risicoduur van drie jaar. Dat geldt niet voor transacties naar geïndustrialiseerde OESO landen; GERLING NCM verzekert deze transacties in principe geheel voor eigen rekening, ongeacht de looptijd van de verzekering. Voor de meest risicovolle categorie van landen geldt dat de Staat transacties met een kortere looptijd in herverzekering neemt, wanneer de transacties een grotere omvang hebben dan ¤ 4,5 mln. of het risico van verzekeraar op de betreffende debiteur groter wordt dan ¤ 11 mln.

Startpunt voor dit proces was een gezamenlijk seminar op het landgoed van DNB "De Pauwenhof" in december vorig jaar.