Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Uitspraak van de Hoge Raad inzake een tussen een informant en het
Openbaar Ministerie gesloten overeenkomst
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum actualiteit: 28-03-2003
Samenvatting van de griffier van de Hoge Raad (buiten
verantwoordelijkheid van de Hoge Raad)
De Hoge Raad heeft op 28 maart 2003 het arrest van het gerechtshof te
Den Haag van 6 september 2001 vernietigd en de zaak ter verdere
behandeling en beslissing verwezen naar het gerechtshof te Amsterdam.
In deze zaak (C01/313) gaat het om een overeenkomst tussen een
informant - K. - en het Openbaar Ministerie waarin een
geheimhoudingsverplichting is opgenomen. In cassatie is de vraag aan
de orde hoe deze geheimhoudingsverplichting zich verhoudt tot de
verplichting van de minister van justitie om inlichtingen te
verschaffen aan het parlement (art. 68 Grondwet) en tot de
verplichting van het Openbaar Ministerie om inlichtingen te
verschaffen aan de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD, thans AIVD) op
grond van het in deze zaak nog toepasselijke art. 22 van de oude Wet
op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
De feiten globaal:
- In 1998 is een overeenkomst gesloten tussen K., bijgestaan door zijn
advocaat, en de officier van justitie te Amsterdam. Deze overeenkomst
houdt onder meer - samengevat weergegeven - het volgende in:
* Een aan K. opgelegde gevangenisstraf van 6 1/2 jaar zal niet ten
uitvoer worden gelegd voordat het Europese Mensenrechtenhof definitief
heeft beslist over een door hem ingediende klacht.
* Door K. aan het OM verstrekte informatie in het kader van deze
overeenkomst zal op geen enkele wijze ter beschikking van derden
worden gesteld.
* Het OM garandeerde K. volledige en absolute geheimhouding.
* K. is bereid verder te onderhandelen met het OM teneinde te bezien
of door hem verstrekte informatie door het OM kan worden gebruikt in
ruil voor eventuele strafvermindering.
* Aan deze overeenkomst zal door geen van partijen op welke wijze dan
ook enige openbaarheid worden gegeven.
- Ondanks de garantie van geheimhouding is het bestaan van de
overeenkomst naar buiten bekend geworden doordat in het rapport van de
Tijdelijke Commissie evaluatie opsporingsmethoden - de commissie
Kalsbeek - van 1999 melding is gemaakt van het bestaan van een
overeenkomst tussen het OM en "een topcrimineel" met wie gesprekken
zijn gevoerd. Deze vermelding heeft de aandacht van de media
getrokken. Bovendien is bij de behandeling met gesloten deuren van een
nieuwe strafzaak tegen K. een microfoon blijven openstaan, waardoor
ook de aanwezige pers heeft kunnen horen wat tijdens die behandeling
gezegd is over de geheime overeenkomst.
- In het tv-programma Buitenhof van 22 april 2001 heeft de voorzitter
van het College van procureurs-generaal bevestigd dat hij opdracht had
gegeven aan de officier van justitie te Amsterdam om vertrouwelijke
informatie aan de BVD te verstrekken aangezien dat zijn wettelijke
plicht is.
K. heeft een kort geding aangespannen tegen de Staat en gevorderd -
kort gezegd - dat de Staat zich van verdere inbreuken op de
overeengekomen geheimhouding zal onthouden. Hij heeft daaraan ten
grondslag gelegd dat de Staat in strijd met de overeenkomst het
bestaan van de overeenkomst in de openbaarheid heeft gebracht en dat
dit ertoe heeft geleid dat hij thans voor zijn leven heeft te vrezen.
De president heeft de vordering toegewezen. Het toegewezen verbod had
ook betrekking op het geven van inlichtingen aan het parlement als
bedoeld in art. 68 Grondwet alsmede het doen van mededelingen aan de
BVD.
Wat betreft deze laatste twee punten heeft het hof te den Haag in
hoger beroep het vonnis van de president vernietigd (zie voor de
uitspraak van het hof LJN nr AD3434). Wel heeft het hof met het oog op
de veiligheid van K. bepaald dat eventuele inlichtingen aan het
parlement geheel vertrouwelijk moeten worden verstrekt Daartoe
oordeelde het hof onder meer dat de overeenkomst tussen het OM en K.
nietig is, voor zover deze ziet op een algeheel en ongeclausuleerd
verbod aan de betrokken minister om op de voet van art. 68 Grondwet
aan het parlement informatie te verstrekken en dat de veiligheid van
K. in voldoende mate beschermd is bij geheel vertrouwelijke
doorgeleiding van de door K. verstrekte informatie aan het parlement.
Ook oordeelde het Hof dat de overeenkomst, voor zover inhoudende het
verbod aan het OM om mededeling te doen aan de BVD van de door K.
verstrekte informatie, eveneens nietig is.
In een uitvoerig gemotiveerd arrest is de Hoge Raad wat betreft de
vraag van de verenigbaarheid van de overeengekomen geheimhouding met
het grondwettelijk recht op inlichtingen van het parlement tot de
slotsom gekomen dat het Hof met juistheid heeft geoordeeld dat de
Staat zich niet op voorhand kan binden in die zin dat een minister de
door het Parlement op grond van het bepaalde in art. 68 Grondwet
gevraagde informatie zal onthouden en de betrokken minister een
daartoe strekkende beslissing eerst kan nemen als hij over voldoende
gegevens beschikt om de vereiste belangenafweging te maken.. De Hoge
Raad voegt daar evenwel aan toe dat er wel van uitgegaan moet worden
dat de Staat in dit geval bij K. het gerechtvaardigde vertrouwen heeft
gewekt dat de informatie die slechts onder voorwaarde van absolute
geheimhouding door de Staat is verkregen, niet aan derden, waaronder
het parlement, zou worden verstrekt. Tevens is de Hoge Raad echter van
oordeel dat niet kan worden aanvaard dat de rechter nu al aan de Staat
een verbod oplegt dat de strekking heeft onder alle omstandigheden het
belang van K. te laten voorgaan. Met een dergelijke algemeen en
absoluut verbod zou een inbreuk worden gemaakt op een fundamentele
regel van parlementaire controle en zou de rechter de aan de minister
en het parlement voorbehouden mogelijkheid van afweging op voorhand
volledig ontnemen, aldus de Hoge Raad.
Wel zal volgens de Hoge Raad ter waarborging van de veiligheid van K.
de Staat niet tot doorgeleiding van de door K. verstrekte gegevens in
welke vorm dan ook aan het parlement mogen overgaan zonder K. van het
voornemen daartoe tijdig op de hoogte te stellen, zodat hij dan de
mogelijkheid heeft bezwaar te maken tegen de doorgeleiding in verband
met vrees voor aantasting van zijn persoonlijke veiligheid en met het
oog daarop zonodig aanvullende rechtsbescherming te vragen. Aangenomen
moet worden, aldus de Hoge Raad, dat, als de concrete omstandigheden
daartoe aanleiding geven, in dat - uitzonderlijke - geval ook een
verbod aan de Staat kan worden opgelegd om de door K. verstrekte
informatie aan het parlement door te geleiden zolang de veiligheid van
K. daardoor gevaar zou lopen. Het Hof te Amsterdam zal het te geven
verbod aan dit een en ander dienen aan te passen.
In zijn motivering gaat de Hoge Raad in op:
* de wezenlijke betekenis van de in art. 68 Grondwet neergelegde
inlichtingenplicht voor het functioneren van de parlementaire
democratie,
* de reikwijdte van de uitzondering op de inlichtingenplicht voor
inlichtingen waarvan het verstrekken in strijd is met het belang van
de Staat,
* de betekenis van een toezegging tot het garanderen van volledige en
absolute geheimhouding aan een informant met name in verband met zijn
veiligheid, en
* de vraag in hoeverre de minister daaraan is gebonden indien het
parlement (desondanks) inlichtingen vraagt.
Anders dan het Hof heeft de Hoge Raad ten slotte geoordeeld dat het OM
in het onderhavige geval ook in zoverre een bindende op een
belangenafweging bij voorbaat gebaseerde toezegging tot absolute
geheimhouding heeft gedaan, dat geen mededelingen aan de BVD zullen
worden gedaan omtrent de door K. aan het OM verstrekte informatie.
Niettemin kan, aldus de Hoge Raad, gelet op de door K. verstrekte
informatie, zich de situatie voordoen dat K.'s belang bij de
toegezegde geheimhouding zich niet langer verzet tegen doorgeleiding
van de verstrekte informatie aan de BVD (thans AIVD). Nu K. steeds
heeft gesteld dat door het verder bekend worden van de informatie zijn
veiligheid zodanig in gevaar wordt gebracht dat zelfs voor zijn leven
moet worden gevreesd, zal het hof te Amsterdam moeten nagaan of van
een zodanig gevaar (nog steeds) sprake is.
Ga naar betreffende uitspraak met nummer: AE5149
Zie het origineel
http://www.rechtspraak.nl/act...d=11238&i=43&ti=1
http://www.rechtspraak.nl/act...t_id=11238&i=&ti=
.
Zie het origineel
http://www.rechtspraak.nl/act...d=11238&i=43&ti=1
.