Gerechtshof Arnhem



Opzegging voortgezette arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd
Bron: Gerechtshof Arnhem

Datum actualiteit: 27-03-2003

De werkneemster is op 1-12-1981 in dienst getreden bij HSA in de functie van technisch vertaalster. In 1991 is zij aangesteld als personeelsfunctionaris. Met ingang van 1 september 2000 is zij door HSA gedetacheerd bij een mede door HSA opgerichte stichting die tot doel heeft het bemiddelen en begeleiden van ontslagen medewerkers naar een andere baan. In het kader van die detachering is een nieuwe arbeidsovereenkomst voor de bepaalde tijd van twee jaar opgesteld, waarin de bestaande arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd vervallen is verklaard. Deze arbeidsovereenkomst is geëindigd per 31 augustus 2002. Het aanbod van de werkgever voor een nieuwe arbeidsovereenkomst voor de duur van 1 jaar is door de werkneemster afgewezen. Het gaat in deze procedure om de vraag of de tweede arbeidsovereenkomst, gesloten voor de periode van 1 september 2000 tot en met 31 augustus 2002 van rechtswege op 31-8-2002 is geëindigd.

Op grond van artikel 7:667 lid 4 BW is voorafgaande opzegging nodig indien een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd éénmaal of meerdere malen is voortgezet, tenzij deze rechtsgeldig is opgezegd of door ontbinding is geëindigd. (vgl. HR, 4 april 1986, NJ 1987, 678). Volgens HSA heeft de werkneemster het dienstverband voor onbepaalde tijd zelf opgezegd en is er daarom sprake van een rechtsgeldige opzegging.
Het Hof wijst er op dat een vrijwillige beëindiging van de dienstbetrekking door de werknemer voor deze zó ernstige gevolgen heeft dat een opzegging door de werknemer alleen dan geldig is als deze duidelijk en ondubbelzinnig op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst is gericht.
Volgens het Hof is dat hier niet het geval omdat niet aannemelijk is dat het initiatief om de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd te vervangen door een voor bepaalde tijd van de werkneemster is uitgegaan.
In dit geval is daarom sprake van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, waarvan op grond van art 7:667, lid 4 BW opzegging is vereist. Uit de parlementaire stukken bij de behandeling van het wetsontwerp blijkt echter dat daarvan kan worden afgeweken als de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wezenlijk verschilt van de voorgaande arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.(zie MvT 1998-1999, 26 257, nr 3 pag. 5)
Het Hof komt op grond van een aantal feiten en omstandigheden tot de conclusie dat er inderdaad een wezenlijk verschil is en er dus geen opzegging vereist is.

Ga naar betreffende uitspraak met nummer: AF6330

Zie het origineel http://www.rechtspraak.nl/act...id=11227&i=7&ti=2 http://www.rechtspraak.nl/act...t_id=11227&i=&ti= . Zie het origineel http://www.rechtspraak.nl/act...id=11227&i=7&ti=2 .