Algemeen ambtsbericht Iran
februari 2003
Directie Personenverkeer, Migratie en Vreemdelingenzaken
Afdeling Asiel- en Migratiezaken
Den Haag
+31 (0)70 348 5612
Inhoudsopgave Pagina
1 Inleiding 3 2 Landeninformatie 4 2.1 Basisgegevens 4 2.1.1 Land en volk 4 2.1.2 Geschiedenis 4 2.1.3 Staatsinrichting 5 2.2 Politieke ontwikkelingen 5 2.3 Sociaal-economische situatie 10 3 Mensenrechten 12 3.1 Juridische context 12 3.1.1 Verdragen en protocollen 12 3.1.2 Nationale wetgeving 12 3.2 Toezicht 13 3.3 Naleving en schendingen 17 3.3.1 Vrijheid van meningsuiting 17 3.3.2 Vrijheid van vereniging en vergadering 26 3.3.3 Vrijheid van godsdienst en overtuiging 30 3.3.4 Bewegingsvrijheid 36 3.3.5 Rechtsgang 38 3.3.6 Arrestaties en detenties 40 3.3.7 Mishandeling en foltering 43 3.3.8 Verdwijningen 44 3.3.9 Doodstraf 45 3.4 Positie van specifieke groepen 45 3.4.1 Dienstplichtigen/militairen 45 3.4.2 Etnische groepen 47 3.4.3 Homoseksuelen 48 3.4.4 Vrouwen 50 3.4.5 Minderjarigen 55 4 Migratie 58 4.1 Migratiestromen- en oorzaken 58 4.2 Opvang van binnenlands ontheemden 58 4.3 Activiteiten van internationale organisaties 58 4.4 Beleid van andere Europese landen 59 5 Samenvatting 60 I Literatuurlijst 61 II Brief inzake standpunt UNHCR met betrekking tot Iran 63
Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003
1 Inleiding
In dit algemene ambtsbericht wordt de huidige situatie in Iran beschreven voor
zover deze van belang is voor de beoordeling van asielverzoeken van personen die
afkomstig zijn uit Iran en voor besluitvorming over de terugkeer van afgewezen
Iraanse asielzoekers. Dit ambtsbericht is een actualisering van eerdere algemene
ambtsberichten over de situatie in Iran, laatstelijk het algemene ambtsbericht Iran
van 24 augustus 2001. Het ambtsbericht beslaat de periode van augustus 2001 tot en
met december 2002.
Dit ambtsbericht is deels gebaseerd op informatie van openbare bronnen. Bij de
opstelling is gebruik gemaakt van informatie van verschillende organisaties van de
Verenigde Naties, verschillende niet-gouvernementele organisaties, vakliteratuur en
berichtgeving in de media. Een overzicht van de geraadpleegde openbare bronnen is
opgenomen in de literatuurlijst. Bovendien liggen bevindingen ter plaatse en
vertrouwelijke rapportages van de Nederlandse vertegenwoordiging in Teheran en
van EU-lidstaten aan dit algemene ambtsbericht ten grondslag.
In het ambtsbericht wordt veelvuldig verwezen naar geraadpleegde openbare
bronnen. Daar waar dergelijke bronnen zijn vermeld, is de tekst in veel gevallen ook
gebaseerd op informatie die op vertrouwelijke basis is ingewonnen.
In hoofdstuk twee wordt ingegaan op de recente ontwikkelingen op politiek,
(veiligheids-) en sociaal-economisch gebied. Deze beschrijving wordt voorafgegaan
door een overzicht van de geschiedenis van Iran. Ook is een korte passage over
geografie en de bevolking van Iran opgenomen.
Na een beschrijving van wettelijke garanties en internationale verdragen waarbij
Iran partij is, komen in hoofdstuk drie mogelijkheden van toezicht aan de orde. In
paragraaf drie volgt de eigenlijke beschrijving van de mensenrechtensituatie. In
hoofdstuk drie wordt bovendien de positie van specifieke groepen belicht.
In hoofdstuk vier komen de opvang van binnenlands ontheemden, de minderjarigen,
het beleid van een aantal andere Europese landen inzake asielzoekers uit Iran en
activiteiten van internationale organisaties, waaronder de positie van UNHCR, aan
de orde.
Een algehele samenvatting volgt in hoofdstuk vijf.
---
Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003
2 Landeninformatie
2.1 Basisgegevens
2.1.1 Land en volk
Iran vormt de geografische brug tussen het Midden-Oosten en Azië. Het grenst in
het noorden aan Armenië, Azerbaijan, de Kaspische zee en Turkmenistan, in het
oosten aan Afghanistan en Pakistan, in het zuiden aan de Golf van Oman en de
Perzische Golf en in het westen aan Irak en Turkije. Met een oppervlakte van ruim
1,6 miljoen vierkante kilometer is het circa 40 keer zo groot als Nederland. Het land
telde eind 2001 bijna 65 miljoen inwoners, waarvan rond de 7 miljoen in de
hoofdstad Teheran.1
Het grootste deel van de bevolking bestaat uit etnische Perzen. Daarnaast wonen er
Azeri's, Koerden, Arabieren, Baluchi's en Turkmenen.
De officiële taal is het Farsi (Perzisch), maar veel minderheidsgroepen spreken hun
eigen taal, zoals het Azeri-Turks, Koerdisch of Arabisch.
2.1.2 Geschiedenis
De geschiedenis van het moderne Iran begon in 1925, toen Reza Pahlavi zichzelf
uitriep tot de Sjah (koning) van Perzië. Onder zijn krachtige bewind werd de
modernisering van het land voortvarend ter hand genomen. Toen bleek dat de Sjah
pro-Duitse sympathieën aan de dag legde, werd hij in 1941 vervangen door zijn
zoon, Mohammad Reza Pahlavi. De nieuwe Sjah werd een trouwe bondgenoot van
het Westen en de Verenigde Staten. Mohammad Reza Sjah voerde vanaf de jaren
zestig een sterk persoonlijk bewind, dat werd gekenmerkt door een reeks politieke,
economische en sociale hervormingen. Het succes van deze hervormingen bleef
echter voor brede lagen van de bevolking beperkt. Het toenemend verzet tegen het
bewind van Mohammad Reza Sjah leidde begin 1979 tot diens val en vertrek. De
macht kwam na een korte overgangsperiode in handen van de islamitische
geestelijke Ayatollah Khomeini, die kort daarop de Islamitische Republiek Iran
uitriep.
Onder leiding van Khomeini werd een sterk isolationistisch bewind gevoerd en
werden de Verenigde Staten en Israël uitgeroepen tot staatsvijanden. Van 1980 tot
en met 1988 verkeerde Iran in een hevige oorlog met buurland Irak. Deze oorlog,
die vele slachtoffers eiste, greep diep in op de Iraanse samenleving en economie. Na
de dood van Ayatollah Khomeini in 1989 heeft Iran eerst een aantal jaren van
ernstige malaise doorgemaakt alvorens het geleidelijk een andere koers is gaan
varen. Thans zoekt het land internationale erkenning. De huidige president
Mohammad Khatami, die met grote meerderheid (77% van de stemmen) op
1 EIU Country Profile 2002.
---
Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003
democratische wijze op 8 juni 2001 voor een tweede termijn van 4 jaar is herkozen,
zet zich in voor een tolerantere samenleving, rechtszekerheid voor allen en de
opbouw van een civiele maatschappij.
2.1.3 Staatsinrichting
Iran is een islamitische republiek waarbij het politieke, sociale en economische
bestel is gebaseerd op het door Ayatollah Khomeini geïntroduceerde leerstuk van de
Velayat-e Faqih, de heerschappij van de religieuze wetsgeleerde, waarvan in de
constitutie werd vastgelegd dat deze toebehoorde aan de Geestelijk Leider2.
Daarmee werden leger, politie en de rechterlijke macht ondergeschikt gemaakt aan
de macht van de Geestelijk Leider. Eveneens ondergeschikt aan de Geestelijk Leider
is de president, die voor vier jaar wordt gekozen. De macht van het parlement
(Majlis) is beperkt. Wetgeving die door het parlement wordt aangenomen, dient
door een Raad van Hoeders (Council of Guardians) te worden goedgekeurd. De
helft van het aantal leden van deze Raad wordt door de Geestelijk Leider benoemd.
Geschillen tussen het parlement en de Raad van Hoeders worden beslecht door de
Beoordelingsraad (Expediency Council). Voorzitter van deze laatstgenoemde Raad
is de voormalig president van Iran, Hashemi Rafsanjani.
2.2 Politieke ontwikkelingen
De hervormingsbeweging in Iran is er vooralsnog niet in geslaagd de klinkende
(her)verkiezingsoverwinning van president Khatami op 8 juni 2001 te verzilveren.
Zeer tegen de zin van het parlement wisten de conservatieven te voorkomen dat er
in de invloedrijke Raad van Hoeders leden zouden worden benoemd die in dit
uiterst behoudende college een nieuwe wind zouden doen waaien. Enige tijd
bestond er een patstelling doch op het dreigement dat Khatami niet voor een
volgende ambtstermijn kon worden benoemd zonder instemming van de voltallige
Raad van Hoeders, haalde het parlement bakzeil.
De Raad van Hoeders
Op 4 augustus 2001 wees het parlement twee van de drie door de rechterlijke macht
(Judiciary) voorgedragen kandidaten voor de Raad van Hoeders af. Geestelijk
Leider Ali Khamenei verzocht daarop het parlement de investituur van president
Khatami voor onbepaalde tijd uit te stellen, aangezien niet duidelijk was of een
inauguratie met een incomplete Raad van Hoeders wel grondwettelijk was. Op
6 augustus 2001 werd na een drieënhalf uur durend spoeddebat door de
Beoordelingsraad, waarbij ook president Khatami, "speaker" Mehdi Karroubi en het
2 Artikel 57 van de Iraanse Grondwet, waarin het beginsel van de scheiding der machten is neergelegd, luidt als
volgt: "The sovereign powers in the Islamic Republic of Iran consist of the Legislature, the Executive and the
Judiciary, which shall be exercised under the supervision of the Imam and the Leader of the nation in
accordance with the following articles of this law. These powers are independent of each other and a
connection between them is maintained by the President of the Republic."
---
Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003
hoofd van het justitieel apparaat Hashemi-Shahroudi aanwezig waren, een
compromis bereikt. Bepaald werd dat bij de stemming in het parlement een
relatieve, in plaats van een absolute meerderheid voldoende was. Een dag later werd
de kandidatuur voor lidmaatschap van de Raad van Hoeders van de twee aspirant-
leden, Mohsen Esmaeili en Abbas-Ali Kadkhoda'ei alsnog door het parlement
goedgekeurd, mede vanwege het hoge aantal stemonthoudingen. Hiermee was het
obstakel voor de investituur van president Khatami uit de weg geruimd. Op
8 augustus 2001 werd president Khatami na een vertraging van drie dagen en een
ternauwernood bezworen constitutionele crisis voor een nieuwe (en laatste) termijn
van vier jaar beëdigd in het parlement. De bovengenoemde ontwikkelingen hebben
geresulteerd in een uitholling van de macht van het parlement.
Het nieuwe kabinet
Op 12 augustus 2001 presenteerde president Khatami zijn nieuwe kabinet,
bestaande uit twintig ministers. Zes van hen zijn nieuw, de meeste zijn blijven zitten
op hun post, onder wie Kamal Kharrazi als minister van Buitenlandse Zaken, Ali
Yunesi als minister van Inlichtingen, Bijan Namdar Zanganeh als minister van
Oliezaken, Abdolvahed Moussavi-Lari als minister van Binnenlandse Zaken en Ali
Shamkhani als minister van Defensie. De regeringsploeg die Khatami vervolgens
presenteerde was op hoofdlijnen gelijk aan die van zijn eerste ambtstermijn, dat wil
zeggen dat er op veel sleutelposities bewindspersonen met weinig
hervormingsgezinde ideeën bleven zitten. Hervormingsgezinde parlementsleden (en
leden van het Islamic Iran Participation Front, IIPF van Mohammad Reza
Khatami) waren niet erg ingenomen met de samenstelling van het nieuwe kabinet.
Zij hadden verwacht dat minstens 50% van de vorige ministersploeg zou zijn
vervangen. Nu bleek maar 30% vernieuwd. Ook de hervormingsgezinde kranten
waren kritisch. Na vier dagen van verhitte debatten (19 tot en met 22 augustus 2001)
had het hervormingsgezinde parlement alle twintig leden van het nieuwe kabinet
van president Khatami goedgekeurd. De president had vooral moeite om de meer
radicale hervormers onder de Majlis-leden zover te krijgen. Er werd scherpe kritiek
geuit op de keuze van conservatieve en/of inefficiënte ministers.
Wat de plannen van het tweede kabinet Khatami ook geweest mogen zijn, na
11 september werd de Iraanse politiek in de eerste maanden na de benoeming van de
president in hoge mate gedomineerd door de ontwikkelingen in Afghanistan.
Vrijwel zonder enige ophef wist de Raad van Hoeders twee belangrijke wensen van
de hervormingsgezinden, namelijk een nieuwe buitenlandse investeringswet en een
hervorming van het justitieel apparaat die voorzag in de installatie van een
onafhankelijk Openbaar Ministerie, te torpederen.
Buitenlandse politiek
Iran heeft zich in de door de VS aangevoerde strijd tegen het terrorisme, Al-Qaida
en de Taliban coöperatief opgesteld, maar heeft hier beperkt de vruchten van
6
Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003
geplukt. Met name de plaats op de "As van het Kwaad" die Iran op 29 januari 2002
door de Amerikaanse president Bush werd toegekend, is in Iran hard aangekomen.
In de Iraanse politiek is naar aanleiding van ontwikkelingen in de regio een
"onderdrukt" debat gaande over de opstelling van het land ten aanzien van de
Verenigde Staten. Berichten in mei 2002, dat Iran en de VS in het geheim
besprekingen zouden voeren, leidden tot een heftige ontkenning van de kant van de
minister van Inlichtingen en tot een verklaring van de rechterlijke macht op 25 mei
2002 waarin verdediging van onderhandelingen met de VS werd aangemerkt als een
misdaad.
In september 2002 liet het bureau voor opinieonderzoek NIPOS (National Institute
for Public Opinion Studies), dat ressorteert onder het ministerie van Cultuur en
Islamitische Leiding, in opdracht van het parlement een onderzoek uitvoeren naar de
mening van de Iraanse bevolking over herstel van de banden met de VS. Het
resultaat ruim 74% sprak zich uit voor onderhandelingen met Amerika werd
door persbureau IRNA gepubliceerd, zulks tot woede van het conservatieve
establishment. Het NIPOS werd onmiddellijk gesloten en zijn directeur, Behrouz
Geranpayeh, alsmede Abdollah Nasseri, hoofd van persbureau IRNA, werden voor
de rechter gedaagd. 3 Geranpayeh werd gearresteerd, onder andere op beschuldiging
van spionage. Voorts werd op 4 november 2002, de dag waarop in Teheran de
bestorming van de Amerikaanse ambassade in 1979 wordt herdacht, één van de
leiders van die bezetting, de journalist Abbas Abdi, opgepakt. Ook hij had aan een
opinieonderzoek meegewerkt, namelijk voor onderzoeksbureau Ayandeh
(Toekomst), dat eveneens wegens "verspreiding van leugens" zijn deuren moest
sluiten. Ook de directeur van Ayandeh, Hossein Ghazian, verdween achter de tralies.
Positie van Khatami in het binnenland
Ook vanuit het binnenland kwam Khatami onder druk te staan. Zo begon de
studentenwereld zijn geduld met Khatami te verliezen. Zulks werd de president op
niet mis te verstane wijze duidelijk gemaakt op 22 december 2001 tijdens een
bijeenkomst op de Universiteit van Teheran met enige duizenden studenten ter
herdenking van de dag van de studenten (uitgesteld omdat 7 december nog in de
maand Ramadan viel). Khatami deed zijn best uit te leggen dat zijn handen
gebonden zijn, maar dat hij er alles aan zou doen om trouw te blijven aan zijn
hervormingsplannen. De rumoerige menigte accepteerde deze al vaker gehoorde
geruststellende woorden niet en de president werd getrakteerd op een concert van
slogans. Buiten het gebouw moest de Basij (para-militaire ordedienst) ingrijpen met
als gevolg enige gewonden en een achttal arrestaties. 4 Een rechtse krant sprak
3 AFP 30 september 2002.
4 Reuters 22 december 2001 / Iran News 23 december 2001.
---
Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003
schande van de bijeenkomst en zag in elke slogan het bewijs dat het IIPF en de VS
hier achter zaten, uiteraard met als doel het islamitisch regime omver te werpen.5
Aftreden Ayatollah Taheri
Volkomen onverwacht trad op 9 juli 2002 Ayatollah Jalaleddin (Jalaluddin) Taheri,
de Vrijdaggebedsleider van Isfahan die destijds benoemd was door Imam Khomeini
zelf, en een medestander van president Khatami, af. In zijn ontslagbrief noemde
Taheri het Iraanse regime "deeply corrupt, self-serving, hypocritical and
repressive". Ook veroordeelde Taheri het voortdurende huisarrest van Grand-
Ayatollah Montazeri en de illegale detentie van schrijvers en journalisten.6
Geestelijk Leider Khamenei schreef Taheri een brief, welke op 11 en 12 juli 2002
(tot het Vrijdaggebed) bij herhaling op de staatsradio werd voorgelezen, waarin hij
het ontslag aanvaardde en opriep tot kalmte.
Zo'n 125 Majlisleden spraken in een brief hun steun uit voor Taheri. Het IIPF
verklaarde dat "Ayatollah Taheri's view reflects the beliefs of millions of Iranians".7
Ondanks het verbod van de Supreme National Security Council8 en van de Raad van
Hoeders9 iets over deze zaak te rapporteren, hebben verschillende kranten deze
"ban" genegeerd en reacties (voor en tegen de Ayatollah) gepubliceerd. Ook
kwamen steeds meer fragmenten uit de ontslagbrief van Ayatollah Taheri naar
buiten.10 Zeker twee kranten, namelijk Azad en Norouz, moesten sluiten naar
aanleiding van hun artikelen over Taheri.11
In een soort excuusbrief stelde Taheri naderhand de uitspraken uit zijn ontslagbrief
enigszins bij, ook al bleef hij voor hervormingen pleiten. De tweede brief leek te
zijn bedoeld om Geestelijk Leider Khamenei te kalmeren. Deze had Taheri tijdens
het Vrijdaggebed op 12 juli 2002 in bedekte termen gewaarschuwd, door hem aan
het lot van de dissidente Grand-Ayatollah Montazeri te herinneren.12
Voorstellen tot hervorming grondwet
Meer dan vijf jaar na zijn verkiezing tot president presenteerde Khatami op
24 september 2002 aan het parlement zijn langverwachte voorstellen tot hervorming
van de grondwet. Een van de voorstellen heeft als doel de macht van de president te
versterken, in die zin dat hij ongrondwettelijke beslissingen en handelingen van de
rechterlijke macht (bijvoorbeeld illegale, politiek gemotiveerde rechtszaken) nietig
kan verklaren. Het andere legt de macht van de conservatieve Raad van Hoeders aan
5 Resalat en BBC 23 december 2001.
6 Aftab-e Yazd / SMCCDI 9 juli 2002, BBC News / Norouz 10 juli 2002.
7 VOA 12 juli 2002.
8 Guy Dinmore, Iran Reporter 11 juli 2002.
9 Norouz 11 juli 2002 en Iran News 13 juli 2002.
10 Zo noemde AFP op13 juli 2002: "deception, unemployment, inflation, the diabolical gap between rich and
poor, bribery, cheating, growing drugs consumption, the incompetence of authorities and the failure of the
political structure".
11 Zie ook pagina 22 van dit ambtsbericht.
12 Norouz / Associated Press 18 juli 2002.
---
Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003
banden door de invloed van die Raad op de kandidaatstelling bij verkiezingen te
beperken. Door de hervormingsgezinde beweging worden deze voorstellen gezien
als laatste kans om het hervormingsproces nieuw leven in te blazen. Mocht de Raad
van Hoeders de voorstellen verwerpen, dan zit er voor Khatami niets anders op dan
zijn ambt neer te leggen, is de algemene opinie onder de hervormingsgezinden. Iets
dergelijks klonk ook reeds door in Khatami's eigen woorden tijdens een
persconferentie op 28 augustus 2002, waarin hij fel van leer trok tegen zijn
tegenstanders, zowel in binnenland (conservatieven) als in het buitenland
(Verenigde Staten). Tijdens deze persconferentie heeft president Khatami ook
uitgehaald naar de conservatieve rechterlijke macht. Hij veroordeelde het proces
tegen politieke oppositiefiguren (Iran Freedom Movement, IFM en andere religieus-
nationalisten) en noemde dit in strijd met de grondwet, evenals de
verschijningsverboden waardoor tientallen kranten zijn getroffen. Khatami zei
letterlijk: "Some suspensions of newspapers, some arrests, and this trial are certainly
unacceptable".13 Op 6 november 2002 werden de wetsvoorstellen van de president
door het in meerderheid hervormingsgezinde parlement aangenomen.14 De
wetswijzigingen wachten thans op de onwaarschijnlijke goedkeuring van de
Raad van Hoeders.
Doodvonnis Aghajari
Begin augustus 2002 werd de hoogleraar geschiedenis aan de universiteit van
Teheran, lid van de links-radicale IRMO (Islamic Revolution's Mojahedeen
Organization) en oorlogsveteraan, Hashem Aghajari, gearresteerd en achter gesloten
deuren berecht.15 Drie maanden later, op 6 november 2002, werd hij ter dood
veroordeeld wegens geloofsafval en belediging van de Profeet en diens
nakomelingen met als extra straf 8 jaar gevangenisstraf, 10 jaar beroepsverbod als
universitair docent en 74 zweepslagen.16
Het vonnis maakte zowel binnen Iran vooral bij de gefrustreerde studenten, de
pers, intellectuelen en het parlement als daarbuiten een golf van protesten los.
Zo'n 2500 studenten van de universiteit van Teheran hielden na de uitspraak van de
rechtbank dagelijks demonstraties en "sit-ins". Sinds juli 1999, toen het
studentenprotest bloedig werd gesmoord, is het voor het eerst dat de
13 AFP 28 augustus 2002. Het voornemen van Khatami om via een wetswijziging zijn autoriteit te vergroten zou
een opmaat kunnen zijn voor zijn terugtreden, indien dit niet mocht lukken. Sommige presidentskandidaten
lopen zich sindsdien warm, zoals Khatami's bondgenoot, oud-minister van Cultuur Mohajerani en de
voormalig minister van Buitenlandse Zaken Velayati, de favoriet van de Geestelijk Leider. Maar ook voormalig
minister van Binnenlandse Zaken, Abdollah Nouri wordt als een serieuze presidentskandidaat beschouwd onder
andere door Rafsanjani's "Executives of Construction Party".
14 AFP 6 november 2002.
15 Tijdens een toespraak in Hamedan in juni 2002 had Aghajari het gewaagd te pleiten voor hervormingen van de
sji"itische godsdienst naar analogie van die welke Luther in Europa doorvoerde. Ook zei hij bij die gelegenheid
dat gelovigen hun leiders niet blindelings ("like monkeys") behoeven te volgen.
16 BBC News en NRC Handelsblad 7 november 2002.
---
Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003
studentenwereld weer op deze schaal van zich laat horen. Zelfs de Geestelijk Leider
gelastte een herziening van het vonnis.
Aan de protestbijeenkomsten werd door de regering op 25 november 2002 zonder al
te veel ophef doch beslist een eind gemaakt door een algemeen demonstratieverbod
voor studenten in te stellen. De dag daarop werden vier studentenleiders door politie
in burger gearresteerd. Het betrof Abdollah Momeni en Akbar Atri, beiden van het
Bureau voor het Smeden van Eenheid (Office to Foster Unity, OFU, ook wel Office
to Consolidate Unity, OCU, genoemd), de voornaamste studentenbeweging,
alsmede Said Razavi-Faghih, een leider van de Islamitische Studentenbond en
Amir-Hossein Balali, een zeer uitgesproken student. Zij werden een dag later weer
vrijgelaten na het ondertekenen van een verklaring dat zij zich voortaan van
politieke activiteiten zouden onthouden.
Bij het ter perse gaan van dit rapport is nog niet bekend of het controversiële
doodvonnis, waartegen de advocaat van Aghajari, Saleh Nikbakht, tegen de wil van
zijn cliënt in te elfder ure in beroep ging, zal worden herzien.
2.3 Sociaal-economische situatie
Tijdens de verkiezingscampagnes voor het parlement in 2000 en voor de president
in 2001 werd er veel aandacht gegeven aan de economische situatie in Iran en de
daarmee verband houdende noodzakelijk geachte hervormingen. Hiervan is echter
ook na de vorming van de tweede regering Khatami weinig tot niets
terechtgekomen.
Aanvaarding buitenlandse investeringswet
Wel werd op 5 juni 2002 de buitenlandse investeringswet aangenomen. Hoewel de
wet zelf volgens analisten zodanig "kronkelig" is dat maar weinig buitenlandse
investeerders zich gestimuleerd zullen voelen zaken te doen met de Islamitische
Republiek, wordt de aanname van de wet als een eerste stap in die richting gezien.
De wet werd halverwege 2001 door het parlement goedgekeurd, maar door de Raad
van Hoeders bij herhaling verworpen, en werd pas na talloze aanpassingen en na
bemiddeling van de Beoordelingsraad aangenomen.
Er zijn op korte termijn nauwelijks impulsen te verwachten voor economisch
herstel. De werkloosheid blijft erg hoog.17 Voor jongeren, ongeveer 70% van de
bevolking is jonger dan 30 jaar, is het zeer moeilijk een baan te vinden en om zeer
belangrijk in deze traditionele samenleving op eigen financiële krachten een gezin
te stichten. De wil om Iran te verlaten, vooral onder opgeleide jongeren, is
wijdverbreid, mede vanwege de beperkingen die jongeren ondervinden in hun
sociale leven.18
17 Iran: The Struggle for the Revolution's Soul, ICG Middle East Report N°5, 5 augustus 2002, pagina 2.
18 "Khatami says Iran incapable to attract expatriates to return home" in: Iran Weekly Press Digest, Vol. 15, No.
33, August 10-16, 2002, p. 4.
10
Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003
Er is nog steeds geen beeld van schrijnende armoede, al wordt het voor grote lagen
van de bevolking steeds moeilijker financieel rond te komen; zo'n 15 % van de
bevolking leeft thans in armoede.19 De arbeidsonrust neemt toe. Er waren eind 2001/
begin 2002 regelmatig stakingen en protestdemonstraties, onder andere door
textielarbeiders en onderwijzers.20 Inzet van de stakingen en protestdemonstraties
was een hoger salaris. De textielarbeiders protesteerden daarnaast ook tegen
dreigende ontslagen vanwege geplande privatisering van veel niet rendabele
staatsfabrieken. Tot nu toe heeft het protest geen resultaat opgeleverd.
19 Country Report December 2002, The Economist Intelligence Unit, pagina 26, waarbij "armoede" gedefinieerd
is als een inkomen van minder dan US dollar 89 per maand in de stad en US dollar 60 per maand op het platte
land.
20 Zie o.a. Kayhan / AFP 28 november 2001, AFP 3 januari 2002, Iran Daily / Hambastegi 7 januari 2002 en Iran
Daily 18 februari 2002.
---
Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003
3 Mensenrechten
3.1 Juridische context
3.1.1 Verdragen en protocollen
De volgende mensenrechtenverdragen zijn door Iran ondertekend en geratificeerd: i)
Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten; ii) Verdrag inzake
Economische, Sociale en Culturele Rechten; iii) Verdrag inzake de Uitbanning van
alle Vormen van Rassendiscriminatie; iv) Verdrag inzake de Rechten van het Kind.
Iran is partij bij het Vluchtelingenverdrag van 1951, inclusief het Protocol van 1967.
Iran heeft voorts de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens
onderschreven en het statuut voor een Internationaal Strafhof ondertekend.
Ratificatie van deze laatste ondertekening dient nog plaats te vinden. Ook dient nog
ratificatie plaats te vinden van het Verdrag inzake de Uitbanning van alle Vormen
van Discriminatie tegen Vrouwen en het Verdrag tegen Foltering en andere Wrede,
Onmenselijke of Onterende Behandeling of Bestraffing.
3.1.2 Nationale wetgeving
Grondwet
De Iraanse grondwet, die dateert van 1979 en voor het laatst werd gewijzigd in
1989, erkent grondrechten als vrijheid van meningsuiting, pers, religie, vereniging
en vergadering, bewegingsvrijheid, eerlijke rechtsgang, vrijwaring van foltering,
van onmenselijke behandeling, van huiszoekingen, en van aanhoudingen zonder
gerechtelijk bevel en arbitraire aanhoudingen. De grondwet kent echter ook
mogelijkheden om deze vrijheden in te perken. Zo is in een aantal grondwettelijke
bepalingen neergelegd dat het desbetreffende grondrecht niet in strijd mag zijn met
de beginselen van de islam.
Anti-folterwetgeving
Op 5 maart 2002 werd na een open zitting van de Majlis (parlement) na veel
onderhandelingen een wetsontwerp goedgekeurd dat 13 clausules bevat en dat
beoogt artikel 38 van de grondwet ("prevention of torture of prisoners") te
verankeren in de nationale wetgeving. Het ontwerp betrof de wijze waarop
gevangenen dienen te worden behandeld. Artikel 9 van het wetsontwerp bepaalt dat
er een Raad zal worden ingesteld die toezicht moet houden op de naleving van de
wet. Deze Raad zal bestaan uit een vertegenwoordiger van elk van de "drie
machten" (wetgevende, uitvoerende en rechterlijke). De leden van de Raad moeten
te allen tijde gedetineerden kunnen bezoeken en kunnen ingrijpen wanneer zij
merken dat er wordt gefolterd of anderszins wordt gezondigd tegen artikel 38.
12
Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003
Eventuele overtredingen zullen de leden van deze Raad rapporteren aan de hoofden
van de drie machten.
Het wetsontwerp noemt in het eerste artikel 22 overtredingen, waaronder
onthouding van slaap, uitoefening van psychologische druk op gedetineerden en
onthouding van medische zorg, die worden beschouwd als "marteling" en derhalve
worden verboden. Artikel 2 staat ondervraging toe gedurende de avond en nacht
gedurende maximaal een week en eenzame opsluiting gedurende maximaal twee
weken, alleen in noodgevallen en op voorwaarde dat het hoofd van de rechtbank
met bewijsstukken aantoont dat het een noodgeval betreft.21
Op 8 mei 2002 keurde het parlement ook dat deel van bovenbedoeld wetsontwerp
goed dat mishandeling om bekentenissen van verdachten los te krijgen in de ban
doet. De Raad van Hoeders keurde het wetsontwerp echter af, omdat het ontwerp te
vaag zou zijn en een deel van de artikelen in strijd met de grondwet. Wel zei de
Raad van Hoeders tegen foltering te zijn. Een herziene versie van dit wetsontwerp
werd op 15 december 2002 opnieuw door de Majlis goedgekeurd. Deze versie bevat
onder andere de volgende tekst: "elke vorm van fysieke of psychologische druk op
gedetineerden in alle fasen van het juridisch proces, zowel tijdens de ondervraging
als in de onderzoeksfase, zowel tijdens de rechtszaak als bij de uitvoering van het
vonnis, is bij de wet strafbaar".22
Human Rights Watch heeft de verwerping door de Raad van Hoeders van de
ontwerpwet tegen foltering bij verhoren fel veroordeeld. "The Council's ruling
disregards clear prohibitions in Iranian and international law on the use of torture to
extract confessions. It would permit judges to admit confessions as evidence in
criminal trials, even when it was clear that they had been extracted under torture",
aldus HRW.23
3.2 Toezicht
Internationaal: de VN-Mensenrechtencommissie
De Speciale Vertegenwoordiger van de VN-Mensenrechtencommissie inzake Iran,
Maurice Copithorne, krijgt al sedert 1996 geen toegang meer tot Iran.24 Op
27 september 2001 is zijn rapport van 10 augustus 2001 door de Algemene
Vergadering van de Verenigde Naties vrijgegeven. Dit rapport werd door de
Speciale Vertegenwoordiger op 28 februari 2002 in Genève toegelicht en op 3 april
21 Norouz / BBC Monitoring Service 6 maart 2002.
22 IRNA / AFP 15 december 2002. In het Engels luidt de tekst: "any physical or mental pressure against detainees
in all stages of the legal process including interrogations, investigations, trial and the execution of the verdict
are subject to law-based sanctions".
23 Human Rights Watch / Iran-Daneshjoo Org. News Service 12 juni 2002.
24 Het mandaat van de Speciale Vertegenwoordiger is in mei 2002 komen te vervallen, toen tijdens de 58e zitting
van de Mensenrechtencommissie de Iran-resolutie geen meerderheid kreeg (zie ook hierna).
13
Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003
2002 aan de Mensenrechtencommissie gepresenteerd.25 Ofschoon het rapport enige
vorderingen noemt op sommige terreinen (bijvoorbeeld positie van vrouwen,
volksgezondheid, werk van de Islamic Human Rights Commission, IHRC) staan
daartegenover verslechteringen op het gebied van de vrijheid van meningsuiting,
onder meer middels zware onderdrukking van de pers, een groot aantal publieke
terechtstellingen en lijfstraffen en de langdurige eenzame opsluiting in voorarrest
van intellectuelen en politieke dissidenten, zonder dat deze toegang hebben tot een
advocaat. De Speciale Vertegenwoordiger noemt het justitieel apparaat en zijn
conservatieve opdrachtgevers en ondersteuners het belangrijkste obstakel voor
hervormingen in Iran en voor de invoering van een cultuur waarin mensenrechten
gedijen.
Op 16 januari 2002 bracht de Speciale Vertegenwoordiger zijn laatste rapport uit
over de mensenrechtensituatie in Iran, dat in grote lijnen dezelfde strekking had als
zijn rapport van 10 augustus 2001.26
Tijdens de 58ste zitting van de Mensenrechtencommissie van de Verenigde Naties
in mei 2002 werd voor het eerst in negentien jaar de resolutie over de
mensenrechtensituatie in Iran niet aanvaard. De door de Europese Unie ingebrachte
resolutie kreeg steun van negentien landen, twintig stemden tegen en veertien
landen onthielden zich van stemming.27 Door het grootste deel van de pers in Iran
werd de verwerping van de EU-resolutie als een Iraanse overwinning en een
nederlaag voor het westen gezien.
Internationaal: overigen
Naast de Speciale Vertegenwoordiger van de VN-Mensenrechtencommissie, die
zijn werkzaamheden zoals gezegd in mei 2002 beëindigde, houden ook de EU28 en
organisaties als Amnesty International (AI), Human Rights Watch (HRW) en
Reporteurs sans Frontières (RSF) de mensenrechtensituatie in Iran kritisch in de
gaten.29
Op 24 juli 2002, tijdens een gesprek tussen de VN-Hoge Commissaris voor de
Mensenrechten (UNHCHR), Mary Robinson, en de Iraanse ambassadeur bij de VN,
25 Maurice Copithorne, Special Representative of the Commission on Human Rights Situation of human rights
in the Islamic Republic of Iran A/56/278, Report, 10 August 2001.
26 Commission on Human Rights Question of the violation of human rights and fundamental freedoms in any
part of the world E/CN.4/2002/42, 16 January 2002.
27 ANP 22 april 2002.
28 Zie de op 30 november 2001 in het "Third Committee" van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties
aangenomen mensenrechtenresolutie inzake Iran.
29 De EU houdt via de vertegenwoordigingen van de diverse lidstaten in het buitenland de mensenrechtensituatie
in de gaten. AI, HRW en RSF hebben geen vertegenwoordiging in Iran.
14
Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003
Mohammed Reza Alborzi, gaf Iran onverwacht het groene licht voor bezoeken van
thematische VN-mensenrechtenrapporteurs aan Iran.30
Een vertegenwoordigster van Human Rights Watch (HRW) in New York, mevrouw
Elahe Sharifpour-Hicks, bracht in juli 2002 een bezoek aan Iran. Zij had in Teheran
onder andere een gesprek met Mohammad-Javad Larijani, het recent daarvoor
benoemde plaatsvervangend hoofd van de rechterlijke macht.
De EU en Iran zijn onlangs overeengekomen een mensenrechtendialoog aan te gaan.
De eerste sessie vond plaats te Teheran, op 16 en 17 december 2002.
Nationaal
Naast internationaal toezicht op de naleving en schendingen van de mensenrechten
in Iran, vindt er ook nationaal toezicht plaats. Binnen Iran opereren aan de overheid
gelieerde mensenrechtenorganisaties zoals de Islamic Human Rights Commission
(IHRC) en de "Article 90 Commission" van de Majlis (gebaseerd op artikel 90 van
de grondwet). Een tweetal actieve mensenrechten-NGO's is de Organization for
Defending Victims of Violence (ODVV) en de Association of Iranian Journalists
(AIJ).
Islamic Human Rights Commission
Ofschoon bovengenoemde organisaties van goede wil zijn, blijft het voor hen
bijzonder moeilijk in Iran met succes te opereren. De IHRC inventariseert alle
klachten en petities welke zij ontvangt van particulieren en instanties. Dat worden er
elk jaar meer. De meeste klachten betreffen de incompetente gerechtelijke
autoriteiten. De Commissie schrijft daarover dikke rapporten, maar deze vermelden
zelden welke actie is of wordt ondernomen en met welk resultaat. Wel kan worden
gesteld dat hervormingsgezinde dagbladen de afgelopen maanden een enkele maal
de positieve rol van de IHRC hebben vermeld. Daarbij ging het met name om
bemiddeling bij bezoeken van familieleden aan hun gedetineerde verwanten.
Vermeldenswaard is dat leden van de IHRC niet bij deze bezoeken werden
toegelaten. In het rapport van Copithorne van 10 augustus 2001 wordt de IHRC
gecomplimenteerd voor de vorderingen welke zij ondanks tegenwerking elk jaar als
professionele organisatie maakt en voor de openheid waarmee zij
mensenrechtenproblemen aan de kaak blijft stellen. Copithorne betreurt het dat de
Commissie vrijwel nooit een reactie van de desbetreffende autoriteiten meestal het
justitieel apparaat ontvangt.
De IHRC onderhoudt goede contacten met de nationale Deense
Mensenrechtencommissie. Tezamen organiseerden zij in september 2002 een
seminar waaraan, naast een grote Deense delegatie, onder meer Iraanse rechters en
advocaten, geestelijken en vertegenwoordigers van het ministerie van Buitenlandse
30 AFP 25 juli 2002/ BBC News 26 juli 2002.
15
Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003
Zaken deelnamen. Er werd redelijk open over mensenrechtenschendingen in Iran
gediscussieerd.
Artikel 90-Commissie
De parlementaire Artikel 90-Commissie, die haar werk in 2001 heeft geïntensiveerd,
ontvangt en onderzoekt klachten van individuele burgers of instanties tegen hetzij
de wetgevende, hetzij de uitvoerende, hetzij de rechterlijke macht, waarbij kan
worden opgemerkt dat het doorgaans klachten tegen de laatste betreft. Deze
commissie heeft in de verslagperiode frequent van zich doen horen. Er werden
bezoeken gebracht aan gedetineerden, vele petities in ontvangst genomen,
familieleden van gedetineerden werden ontvangen, brieven gericht tot het hoofd van
het justitieel apparaat en kernachtige uitspraken gedaan, zowel in het parlement als
in interviews in de hervormingsgezinde pers. De rapporteur van deze Commissie is
zelfs vanwege zijn kritiek op de rechterlijke macht gedagvaard en veroordeeld tot
een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeven maanden. Ondanks alle
ontplooide activiteiten slaagt ook de Artikel 90-Commissie er niet in greep te
krijgen op het justitieel apparaat dat rechtstreeks door de Geestelijk Leider en zijn
adviseurs wordt aangestuurd.
Non-gouvernementele organisaties
De ODVV en de AIJ richten zich specifiek op respectievelijk de slachtoffers van
geweld en op de persvrijheid. De ODVV heeft een afvaardiging gezonden naar de
VN-Conferentie tegen Racisme in Durban, die van 31 augustus tot 7 september
2001 plaatsvond, en geeft een zeer nieuwswaardig tijdschrift uit, de Defenders'
Newsletter, waarin mensenrechtenschendingen, arrestaties en vrijlatingen,
belangrijke wetswijzigingen en politieke achtergrondartikelen zijn opgenomen. De
AIJ laat geregeld van zich horen en komt op voor een vrije pers en voor de rechten
van (vooral gedetineerde) journalisten en hun families. Deze vereniging is in het
verleden regelmatig het voorwerp geweest van intimidatie door de Iraanse
autoriteiten. In november 2001 verhinderden deze tot tweemaal toe dat de
vereniging haar jaarvergadering hield31, terwijl op 29 december 2001 werd
ingebroken in het kantoor van deze belangenvereniging. Computers met
ledenbestanden en correspondentie, alsmede fax- en telefoontoestellen werden
gestolen.32
31 Aftab-e Yazd 26 november 2001.
32 IRNA / BBC Monitoring Service 29 december 2001.
16
Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003
3.3 Naleving en schendingen
3.3.1 Vrijheid van meningsuiting
Proces tegen deelnemers aan de Conferentie van Berlijn33
Na nieuwe hoorzittingen en pleidooien in november 2001, werden aanvankelijk
zeven Berlijngangers vrijgesproken, waarna de te mild geachte rechter evenwel
onmiddellijk werd ontslagen. Uiteindelijk kwam het Hof van Beroep op
25 december 2001 met de volgende uitspraken, waarbij de in januari van dat jaar
opgelegde straffen fors werden gereduceerd: Ezzatollah Sahabi: zes maanden en Ali
Afshari: één jaar gevangenisstraf, Akbar Ganji: zes jaar cel (in plaats van tien jaar
en vijf jaar interne verbanning), mevrouw Mehrangiz Kar, mevrouw Shahla Lahiji
en mevrouw Shahla Sherkat elk een geldboete van US $ 625,-. De heer Fariborz
Raiss-Dana werd vrijgesproken.34
De bovengenoemde uitspraken hadden geen invloed op het lot van de twee
tolk/vertalers die de Berlijn-conferentie hadden voorbereid, Khalil Rostamkhani en
Saeed Sadr. Zij werden reeds in augustus 2001 in hoger beroep veroordeeld tot
respectievelijk 8 en 10 jaar gevangenisstraf. Khalil Rostamkhani werd op
26 augustus 2001 op last van de Revolutionaire Rechtbank gearresteerd35 en zit
momenteel zijn straf uit in een gevangenis even buiten Teheran. Uiteindelijk werd
hij niet naar Bandar Abbas verbannen. Naar verluidt zou ook Saeed Sadr zich in
deze gevangenis bevinden.
Van alle wegens "Berlijn" veroordeelden bevinden Khalil Rostamkhani, Saeed
Sadr, Akbar Ganji, Hassan Yusefi-Eshkevari en Ali Afshari zich nog met zekerheid
in detentie. Laatstgenoemde is enige maanden op borgtocht vrij geweest. In die
periode trok hij tegenover het studentenpersbureau ISNA op spectaculaire wijze
publiekelijk zijn "bekentenissen" van 16 mei 2001 in. Hij sprak openlijk over de
methoden welke in de gevangenis waren gehanteerd om hem te bewegen die
bekentenissen af te leggen en vergiffenis te vragen. Op 27 februari 2002 moest Ali
Afshari zich opnieuw bij de gevangenis melden om nog tien maanden te zitten.36
33 Zie voor een uitvoerige beschrijving het Algemeen ambtsbericht Iran van 24 augustus 2001, blz. 36 t/m 39.
34 BBC World Service / AFP 29 december 2001 en Iran News 30 december 2001.
35 AFP 26 augustus 2001 en Tehran Times 27 augustus 2001.
36 Iran Daily 20 februari 2002. Op 29 december 2001 werd het vonnis van Afshari door het Hof van Beroep
(Appeals Court) teruggebracht tot een jaar gevangenisstraf, welke hij al ruimschoots in voorarrest had
doorgebracht (BBC World Service / AFP 29 december 2001 en Iran News 30 december 2001). Begin 2002
werd echter bekend dat hem opnieuw een jaar gevangenisstraf boven het hoofd hing vanwege
staatsondermijnende activiteiten. Afshari gaf te kennen hiertegen in beroep te gaan en herriep meteen zijn op de
televisie gedane bekentenissen van mei 2001 (Mardom Salari 12 januari 2002, Iran News 13 januari 2002 en
Iran Daily 20 februari 2002). Afshari zit sedert april 2002 opnieuw gevangen (Aftab-e Yazd / IRNA 17 april
17
Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003
Ezzatollah Sahabi, die begin 2002 weer terecht stond voor de Revolutionaire
Rechtbank, maar toen als een van de "nationalistisch-religieuzen"37, is op 2 maart
2002 op een borgtocht van US $ 250.000 in vrijheid gesteld.38 Hij had sedert
midden december 2000 in de gevangenis gezeten, meestal in eenzame opsluiting.
Zijn rechtszaak heeft plaatsgevonden, maar het vonnis moet nog worden
uitgesproken. Hassan Yusefi-Eshkevari werd op 13 oktober 2002 tot zeven jaar
celstraf veroordeeld.39
Positie van cultureel actieve intellectuelen en kunstenaars
Enige tijd na de ontvoering/arrestatie van Siamak Pourzand (zie paragraaf 3.3.8)
werd een andere groep intellectuelen, van wie velen op enigerlei wijze cultureel
actief waren en zijn, dat wil zeggen actief in schilderkunst, literatuur, film, muziek,
theater, etcetera, gedagvaard. Sommigen van hen werden telefonisch opgeroepen.
Zij dienden zonder duidelijke reden te verschijnen op het bureau van de "Public
Places Police" (Adareh Amaken), een soort zedenpolitie, door wie zij uitputtend
werden verhoord. Naar verluidt zijn sommige verdachten tijdens deze
ondervragingen mishandeld en beschimpt.40 Een van de slachtoffers, de advocaat en
schrijver Mohammad Ali Safari, overleed na zijn verhoor aan een hartaanval.41
Onder de ongeveer 20 personen die door eerdergenoemde speciale dienst werden
verhoord, bevonden zich bijvoorbeeld Aideen Aghdashlou, een schilder,
Nematollah Jahanbanoui, de ex-managing director van het Ferdowsi Magazine,
mevrouw Nushabeh Amiri, uitgeefster van het filmtijdschrift Gozaresh-e Film,
Omid Rohani, filmcriticus en hoogleraar, mevrouw Masoumeh Seihoon, directeur
van de "Seihoon Art Gallery", Bahram Beizaee, auteur en filmmaker, Behrouz
Gharibpour, toneelregisseur en directeur van de "Iranian Artists Society" en
mevrouw Sakineh Heydari, tot 1995 uitgeefster van het culturele tijdschrift
TakaPou.42
Na protesten van de regering onder wie de minister van Binnenlandse Zaken43
en van onder andere de voorzitter van de parlementaire Commissie voor Cultuur44
tegen deze vreemde en illegale gang van zaken op het bureau van de "zedenpolitie",
stopten deze dagvaardingen en verhoren na twee weken even abrupt als zij waren
begonnen.
2002 en Iran News 18 april 2002). Begin september 2002 heeft Afshari vanuit de gevangenis per brief de
conservatieven scherp bekrititseerd
37 Zie hiervoor paragraaf 3.3.2.
38 Iran News / Iran Daily 4 maart 2002.
39 Reuters 14 oktober 2002.
40 Norouz 12 februari 2002.
41 Seda-ye Edalat 17 februari 2002 en Norouz 20 februari 2002.
42 Norouz 19 februari 2002.
43 Norouz 12 februari 2002.
44 Aftab-e Yazd 18 februari 2002.
18
Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003
Een bekende filmproducente, Tahmineh Milani (van onder andere "Two Women"
en "The Hidden Half"), werd eind augustus 2001 door de revolutionaire rechtbank
in staat van beschuldiging gesteld en belandde korte tijd in de gevangenis wegens de
inhoud van "The Hidden Half"45, een film die overigens nog in november 2002 in
de Iraanse bioscopen werd vertoond.46
Positie van studenten
Gedurende de laatste maanden van 2001 en de eerste maanden van 2002 kwamen
ook de leden van de reeds meer dan 50 jaar bestaande Islamic Association of
Students (IAS) in de negatieve belangstelling van de autoriteiten te staan. In het
verleden waren het voornamelijk de leiders van de belangenvereniging voor
studenten OCU. Zo werd eind januari 2002 een lid van de Centrale Raad van de
IAS, Ali-Reza Hosseini-Ajdadi, ontvoerd en verhoord. Begin februari kwam hij
weer vrij. Al eerder verdwenen de studenten Mehdi Fakhrzadeh, Javad Rahimpour
en Arman Rezapour van dezelfde IAS op mysterieuze wijze.47 Mehdi Fakhrzadeh
kwam op 18 februari op hoge borgtocht vrij. Hij bleek te zijn aangehouden op last
van de Revolutionaire Rechtbank. Na bemoeienissen van onder andere de Artikel
90-Commissie van het parlement werd Arman Rezapour, een campagnevoerder
voor President Khatami in 2001, op 19 maart 2002 in vrijheid gesteld.48 Op 14 april
2002 kwam ook Javad Rahimpour, die naast student ook journalist is, op borgtocht
vrij.49 In Urumieh belandde Amir Houshang Partovinia, uitgever van de
studentenkrant Peshvak, de spreekbuis van de IAS, voor de rechter wegens
belediging van de "sacrosanct tenets of the Islamic Revolution".50 Al deze studenten
wachten nog op een rechtszaak.
Met betrekking tot de studenten die nog in de gevangenis zitten wegens het
studentenoproer en het "slaapzaalincident" van juli 1999, kan worden gesteld, dat
voorzover kan worden nagegaan nog zes van hen in de gevangenis zitten, te weten
de gebroeders Akbar en Manouchehr Mohammadi, Ahmad Batebi, Hossein Yekta,
Abbas Deldar en Mehrdad Lohrasebi. Van dit zestal kregen in elk geval Akbar en
Manouchehr Mohammadi en Ahmad Batebi in 2002 een maand verlof. De volgende
studenten werden in 2002 vrijgelaten: Mehran Mir-Abdolbaqi (gratie), Mohammad-
Reza Kasrani (gratie), Hajir Palaschi (straf uitgezeten) en Bonyan Shahmoradi
(vrijgesproken).
Na een rustige zomer begonnen de studenten zich vanaf 9 november 2002 weer te
manifesteren met dagenlange campus-bijeenkomsten, waarbij hevige debatten
45 De film zou sympathie suggereren ten aanzien van de Mujaheddin-e Khalq Organization (MKO).
46 IRNA / Hambastegi / AFP 31 augustus 2001 en IRNA 2 september 2001.
47 Nourouz website / BBC Monitoring Service 4 februari 2002.
48 Norouz website / BBC Monitoring Service 27 maart 2002.
49 Norouz 16 april / Iran News 17 april 2002.
50 Hambastegi 3 februari 2002.
19
Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003
werden gevoerd en politieke toespraken werden gehouden. Deze protesten waren
voornamelijk het gevolg van het doodvonnis dat in Hamedan op 8 november 2002
werd uitgesproken tegen de hoogleraar geschiedenis uit Teheran Hashem
Aghajari.51
Positie van uitgevers en journalisten
Een niet gering aantal uitgevers van kranten ("managing directors") en journalisten
ontving gedurende de verslagperiode dagvaardingen en werd veroordeeld tot
gevangenisstraffen. Zo werd op 9 mei 2002 bekend dat het Majlislid Mohsen
Mirdamadi, hoofd van de Parlementaire Commissie voor Nationale Veiligheid en
Buitenlands Beleid en tevens managing director van het hervormingsgezinde
dagblad Norouz, zou zijn veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf en een
beroepsverbod voor vier jaar. Zijn krant Norouz zou een verschijningsverbod
hebben gekregen voor zes maanden. Mirdamadi werd schuldig bevonden aan
tenminste 22 van de ongeveer 200 aanklachten die tegen hem waren ingebracht.52
Op 24 juli 2002 werd de uitspraak tegen Mirdamadi en zijn krant Norouz bevestigd
door het Hof van Beroep.53
Naast Mohen Mirdamadi stonden in de verslagperiode nog vele andere uitgevers,
tevens parlementsleden, voor de rechter, bijvoorbeeld Mohammad Dadfar (Ayene
Jonoub), Hamidreza Jalaipour (Bonyan) en Gholamheydar Ebrahimbay-Salami
(Hambastegi). Laatstgenoemde werd zo vaak gedagvaard en intensief ondervraagd
dat hij begin oktober 2002 ontslag nam als uitgever .54
De eerdergenoemde vereniging van Iraanse journalisten speelt een belangrijke rol
bij de belangenbehartiging van gedetineerde en/of gedagvaarde uitgevers en
journalisten.
Positie van advocaten
Een laatste groep ten slotte, die in de verslagperiode het slachtoffer van het justitieel
apparaat werd, vormde de advocatuur. Zo werd in augustus 2002 van zes
prominente Iraanse advocaten de werkvergunning ingetrokken door de rechterlijke
macht. Het betrof mevrouw Shirin Ebadi, die in 2001 ook 15 maanden
voorwaardelijke gevangenisstraf kreeg en 5 jaar beroepsverbod, Hojjatoleslam
Mohsen Rahami (hetzelfde lot als mevrouw Ebadi), Mohammad Seyfzadeh
(Seifzadeh) (4 maanden gevangenisstraf en 3 jaar beroepsverbod), Mohammad Ali
Dadkhah (6 maanden gevangenisstraf en 10 jaar beroepsverbod), Abdolfattah
Soltani (4 maanden gevangenisstraf en 5 jaar beroepsverbod) en Nasser Zarafshan
(definitieve gevangenisstraf van 5 jaar en 50 zweepslagen). Zarafshan is inmiddels
gearresteerd. Alle advocaten waren betrokken bij rechtszaken als die van de "serial
killings", de "Berlijngangers", de studentenonlusten van juli 1999 en/of de zaak
51 Zie ook paragraaf 2.2.
52 AFP / Reuters 9 mei 2002.
53 IRNA / AFP 24 juli 2002. Mirdamadi is overigens nog niet gevangen gezet.
54 Hayat-e No 2 oktober 2002.
20
Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003
tegen de IFM en haar aanhangers.55 Dit duidt er op dat uitsluitend advocaten die
eerder journalisten of politieke activisten verdedigden het doelwit waren. Alle
advocaten werden zonder duidelijke reden opgeroepen.
De advocaat van Nasser Zarafshan, Mohammad-Ali Jedari-Foroughi, keerde in
december 2002 terug naar Iran. Hij werd kort daarna opgeroepen voor verhoor door
het "Police Intelligence Department" wegens onbekende aanklachten.56 Ook de in
de VS verblijvende mensenrechtenactiviste en echtgenote van Siamak Pourzand,
Mehrangiz Kar, wacht na terugkeer in Iran nog een rechtszaak.
Pers: verschijningsverboden
Gedurende de verslagperiode is opnieuw een aantal publicaties een
verschijningsverbod opgelegd, maar aan de grote golf van krantensluitingen zoals in
2000 en de eerste helft van 2001, lijkt voorlopig een eind te zijn gekomen. De
verschijningsverboden betroffen hoofdzakelijk weekbladen uit de provincie, zoals
Amin-e Zanjan57, Vaght ("Time"), dat foto's had gepubliceerd van "depraved
women" (zonder hoofddoek) en van leden van de vroegere keizerlijke familie58 en
Nameh-ye Qazvin ("Letter from Qazvin"), dat wegens het publiceren van leugens
zou zijn verboden.59 Ook enige universiteitskrantjes moesten sluiten zoals Nazar
("Opinion") van de Universiteit van Mashhad60 en Tanz Delgosha, een satirisch
blaadje van de Vrije Universiteit in Ahwaz.61 Er waren evenwel uitzonderingen,
zoals de sluiting van het spraakmakende, hervormingsgezinde dagblad Mellat
("Nation") op 29 november 2001. Deze krant, die al eerder een verschijningsverbod
had gehad, was op 1 mei 2001 opnieuw in de kiosken verschenen.62 Volgens de
"Persrechtbank" trachtte deze krant echter zozeer en bij herhaling een sfeer van
crisis en onzekerheid onder de burgers te scheppen, dat tot sluiting moest worden
overgegaan.63
Ook het weekblad Asr-e Ma ("Our Era") kreeg een verschijningsverbod. Dit blad is
de spreekbuis van IRMO, een links-radicale partij die president Khatami steunt in
het "23 Mei Front" (ook wel "Tweede Khordad Front" genoemd). Op de uitgever,
tevens Secretaris-Generaal van IRMO, Mohammad Salamati, werd op 6 augustus
2001 een (mislukte) aanslag gepleegd.64 Bovendien is hij tot een gevangenisstraf
55 Iran Presse Service / Website Emrooz 6 augustus 2002 en Iran News 7 augustus 2002.
56 Aftab-e Yazd 15 december 2002 en Iran News 16 december 2002.
57 IRNA / AFP 31 oktober 2001.
58 IRNA / AFP 15 september 2002.
59 IRNA / AFP / Iran Daily 28 augustus 2002.
60 Norouz / Tose'eh 22 december 2001.
61 Norouz 19 december 2001.
62 Zie Algemeen Ambtsbericht Iran van 24 augustus 2001, pagina 19.
63 IRNA / AFP 29 november 2001.
64 IRNA / AFP 7 augustus 2001.
21
Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003
van 26 maanden veroordeeld65, welke straf in hoger beroep evenwel tot 17 maanden
werd gereduceerd.66
Voorts werd het bij universiteitsstudenten populaire dagblad Bonyan
("Foundation"), dat op 12 februari 2002 was verschenen, op 4 mei 2002 al weer in
de ban gedaan67, terwijl het dagblad Azad op last van justitie op 13 juli 2002 zijn
deuren moest sluiten. Deze krant, die in december 2001 (opnieuw) was uitgekomen,
had tegen de regels in commentaar geleverd op het aftreden van de
vrijdaggebedsleider uit Isfahan, Ayatollah Taheri.68
Het meest geruchtmakende verschijningsverbod werd evenwel voor de duur van zes
maanden met ingang van 25 juli 2002 opgelegd aan het dagblad Norouz. De
"managing director", de parlementariër Mohsen Mirdamadi (Voorzitter van de
Commissie voor Nationale Veiligheid en Buitenlands Beleid in de Majlis) werd
veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf, een geldboete en een verbod op het
verrichten van journalistieke activiteiten gedurende vier jaar.69
Vermeldenswaard is dat ook enige conservatieve kranten hun deuren tijdelijk
moesten sluiten. Het betrof allereerst het ultra-conservatieve weekblad Rahian-e
Feyziyyeh, een uitgave van de seminaries (koranscholen) in Qom. Wegens grove
beledigingen van President Khatami kreeg deze publicatie in september 2001 een
verschijningsverbod opgelegd.70 Overigens werd de uitgever van dit weekblad op
14 januari 2002 vrijgesproken van het beledigen van de president en andere
hoogwaardigheidsbekleders.71 Op 23 oktober 2002 werd bekend dat de krant weer
mocht verschijnen, nu zelfs als dagblad, onder de verkorte naam Feyziyyeh
(Seminarie).72 Ook het conservatieve dagblad Siasat-e Rouz ("Politics Today")
kreeg op 24 februari 2002 te maken met een verschijningsverbod van twee maanden
wegens klachten van het ministerie van Werkgelegenheid.73 Deze beschuldigingen
werden echter op 9 maart 2002 weer ingetrokken, waarna het dagblad opnieuw
verscheen.74
Voorts zij vermeld dat een economisch dagblad, met de titel Akhbar-e Eqtesadi
(Economisch Nieuws), dat op het punt stond opnieuw te verschijnen (na in 1997 en
1998 onder een andere naam te zijn verboden) nimmer de kiosken heeft gehaald.
65 AFP 15 december 2001.
66 Norouz 6 maart 2002 en Iran News 7 maart 2002.
67 AFP 4 mei 2002.
68 AFP 13 juli 2002.
69 IRNA / AFP 24 juli 2002 en alle Iraanse kranten 25 juli 2002.
70 AFP 22 september 2001.
71 Siasat-e Rouz 13 januari 2002 en Iran News 14 januari 2002.
72 Iran 23 oktober 2002.
73 IRNA/ AFP en Iran 24 februari 2002.
74 Iran 9 maart 2002.
---
Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003
Iets dergelijks overkwam het als opvolger van het verboden dagblad Norouz
aangekondigde Rouz-e No, dat al in februari 2002 een proefnummer had
uitgebracht. Deze krant zou in de eerste week van augustus 2002 verschijnen, maar
werd al verboden voordat het eerste exemplaar op de markt kwam.75 De nieuwe
krant Ayene Jonoub ("Mirror of the South") was slechts een kort leven beschoren.
Een week nadat dit provinciale weekblad begin augustus 2002 een dagblad was
geworden, werd het al door een verschijningsverbod getroffen. De "managing
director" Mohammad Dadfar (lid van de Majlis en van het Islamic Iran Participation
Front) zal, niet voor de eerste maal, terecht moeten staan.76 Ten slotte kreeg ook het
dagblad Golestan-e Iran ("The Garden of Iran"), dat pas een week bestond, op
15 september 2002 een verschijningsverbod.77
Over enkele publicaties werd een ban uitgesproken welke kort daarop weer werd
ingetrokken. Zo werd op 8 augustus 2001 het hervormingsgezinde dagblad
Hambastegi (de opvolger van Mosharekat) een verschijningsverbod opgelegd78, dat
al op 20 augustus 2001 door het justitieel apparaat werd opgeheven.79 Hetzelfde lot
trof de regeringkrant Iran, die begin mei 2002 een tijdelijk verschijningsverbod
kreeg dat op 5 mei 2002 alweer werd opgeheven na een waarschuwing van het
ministerie van Cultuur en Islamitische Leiding dat de harde maatregelen tegen de
pers het internationale imago van Iran schaadden.80 Ook werden drie
filmtijdschriften, Cinema Jahan, Gozaresh-e Film, en Cinema-Taatre eind januari
2002 verboden81, voornamelijk wegens "obscene" portretten van buitenlandse
vrouwelijke filmsterren, maar gezien de nadering van het Internationale Filmfestival
Fajr (rond 11 februari 2002) en na interventie van de minister van Cultuur en
Islamitische Leiding, hief het hoofd van het justitieel apparaat dit
verschijningsverbod enige dagen later weer op82, al zouden deze filmbladen sedert
de zaak Siamak Pourzand (zie paragraaf 3.3.8) nauwlettend door de censuur in de
gaten worden gehouden.
Het uitermate populaire satirische weekblad Ghol Agha ("Mr. Flower"), opgericht in
1988, besloot eind oktober 2002 zichzelf op te heffen. De aan het weekblad
verbonden journalisten benadrukten dat slechts financiële en niet politieke
problemen hadden geleid tot de sluiting. Het blad stak op onschuldige wijze de
draak met politieke figuren, maar nimmer met de geestelijkheid en werd nooit
verboden. De "managing director", Kiomars Saberi, wordt gezien als een
75 Tehran Times 10 augustus 2002.
76 IRNA / AFP 8 augustus 2002.
77 IRNA / AFP 15 september 2002.
78 IRNA / AFP 8 augustus 2001 en Iran News 9 augustus 2001.
79 AFP 20 augustus 2001 en Iran News en Tehran Times 21 augustus 2001.
80 IRNA / AFP 4 mei 2002 en AFP 5 mei 2002.
81 O.a. AFP 25 en 28 januari 2002 en Iran News 26 en 29 januari 2002.
82 IRNA, AFP en Mardomsalari 30 januari 2002.
23
Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003
persoonlijk vriend van voormalig President Ali Akbar Hashemi Rafsanjani, hetgeen
de krant een redelijke mate van manoeuvreerruimte gaf.83
Nieuwe hervormingsgezinde dagbladen
In dezelfde periode verschenen tenminste drie nieuwe, hervormingsgezinde
dagbladen in de kiosken die alle over een veelheid van onderwerpen publiceerden.
Op 15 december 2001 zag de krant Azad ("Free") het levenslicht, naar eigen zeggen
als een dagblad voor vrije denkers84, die niet verward moet worden met de krant
Azad welke in april 2000 na de amendering van de Perswet zijn deuren moest
sluiten. Daarnaast verscheen op 22 december 2001 het dagblad Mardomsalari (vrij
vertaald: Democratie), dat zich de spreekbuis noemt van het "23 Mei Front" oftewel
het "Tweede Khordad Front".85 Vervolgens kwam, op 12 februari 2002, de krant
Bonyan ("Foundation") op de markt86, die volgens zijn "managing director" Hamid-
Reza Jalaiepour op 23 maart 2002 reeds een oplage van 150.000 had bereikt.87
Zoals eerder beschreven, kregen zowel Azad als Bonyan al na korte tijd een
verschijningsverbod. Mardomsalari heeft zich tot nu toe weten te handhaven. De
hervormingsgezinde dagbladen Hambastegi, Seda-ye Edalat, Hayat-e No,
Hamshahri en Aftab-e Yazd en Mardomsalari hadden in 2002 over het algemeen
een hoge afzet.
Satelliettelevisie
Het verbod op zowel de handel in satellietschotels en aanverwante apparatuur, als
het bezit en de ontvangst van satelliettelevisie, is nog steeds van kracht. De politie
treedt van tijd tot tijd op tegen het bezit van satellietontvangers, welke door boven
de stad cirkelende helikopters worden gefotografeerd. Dit was onder meer het geval
in de periode 25 oktober tot half november 2001, naar aanleiding van de invloed van
buitenlandse satelliettelevisie tijdens de voetbalrellen in het najaar van 2001. 88 Er
zouden toen in geheel Iran enige duizenden satellietschotels in beslag zijn genomen
en zo'n 100 zwarte-markt schotelverkopers zijn gearresteerd.89 De kooplieden
zouden na betaling van een fikse geldboete weer op vrije voeten zijn gesteld. Er zijn
geen gevallen bekend van gedetineerde bezitters van satellietontvangers.
De schoonmaakactie resulteerde in een publiekelijk meningsverschil tussen
hervormingsgezinden en de conservatieven, zowel in het parlement als in de pers90,
waarna de Majlis begon met het amenderen van de oude en onduidelijke wet op het
83 AFP 28 oktober 2002 / Iran News 30 oktober 2002.
84 AFP 15 december 2001 / Iran News 19 december 2001.
85 AFP 22 december 2001.
86 AFP 12 februari 2002.
87 The Guardian 23 maart 2002.
88 Reuters / AFP 25 oktober 2001 (zie ook paragraaf 3.3.6).
89 AFP 10 november 2001.
90 Financial Times 29 oktober 2001.
24
Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003
bezit van satellietschotels.91 Eind december 2001 werd een eerste ontwerptekst door
het parlement goedgekeurd.92 Het is onduidelijk wat hiermee is gebeurd. Enkele
dagen later werden er in Teheran weer satellietschotels in beslag genomen.93
Nadat eind oktober de parlementaire Culturele Commissie een
wetswijzigingsvoorstel had goedgekeurd dat het verbod op satellietprogramma's
moet opheffen94, hechtte het parlement op 17 december 2002 eveneens zijn
goedkeuring aan dit voorstel.95 Dit komt erop neer dat het totale verbod op
satelliettelevisie weliswaar zal worden opgeheven, doch dat er wel restricties zullen
worden toegepast in die zin dat er slechts een beperkt aantal buitenlandse zenders
kan worden ontvangen. Mogelijk worden er uitzonderingen gemaakt voor academici
en journalisten. Er zal naar wegen worden gezocht hoe dit in de praktijk kan worden
gerealiseerd. Bedoelde wetswijziging dient nog door de Raad van Hoeders te
worden goedgekeurd.
Boeken in de ban
De Iraanse autoriteiten hebben gedurende de verslagperiode weer enige boeken in
de ban gedaan. Het eerste is een boek dat de befaamde onderzoeksjournalist Akbar
Ganji in de gevangenis heeft geschreven, getiteld: "The Archipelago of Prisons".
De uitgever, Hossein Paya van de firma Tarh-e No, werd door de rechtbank
ontboden en kreeg de opdracht alle exemplaren uit de boekhandels te laten
verwijderen. Het tweede verboden boek is van de hand van Fatema Mernissi: "Men
in Armor, Women Behind Curtains". Het boek, dat is geschreven in het Arabisch en
is vertaald in het Farsi, werd uitgegeven door de Ney Publishing House. De Iranian
Publishers Association heeft in een verklaring geprotesteerd tegen de "legal blow
dealt to publishing". De boeken van Ganji en Fatima Mernissi werden op 26 mei
2002 verboden.96
Verboden boeken en ander materiaal
Het Iraanse Wetboek van Strafrecht kent geen specifieke straffen voor het in bezit
hebben van verboden boeken of ander verboden materiaal, noch voor het bezit van
pornografische literatuur, afbeeldingen of video's. Het voorgaande wil niet zeggen
dat het bezit van verboden of aanstootgevend materiaal nooit wordt bestraft, het
komt echter steeds minder vaak voor.
Wanneer iemand wegens een misdrijf wordt gearresteerd en er in zijn woning of
kantoor verboden boeken (bijvoorbeeld "De Duivelsverzen" van Salman Rushdie),
91 Teheran Times en AFP 17 november 2001.
92 IRNA / BBC Monitoring Service 25 december 2001.
93 The Dawn, Islamabad, na gesprekken met Iraanse MP's e.a.
94 Seda-ye Edalat 31 oktober 2002 / Iran News 2 november 2002.
95 IRNA / AFP / Reuters 17 december 2002.
96 IRNA en AFP 26 mei 2002.
25
Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003
pornografisch materiaal, of pamfletten of geschriften van verboden
oppositiegroeperingen (bijvoorbeeld de Mujaheddin-e Khalq Organization, MKO)
worden aangetroffen, dan zullen deze artikelen wel in beslag worden genomen en
het bezit van deze artikelen zal waarschijnlijk wel leiden tot een verzwaring van de
aanklacht. Er is echter thans geen actief vervolgingsbeleid ten aanzien van het in het
bezit hebben van "bedenkelijk" materiaal.
Het handelen in literatuur, video's en ander materiaal dat aanstootgevend of
beledigend voor de islam wordt geacht, is overigens wel verboden. De straffen
variëren van 3 maanden tot een jaar gevangenisstraf en/of geldboetes.97
3.3.2 Vrijheid van vereniging en vergadering
Proces tegen Iran Freedom Movement (IFM)
Op 11 november 2001 begon bij de Revolutionaire Rechtbank de rechtszaak tegen
ongeveer 60 leden en aanhangers van de Iran Freedom Movement (Nehzat-e Azadi-
ye Iran), ook wel de "Religious-Nationalist Alliance" of Melli Mazhabi genoemd.
Deze intellectuelen van wie de gemiddelde leeftijd 60 jaar is werden allen in
maart en april 2001 gearresteerd op verdenking van samenzwering, met het doel het
islamitisch regime omver te werpen.98 Ten tijde van de rechtszaak waren ruim
twintig van hen inmiddels op borgtocht vrijgekomen. De pers sprak over het
grootste proces sinds de revolutie. Over de inhoud van deze hoorzittingen kwam
geen enkel detail naar buiten. Journalisten en familieleden alsook enkele advocaten
werd de toegang tot de rechtszaal ontzegd.99 Familieleden protesteerden tegen deze
gang van zaken voor het gebouw van de Revolutionaire Rechtbank100 en richtten een
protestbrief aan het hoofd van de rechtbank, tevens de rechter/aanklager die het
proces leidde.101 Na 20 november 2001 werd het even stil rond de rechtszaak.
Op 8 januari 2002 meldden de media dat het proces was hervat. De dissidenten
werden op 7 en 8 januari in groepen van respectievelijk 14 en 15 personen
voorgeleid102, terwijl andere "nationalistisch-religieuze" verdachten, zoals
Ezzatollah Sahabi, Habibollah Peyman en Taghi Rahmani gedurende de weken en
maanden die volgden een individueel proces kregen. Pas op 7 februari 2002 werd
via de regeringskrant Iran min of meer officieel bekend waarvan de IFM-leden en
97 Zo werden eind december 2002 in de stad Ahvaz 92 productie- en distributiecentra van immoreel en
pornografisch materiaal gesloten (AFP 23 december 2002). Hetzelfde krantenbericht meldt dat zowel het
handelen in als het bezit van pornografisch materiaal bestraft kan worden met hoge geldboetes, gevangenisstraf
en zweepslagen.
98 Zie Algemeen ambtsbericht Iran van 24 augustus 2001, pagina 21.
99 Aftab-e Yazd en AFP 11 november 2001.
100 Seday-e Edalat / Aftab-e Yazd 18 november 2001.
101 Iran Daily 18 november 2001.
102 Iran News, Norouz en AFP 8 januari 2002.
26
Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003
de andere "nationalistisch-religieuzen" werden beschuldigd. In een interview
verklaarde het hoofd van het gerechtelijk apparaat van de provincie Teheran, Abbas-
Ali Alizadeh, dat alle verdachten worden beschuldigd van poging tot staatsgreep,
spionage, rebellie, wereldwijde ondermijning van het islamitisch systeem en van
nog zo'n negen andere delicten.103 Vanuit de Verenigde Staten, waar hij om
medische redenen sedert 2000 verbleef, liet de leider van de IFM, Ebrahim Yazdi,
weten dat geen enkele beschuldiging kon worden bewezen.104
Vrijlating leden IFM
Naarmate het einde van het Iraanse jaar 1380 naderde (op 20 maart 2002) werden
geleidelijk alle leden/aanhangers van de Melli Mazhabi, met uitzondering van de
journalist Taghi Rahmani en de hoogleraar en socioloog Habibollah Peyman105, in
afwachting van hun vonnis tijdelijk in vrijheid gesteld na betaling van extreem hoge
borgsommen (tot US $ 250.000). De meesten van hen hadden op dat moment een
vol jaar in eenzame opsluiting doorgebracht. Negen "nationalistisch-religieuzen"
hebben na hun vrijlating onmiddellijk een aanklacht ingediend tegen
hogergenoemde Abbas-Ali Alizadeh. Zij betwisten de dertien beschuldigingen die
hun ten laste zijn gelegd.
Op 20 april 2002 keerde Ebrahim Yazdi naar zijn land terug. Op het vliegveld van
Teheran werd hij door grote aantallen sympathisanten verwelkomd.106 Zijn eerste
gehoor door de Revolutionaire Rechtbank vond plaats op 4 mei 2002.107 Yazdi bleef
slechts op vrije voeten na betaling van de exorbitante borgsom van US $ 375.000.108
Op 17 september 2002 onderging hij zijn 32ste verhoor109 en in november 2002 was
het einde van zijn rechtszaak nog lang niet in zicht.
Uitspraak Revolutionaire Rechtbank
Op 27 juli 2002 deed de Revolutionaire Rechtbank, na tweemaal de vonnissen te
hebben uitgesteld, uitspraak in het geruchtmakende proces tegen de IFM. Voor 21
personen variëren de straffen van negen maanden tot tien jaar cel, en voor twaalf
anderen van vier maanden tot twee jaar plus geldboetes. Nog eens acht anderen
werden uitsluitend tot geldboetes veroordeeld (tussen de US $ 1250 en 6250),
terwijl elf personen werden vrijgesproken. De hoogste straf (tien jaar) kreeg de
voormalig minister van Binnenlandse Zaken, Hashem Sabaghian. Mohammad
Tavassoli, eveneens oud-minister, tevens oud-burgemeester van Teheran, hoorde
negen jaar gevangenisstraf tegen zich eisen, evenals de sleutelfiguur van de IFM,
103 Iran 7 februari 2002.
104 BBC 8 februari 2002 / Iran Daily 9 februari 2002.
105 Habibollah Peyman is uiteindelijk op 9 april 2002 eveneens in vrijheid gesteld, AFP 9 april 2002.
106 AFP 20 april 2002.
107 AFP / Iran News 4 mei 2002.
108 Iran News 7 mei 2002.
109 Tose'eh 17 september 2002 / Iran News 18 september 2002.
27
Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003
Khosrow Mansourian. De hoogleraar natuurkunde uit Mashhad, Mohammad-Hadi
Hadizadeh, kreeg acht jaar en negen maanden en Ali-Reza Hendi acht jaar. 110
Ontbinding IFM
De rechtbank gelastte tevens de ontbinding van de IFM, waartoe zij volgens
Ebrahim Yazdi geenszins bevoegd is. Op 3 augustus 2002 wees de beweging in een
brief het bevel tot haar ontbinding dan ook formeel van de hand en kondigde ze aan
dat alle veroordeelden in beroep zullen gaan.111 Ook het parlement, in een verklaring
die door 151 parlementariërs (dus meer dan de helft) werd ondertekend,
veroordeelde de vonnissen tegen de leden en aanhangers van de IFM. Enkele dagen
later eisten de conservatieven in het parlement dat de namen van de 151
hervormingsgezinde Majlisleden die hadden geprotesteerd tegen de vonnissen,
openbaar zouden worden gemaakt, zodat iedereen zou weten wie een sympathisant
van de IFM is.112
Analisten menen dat de teloorgang van de IFM voortkomt uit de angst van de
conservatieven dat deze beweging van intellectuelen een formele alliantie dreigde te
gaan vormen met de grootste hervormingsgezinde partij (en factie in het
parlement), het IIPF van Mohammad-Reza Khatami. Ebrahim Yazdi diende namens
de leden van de IFM over de gang van zaken tijdens de rechtszaken een klacht in bij
de parlementaire Artikel 90-Commissie.113
Mujaheddin-e Khalq Organization (MKO)
De Iraanse autoriteiten zijn zeer gevoelig voor de activiteiten van de Iraanse
gewapende oppositie, zoals de illegale politieke beweging MKO.114 Het MKO-
kantoor in Nicosia claimt nog altijd regelmatig dat de organisatie mortieraanvallen
op overheidsdoelen met name in Teheran zou hebben uitgevoerd. De laatste claim
stamt uit mei 2002. Deze berichten worden vaak niet door andere bronnen
bevestigd. In West-Iran was in 2001 enkele malen sprake van aanvallen,
schermutselingen en infiltraties vanuit Irak door deze organisatie. Er zijn geen
berichten dat dit in 2002 ook het geval zou zijn geweest.
Het is onduidelijk wat het lot is van gearresteerde MKO-leden. Het lijkt erop dat de
Iraanse autoriteiten de strafvervolging uit de publiciteit houden om niet teveel
aandacht te geven aan de activiteiten van deze organisatie. MKO-leden die
terreuraanslagen op hun geweten hebben kunnen de doodstraf krijgen. MKO-leden
110 AFP 27 juli 2002.
111 IRNA / AFP 3 augustus 2002. Op 14 augustus 2002 tekenden de advocaten van vijf leden van de IFM beroep
aan tegen de gevangenisstraffen welke op 27 juli werden opgelegd aan hun cliënten alsmede tegen de
verbeurdverklaringen van hun bezittingen.
112 AFP 7 augustus 2002.
113 Tose'eh 30 september 2002 / Iran News 1 oktober 2002.
114 De MKO werd begin mei 2002 op de EU-lijst van terroristische organisaties geplaatst (AFP 3 mei 2002).
28
Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003
die geen aanslagen hebben gepleegd worden scherp verhoord, doch er zijn
aanwijzingen dat zij uiteindelijk weer worden vrijgelaten, hetgeen overigens niet
zonder meer inhoudt dat zij verder met rust worden gelaten. Vaak blijven hun
gangen gevolgd worden en kan men Iran niet meer uitreizen. Het in bezit hebben
van MKO-materiaal zal zeker reden zijn een persoon nader te verhoren, wat kan
resulteren in een langdurig voorarrest. Vervolgens kan celstraf worden opgelegd.
Vooral wanneer tijdens het voorarrest is gebleken dat betrokkene actief lid of
sympathisant van de MKO is (geweest), kan de detentie jaren duren. Als men
bovendien wordt verdacht van betrokkenheid bij aanslagen, zijn gevangenisstraffen
van 10 jaar of langer geen uitzondering.
De MKO in Irak heeft een Farsi-talige televisiezender die door velen in Iran wordt
bekeken, met name omdat de uitzendingen van de Iraanse staatstelevisie (IRIB) van
slechte kwaliteit zijn. De MKO-propaganda is derhalve binnen Iran breed bekend,
doch blijkt nauwelijks aan te spreken.115 De Iraanse autoriteiten kennen de slechte
reputatie van de MKO bij de bevolking.
Koerdische Democratische Partij van Iran (KDPi) en Komala (Komeleh)
De Koerdische Democratische Partij van Iran (KDPi) en de eveneens Koerdische
Komala (Komeleh) zijn verboden partijen, die van buiten Iran worden
gecoördineerd.116 Deze partijen werden in het verleden door de Iraanse autoriteiten
fel vervolgd. Na een periode waarin over activiteiten van de KDPi en Komala op
Iraans grondgebied weinig werd vernomen, werd het afgelopen jaar enkele malen
melding gemaakt van oppositionele activiteiten door deze partijen.117 In het
buitenland gevestigde mensenrechtenorganisaties maakten melding van mogelijke
arrestaties en zelfs executies van partijleden.118
115 Aldus is gebleken uit gesprekken met Iraniërs van verschillende politieke signatuur.
116 Beide oppositiegroeperingen opereren vanuit Noord-Irak. De gemarginaliseerde Komala staat aldaar onder
leiding van Ebrahim Ali Zadeh. De partij heeft een door de PUK (Patriottische Unie van Koerdistan)
gecontroleerd en zwaar bewaakt kamp nabij Zarguz. Hier verblijven de partijleiding, naar schatting twee- tot
driehonderd peshmerga's en een aantal families. De KDPi, onder leiding van Abdullah Hassan Zadeh, heeft
haar zwaarbewaakte hoofdkantoor in een kamp in Koysandjak. De partij heeft kantoren in zowel PUK- als ook
KDP-gebied (Koerdische Democratische Partij). Er zouden in Noord-Irak ongeveer drieduizend burgers en vijf-
tot zeshonderd peshmerga's bij de partij zijn aangesloten.
117 In oktober 2002 berichtte SMCCDI (Student Movement Coordination Committee for Democracy in Iran) te
Los Angeles, dat op 12 oktober 2002 gewapende Koerdische activisten twaalf Iraanse militieleden in een
hinderlaag hadden gelokt en gedood (SMCCDI 14 oktober 2002.). In de Iraanse pers werd dit bericht nooit
bevestigd.
118 De mensenrechtenorganisatie Mehr Iran in de VS vroeg begin 2002 aandacht voor tien KDPi activisten, die
gedetineerd zouden zijn in de gevangenissen van Mahabad, Sanandaj en Urumieh. Van deze tien gevangenen
zouden er inmiddels al vier zijn geëxecuteerd, te weten Karim Tujali op 24 januari 2002 in Mahabad (Mehr
Iran website 24 januari 2002), Hamzeh Ghaderi (Qaderi) op 8 oktober in Urumieh (Mehr Iran website 9 oktober
2002), Khaled Shoghi op 9 oktober 2002 in Sardasht (Radio Voice of Iran / SMCCDI, Los Angeles 10 oktober
2002), en Jalil Zivehi (Zevei) die eveneens op 9 oktober 2002 in Sardasht zou zijn opgehangen (National
29
Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003
Volgens de Commandant van de Revolutionaire Garde, Rahim Safavi, zou hij
hebben bewerkstelligd, dat deze Koerdische oppositiepartijen formeel alle
vijandelijkheden tegen de Islamitische Republiek hebben afgezworen.119
3.3.3 Vrijheid van godsdienst en overtuiging
Gedurende de verslagperiode hebben zich geen belangrijke veranderingen
voorgedaan ten aanzien van de situatie van de religieuze minderheden in Iran. Nog
steeds verlaten veel christenen en joden het land, maar dit wordt veeleer ingegeven
door economische motieven dan door inperkingen van de godsdienstvrijheid.
De relatieve tolerantie tegenover bekeringsijver van christelijke zijde blijft
voortduren.
Erkende godsdiensten
Verreweg het grootste deel van de Iraanse bevolking is sji'itisch moslim. Het
soennisme komt voornamelijk onder etnische minderheden als Koerden, Baluchi's,
Turkmenen en Arabieren voor. Bijna 99% van de bevolking hangt de islam aan. Het
beleid van de overheid is gericht op strikte naleving van islamitische waarden en
normen. De grondwet verklaart de sji'itische islam (en de Ja'fari-school van
denken) tot officiële religie van Iran, maar erkent het christendom, zoroastrianisme
en het jodendom als officiële religieuze minderheden.120
De erkende religieuze minderheden hebben het recht op eigen publicaties en de
mogelijkheid het eigen geloof te belijden. Bovendien hebben deze minderheden in
bepaalde gevallen het recht eigen gebruiken en wetten na te leven. Voor religieuze
minderheden is een vaste plaats in het parlement gereserveerd. Uit hun midden
wordt een eigen volksvertegenwoordiger gekozen. Ondanks deze bescherming door
de grondwet komt discriminatie op religieuze gronden voor, bijvoorbeeld wanneer
het gaat om toegang tot een baan bij de overheid. Door toepassing van de Shari'a
worden religieuze minderheden achtergesteld op het terrein van het recht en
gerechtelijke procedures, zoals getuigenissen, erfrechtkwesties en tot voor kort
bloedgeld. Voor erkende religieuze minderheden is het uiterst moeilijk in geval van
discriminatie op religieuze gronden een beroep te doen op de overheid. Zij doen
soms een beroep op hun eigen kerkgemeenschap voor bemiddeling. Vrijwel altijd
zonder resultaat als de discriminatie is gebaseerd op de Shari'a-wetgeving.
Review Online, NRO, 19 november 2002). Niet kon worden nagegaan of het hier daadwerkelijk om politieke
activisten gaat.
119 Etemad 2 september 2002 / Iran News 3 september 2002.
120 Artikel 12 van de Grondwet benadrukt de "volledige eerbiediging en vrijheid" van het sji'isme ten opzichte van
soennitische varianten van de Islam. In artikel 13 worden het Zoroastrianisme, Jodendom en Christendom
genoemd als enige erkende godsdienstminderheden.
30
Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003
Wetswijziging op gebied van bloedgeld
Een belangrijke stap in de richting van gelijke juridische rechten voor religieuze
minderheden is de recente wetswijziging op het gebied van bloedgeld (diyeh).
Bloedgeld is het bedrag dat moordenaars aan de familieleden van de vermoorde
moeten betalen om aan executie te kunnen ontkomen. In het verleden was het
vastgestelde bedrag voor een niet-islamitisch slachtoffer de helft van hetgeen voor
een moslim betaald diende te worden (momenteel 150 miljoen rials = US $ 18.750).
De wetswijziging werd medio 2002 aangekondigd en op 3 november 2002 door het
parlement aangenomen.121 Op 2 september 2002 werd al het volledige bedrag van
150 miljoen rials toegekend aan de nabestaanden van Hanik Hovsepian Mehr, de in
1994 vermoorde voorganger van de Pinkstergemeente (Assemblies of God) in
Teheran. Het geld werd op last van de rechtbank door de overheid uitgekeerd.122
Christenen
De christelijke gemeenschap in Iran bestaat hoofdzakelijk uit Armeense en
Assyrische christenen, die in de Iraanse samenleving geïntegreerde
gemeenschappen vormen. De christelijke gemeenschap blijft onverkort in staat haar
godsdienst uit te oefenen, voor zover het "geboren" christenen betreft.123 Er is een
grote belangstelling voor het christendom. Kerkdiensten worden wekelijks door
talrijke moslims bezocht, vaak vanuit een soort nieuwsgierigheid, maar soms ook
vanwege de aantrekkingskracht welke de liturgie, de orgelmuziek en de kerkzang op
veel moslims uitoefent. In sommige gevallen komt het tot nader contact en
deelname aan bijbelkringen.
Bekeringen
De "oude" kerken roepen weinig of geen weerstand op. Deze ontplooien geen
zendingsactiviteiten. Men wordt christen bij geboorte en trouwt slechts onderling. In
de sporadische gevallen van een gemengde christen/moslim relatie, dient een
mannelijke christen moslim te worden. Een vrouw kan haar oude geloof trouw
blijven, mits haar kinderen moslim worden.
Complicaties als gevolg van zendingsdrang, kunnen zich voordoen bij "moderne"
kerken, zoals de Pinkstergemeente (Assemblies of God) en evangelische kerken.124
Deels zijn zij actief onder de traditionele christelijke kerken, maar zij zien er om
principiële redenen niet van af eventuele moslim belangstellenden in hun midden
welkom te heten. Hoewel op apostasie (Mortad) ofwel afvalligheid van de islam
volgens de Shari'a de doodstraf staat, zijn op dit moment geen signalen van
vervolging van bekeerders en bekeerlingen in Iran waarneembaar. Zij die bekeren
121 IRNA / AFP 3 november 2002, Hambastegi 4 november 2002.
122 Resalat 2 september 2002.
123 De liturgie is doorgaans niet in het Farsi. Er leven enkele honderdduizenden christenen in Iran.
124 Van asielzoekers die in Nederland aangeven zich reeds in Iran te hebben bekeerd, kan indien zij daar bij een
kerk waren aangesloten, in Iran worden nagegaan of de bekeringsgeschiedenis klopt.
31
Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003
blijven tot een kwetsbare groep behoren. Moslims kunnen interesse tonen in het
christendom, christelijke kerken bezoeken en bijbelonderricht volgen zonder dat dit
hen op vervolging door de autoriteiten komt te staan. Hoewel de kerken zeer
voorzichtig zijn met het dopen van moslims, gebeurt dit toch op enige schaal. De
kerken realiseren zich dat deze relatieve tolerantie van korte duur kan zijn. Er lijkt
weinig voor nodig te zijn om de houding van de autoriteiten te doen omslaan.
Bekeerde moslims
Tot het christendom bekeerde moslims kunnen maatschappelijk in principe
probleemloos functioneren. De marges hierbij worden goeddeels bepaald door de
mate waarin de betrokkenen met hun bekering in de openbaarheid treden. Of de
autoriteiten al dan niet op de hoogte zijn van de bekering van betrokkene, is in
principe slechts van belang wanneer de bekeerling reeds om andere redenen dan zijn
geloofsovergang in de negatieve belangstelling staat of komt te staan van de Iraanse
autoriteiten. In dat geval kan de bekering als een verzwarende factor meewegen. Het
enkele feit dat iemand zich heeft bekeerd leidt momenteel echter niet tot vervolging
of anderszins negatieve aandacht van de zijde van de Iraanse autoriteiten. 125
Indien er problemen ontstaan, doen deze zich meestal voor in de familiesfeer, of
worden veroorzaakt door individuele overheidsambtenaren. Het gaat hierbij dan
vooral om problemen op het gebied van uitreis, paspoortverstrekking, toegang tot de
universiteit of degradatie op het werk. Ook hebben zij over het algemeen zeer
beperkte mogelijkheden om rechtsbescherming of beroepsmogelijkheden te zoeken.
Zulks geldt overigens evenzeer voor leden van erkende religieuze minderheden,
zoals joden en "geboren" christenen. Ook zij hebben weinig tot geen mogelijkheden
om rechtsbescherming te zoeken wanneer zij bij voorbeeld niet worden toegelaten
tot een universiteit.126
Over het algemeen gaat aan een bekering een aanzienlijke periode (twee tot vijf
jaar) van bijbelonderricht vooraf. Deze grondige voorgeschiedenis dient onder meer
om er zeker van te zijn dat de persoon in kwestie te vertrouwen is en dat de
bekeringswens authentiek is en niet ingegeven door de wens naar het Westen te
vertrekken. Het aantal geschatte bekeringen in Iran van de islam naar het
christendom zou maximaal tweehonderd personen per jaar bedragen.
De bekering wordt niet doorgegeven aan de burgerlijke stand. In tegenstelling tot de
officiële "oude" Armeense en Assyrische kerken (die trouwens geen
125 Tijdens een bezoek van Oostenrijkse rechters aan Iran in 2002 bevestigde Ayatollah Saanei (een "hardliner")
desgevraagd dat bekeringen van de islam tot het christendom op zichzelf niet in strijd zijn met de Shari'a . Dit
wordt pas anders als de bekering gepaard gaat met godslastering of belediging van heiligen (artikel in
Defenders' Newsletter, juli-augustus 2002, pagina 22).
126 Deze beperkte mogelijkheden voor rechtsbescherming gelden overigens ook voor de islamitische Iraniërs die
niet de benodigde relaties hebben.
32
Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003
bekeringsactiviteiten verrichten), betrachten de meeste andere ("moderne") kerken
een grote terughoudendheid bij het verstrekken van doopcertificaten. Meestal
geschiedt dit slechts nadat een bekeerling vanuit het buitenland hierom verzoekt.
Iraniërs die zich in Nederland hebben bekeerd en terugkeren naar Iran komen aldaar
in dezelfde positie terecht als andere ex-moslims.127
Joden
De joodse gemeenschap blijft onverkort in staat haar vrijheid van godsdienst uit te
oefenen, maar zij wordt wel steeds minder talrijk. Ofschoon het proces tegen de
joden in Shiraz128 kan hebben bijgedragen aan een versnelde uittocht, spelen ook de
slechte economische omstandigheden in Iran een rol bij het besluit het land te
verlaten, evenals discriminatie bij toelating tot de universiteit en bij sollicitaties naar
overheidsbanen voor met name de jongere joden.129 Op 23 oktober 2002 werden vrij
onverwacht drie van de acht nog in Shiraz wegens spionage voor Israël gedetineerde
joden vrijgelaten, nadat zij van Geestelijk Leider Khamenei gratie hadden gekregen.
Het betreft Javid Bent Yaghoub (Yaqub) en Faramarz Kashi, die beiden een straf
van zes jaar uitzaten, en Shahrokh Paknahad, die tot vijf jaar cel was veroordeeld.130
Zoroastriërs
De zoroastriërs, aanhangers van Zarathoestra (Zoroaster in het Grieks, Zarthost in
het Perzisch) leefden reeds eeuwen voor het intreden van de islam in Iran. Thans
zijn tussen de 30.000 en 50.000 zoroastriërs in Iran woonachtig. De meesten van
hen wonen in Yazd en Teheran. Vele anderen zijn de afgelopen decennia naar het
buitenland geëmigreerd. De zoroastrische minderheid in Iran wordt in staat gesteld
om traditionele en familiale gebruiken na te leven. Zoroastriërs beschikken over
zogeheten "vuurtempels", waar zij hun geloof kunnen uitoefenen. Actieve bekering
tot het zoroastrianisme vindt niet plaats. De zoroastriërs spreken onderling een eigen
"Dari"-taal. Artikelen voor en door zoroastriërs worden gepubliceerd in het
tijdschrift Frahvahr.
In de positie van de zoroastriërs is de afgelopen tijd geen verandering gekomen. Zij
zijn nog immer in staat hun godsdienst vrijelijk te beleven, hebben een
vertegenwoordiger in het parlement en zijn loyale onderdanen van de Islamitische
Republiek Iran. Wel zijn aan hen diverse discriminerende beperkingen opgelegd.
127 Duitsland repatrieert met enige regelmaat uitgeprocedeerde Iraanse bekeerde moslims. Van Duitse zijde zijn
geen problemen bij terugkeer gemeld.
128 Voor het proces tegen de joden in Shiraz zie pagina 27 van het Algemeen ambtsbericht Iran van 24 augustus
2001 en pagina's 28-30 van het Algemeen ambtsbericht Iran van 30 augustus 2000.
129 Hier komt nog bij dat joden, net als christenen, tot voor kort bij hun uitreis konden worden geholpen door
bepaalde stichtingen in Wenen, die tegen een minimumbedrag van $ 3000,- tijdelijk opvang in Oostenrijk
regelen en vervolgens emigratie naar de Verenigde Staten verzorgen.
130 BBC news 27 oktober 2002.
---
Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003
Dit zijn dezelfde beperkingen die gelden voor de andere erkende religieuze
minderheden. Het islamitisch regime heeft zij het niet van harte sommige
gebruiken van de zoroastriërs zelfs tot nationale manifestaties zien uitgroeien, zoals
het Vuurfeest (Chahharshanbeh Souri), dat sedert 2000 weer met veel vuurwerk op
de laatste dinsdagavond en woensdag vóór het Iraanse Nieuwjaar (Norouz) wordt
gevierd. Overigens dateert Norouz ook uit het Zarathoestra-tijdperk.
Bahá'i
Er zouden zo'n 300.000 aanhangers van het bahá'i geloof in Iran woonachtig zijn.131
De meerderheid van hen is van Perzische afkomst.
De situatie van de bahá'i in Iran blijft zorgwekkend. Het bahá'i geloof wordt niet
erkend in de Iraanse grondwet. Aanhangers worden als geloofsafvalligen van de
islam beschouwd, die de geloofsovertuiging tarten en een bedreiging zijn voor de
stabiliteit van de staat.
Ofschoon de meeste niet-sji'itische geloofsgemeenschappen momenteel een
redelijke mate van vrijheid genieten, blijft de situatie van de bahá'i precair, al zijn er
geen gevallen bekend van vervolging vanwege het aanhangen van het bahá'i geloof.
Bahá'i ondervinden nog steeds beperkingen op het gebied van onderwijs,
werkgelegenheid, huisvesting, reizen en culturele activiteiten. Voorts krijgen zij te
maken met onteigening van hun eigendommen. Ook mogen bahá'i in de regel hun
doden niet begraven of eer bewijzen op een manier die past binnen hun geloof. In
2002 leek het er op dat de Iraanse autoriteiten de bahá'i-gemeenschap in Teheran
tegemoet kwamen door hun een stuk land voor een begraafplaats aan te bieden. Dit
bleek echter een loos gebaar, omdat het een stuk land in de woestijn betrof, zonder
toegang tot water en daardoor niet geschikt voor de rouwrituelen van de bahá'i.132
Ten slotte komen de bahá'i, als niet erkende religieuze minderheid, niet in
aanmerking voor de hiervoor genoemde (zie pagina 29) bloedgeldregeling.
In totaal verbleven in januari 2002 vijf bahá'i in gevangenschap.133 Een van hen,
Zabihi Moghaddam, werd in juni 2002 vrijgelaten.134
131 Bahá'i is een in 1844 in Perzië ontstane monotheïstische godsdienst. De religie kent geen geestelijken.
Democratisch gekozen administratieve raden vormen de structuur van de kerk. Het hoogste gezag wordt
uitgeoefend door het Universal House of Justice, gevestigd op de berg Carmel in Israël. Volgens de kerk zijn er
wereldwijd meer dan vijf miljoen bahá'is. De belangrijkste leerstellingen van het Bahá'i zijn het geloof in één
God: de grote oude religies zijn gesticht door boodschappers van God (Abraham, Krishna, Moses, Boeddha,
Zarathoestra, Jezus en Mohammed) die gezonden werden omdat de mensheid zich steeds verder ontwikkelt; de
invoering van gelijkheid tussen de seksen, het uitbannen van extremen tussen weelde en armoede en het
realiseren van de eeuwenoude belofte van wereldvrede. Religieuze gemeenschappen worden niet verdeeld door
het woord van God, maar door de menselijke toevoegingen aan dat woord.
132 Zie o.a. Maurice Copithorne, E/CN.4/2002/42, pagina 17, en International Religious Freedom Report Iran, U.S.
Department of State, 7 oktober 2002.
133 Brief Nationale Geestelijke Raad van de Bahá'is van Nederland d.d. 15 februari 2002 aan het ministerie van
Buitenlandse Zaken.
134 International Religious Freedom Report Iran, U.S. Department of State, 7 oktober 2002.
34
Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003
Soennieten
Soennitische parlementsleden hebben in het najaar van 2002 een lange klachtenbrief
aan Geestelijk Leider Khamenei geschreven over de problemen die soennieten
zouden ondervinden. Zij klaagden onder meer over onrechtmatig ontslag, oneerlijke
selectieprocedures bij sollicitaties, het verbod op enkele theologische centra, het
tegenhouden van de bouw van een moskee in Teheran, de regelmatige beledigingen
op radio en televisie, de publicatie van anti-soennitische literatuur en het feit dat de
tijdens de Iran-Irak oorlog gesneuvelde soennieten niet als martelaren worden
beschouwd.135
Hojati-geloofsgenootschap
Deze ultra-conservatieve, sji'itische, anti-bahá'i gerichte geloofsbeweging,
opgericht in 1953, is door ayatollah Khomeini in 1983 verboden. Ofschoon bij tijd
en wijle de naam van de beweging opduikt in polemische artikelen of
achtergrondbeschouwingen, voornamelijk in Iraanse media in het buitenland, wordt
in Iran zelf weinig over de Hojati-geloofsgenootschap (Hojjatieh Association)
vernomen. De beweging richt zich op de wederkomst van de Mahdi, de verdwenen
twaalfde Imam, die de echte en enige "islamitische Republiek" zal stichten en keert
zich tegen het instituut van Velayat-e Fakih.136 Mocht het geloofsgenootschap zich
in de toekomst opnieuw manifesteren, dan ligt het voor de hand dat het huidige
regime drastisch tegen de aanhangers van de Hojati-geloofsgenootschap zal
optreden, zoals de autoriteiten in 1999 eveneens optraden tegen de aan de Hojati
verwante Mahdaviat groepering, waarvan momenteel 30 leden achter de tralies
zitten. Twee leiders werden in juni 2001 veroordeeld tot de doodstraf voor een
poging tot moord in 1999 op het voormalig hoofd van het justitieel apparaat, Ali
Razini.137 Eén van hen, Hassan Milani, verblijft evenwel in Londen. De doodstraf
voor de ander, Gholamreza Ameli, werd dankzij een amnestie van de Geestelijk
Leider, begin 2002 omgezet in levenslang.138
Op 4 december 2002 berichtte de krant Kayhan dat Ali Razini de daders van de op
hem gepleegde aanslag heeft vergeven en zijn aanklacht heeft ingetrokken.139 Het is
135 Iran Daily 3 augustus 2002.
136 Voor Velayat-e Fakih zie pagina 13 van het Algemeen ambtsbericht Iran van 24 augustus 2001. De thans
gedetineerde journalist van het verboden dagblad Fath, Emadeddin Baqi, had in zijn jonge jaren affiniteit met
deze groep en schreef er een boek over. Ook wordt over ex-minister van Cultuur en Islamitische Leiding
Ayatollah Mohajerani wel beweerd dat hij als "religious intellectual" contacten met de "Hojjatieh Association"
niet uit de weg ging. (Neshat, 24 april 1999).
137 Iran 6 juni 2001 en IRNA en AFP 25 juni 2001. De naam van deze weinig bekende messianistische sji'itische
groepering is gelieerd aan de twaalfde imam, de Mahdi. Na zijn terugkeer op aarde zal het tijdperk van de
perfecte sji'itische maatschappij aanbreken. Naar verluidt zouden leden van de Mahdaviat groepering pogingen
hebben ondernomen/willen ondernemen bekende figuren in de Iraanse samenleving uit de weg te ruimen, die
de terugkeer van de Mahdi zouden verhinderen. (Reuters, 23 november 2000).
138 Norouz 18 maart 2002.
139 Kayhan / Iran News 4 december 2002.
35
Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003
nog niet bekend of de de leden van de Mahdaviat-groepering daadwerkelijk in
vrijheid zullen worden gesteld.
3.3.4 Bewegingsvrijheid
Binnenland
In principe mogen burgers zonder officiële toestemming naar elk deel van Iran
reizen en van woonplaats veranderen. Bij binnenlandse vluchten moeten Iraniërs
hun identiteit aantonen met hun geboortecertificaat/identiteitsboekje of paspoort.
Geboorte-/identiteitsboekje
Iedere Iraniër heeft een geboorte-/identiteitsboekje (shenasnameh) met een rode
omslag en een uniek serienummer dat op elke bladzijde met rode inkt is gedrukt.
Daarnaast bevat de shenasnameh een persoonsnummer, dat met pen in het daarvoor
bedoelde vak is geschreven en dat uit één tot vijf cijfers kan bestaan. Dit nummer is
het volgnummer van de afgevende instantie in het desbetreffende jaar. De
combinatie persoonsnummer, geboortedatum en plaats van afgifte is uniek voor de
houder van het boekje.
Iraniërs kennen het persoonsnummer dat in hun geboorteboekje vermeld staat
doorgaans uit hun hoofd, aangezien zij deze bij nagenoeg alle belangrijke transacties
nodig hebben. Het nummer staat niet alleen vermeld op alle andere
identificatiebewijzen (paspoort, rijbewijs, studentenkaart, militaire kaart), maar
moet ook steeds worden genoemd als een bepaalde overheidsdienst wordt verlangd.
Het geboorteboekje wordt na de geboorte door de ouders aangevraagd. Wanneer de
houder van het boekje 18 jaar oud is, wordt een foto toegevoegd. Iraniërs zijn niet
verplicht het geboorteboekje bij zich te dragen.
De eerste twee pagina's van het geboorteboekje bevatten de persoonlijke gegevens
van de houder: voor- en achternaam van de betrokkene, diens geboortedatum
(volgens de Iraanse kalender) en geboorteplaats, de voornaam van diens vader en
moeder alsmede hun persoonsnummer en de plaats van afgifte van hun
geboorteboekjes. Op de middelste twee pagina's worden huwelijken (alsmede
echtscheidingen en het overlijden van de partner) en eventuele kinderen
bijgeschreven. Bij huwelijken worden alle gegevens (voornaam, achternaam,
geboortedatum, nummer en afgifteplaats van het geboorteboekje) van de
huwelijkspartner ingevuld, alsmede het registratienummer van het huwelijk en de
plaats en nummer van het desbetreffende notariskantoor (notary public). Het boekje
wordt bij alle handelingen tevens door de notaris gestempeld.
Op de laatste twee pagina's wordt door middel van stempels aangegeven of
betrokkene bijvoorbeeld voedselbonnen heeft ontvangen en in welke stad de houder
van het boekje heeft gestemd in de verkiezingen.
36
Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003
Naast de oude shenasnamehs zal een nieuwe nationale identiteitskaart in gebruik
worden genomen. De nieuwe kaart heeft een nationale code van 10 cijfers en zal
gebruikt worden bij allerlei belangrijke transacties (trouwen, kopen van land,
aanschaffen van een auto, etcetera). De nieuwe nationale ID-kaart is nog niet in
gebruik genomen, al wordt op de shenasnamehs van nieuw geborenen sinds
ongeveer twee jaar al wel de code van 10 cijfers geplaatst.140
Buitenland: procedures op het vliegveld
Bij uitreis uit Iran wordt de identiteit gecontroleerd met behulp van het paspoort.
Het is niet nodig hierbij ook het geboorteboekje te tonen. Voor zover bekend, zijn er
recentelijk geen wijzigingen in de uitreisprocedure doorgevoerd. De controle op de
luchthaven van Teheran (Mehrabad) is strikt. De feitelijke controles bij uitreis
vinden als volgt plaats.
Bij binnenkomst van de luchthaven worden alle tassen en koffers doorgelicht en
wordt iedereen, mannen en vrouwen gescheiden, gefouilleerd. Soms wordt bij die
gelegenheid naar het paspoort en het ticket gevraagd, doch ook niet-passagiers
mogen dit deel van het gebouw betreden. Vóór het inchecken van de bagage
(waarbij door de luchtvaartmaatschappijen het eventueel benodigde visum streng
wordt gecontroleerd) worden ticket en paspoort gecheckt bij een balie die niet-
passagiers in principe niet mogen passeren, hier wordt evenwel regelmatig de hand
mee gelicht. Hierna volgt de (grondige) paspoortcontrole, waarbij wordt
geverifieerd of de persoon in kwestie op de zwarte lijst voorkomt. Is zulks het geval
(bijvoorbeeld vanwege een niet betaalde belastingschuld, een tegen betrokkene
lopend arrestatiebevel etcetera), dan zal hij niet mogen uitreizen. Vervolgens wordt,
alvorens de reiziger tot de gate wordt toegelaten, de handbagage opnieuw
doorgelicht en de passagier opnieuw gefouilleerd. In sommige gevallen wordt de
passagier gevraagd de schoenen uit te trekken. Een enkele maal wordt bij het
betreden van het vliegtuig, naast de instapkaart, ook het paspoort nogmaals
gecontroleerd.
Naast de vele uitreismogelijkheden vanaf het vliegveld van Teheran, bestaat tevens
gelegenheid om met Iran Air of Mahan Air vanuit Iraanse steden als Ahwaz,
Bandar-Abbas, Mashhad, Isfahan en Shiraz naar diverse bestemmingen binnen en
buiten de regio te vliegen. Op deze Iraanse luchthavens wordt hetzelfde
registratiesysteem als dat op de luchthaven Teheran gehanteerd.
Uitreis over land
Wat de uitgestrekte landgrens met Turkije betreft, is bekend dat de Iraanse, alsook
de Turkse grensautoriteiten moeilijkheden hebben om die deugdelijk te bewaken.
Iraniërs zijn niet visumplichtig voor Turkije, hetgeen inhoudt dat dit land dan ook
140 De verwachting is dat het nog vele jaren zal duren voor het project "vernieuwing shenasnameh" daadwerkelijk
wordt geïmplementeerd.
37
Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003
een populaire bestemming is. Indien men over een paspoort beschikt, kan men
dagelijks per vliegtuig of bus en enige malen per week met de trein van Teheran
naar Istanbul afreizen.
Naar verluidt wordt gebruik gemaakt van de zeeweg om illegaal vanuit Zuid-Iran
naar Dubai en Koeweit te reizen.141 In de praktijk worden geen gevangenisstraffen
opgelegd wegens illegale uitreis. Wel kunnen geldboetes worden geheven.
Jaarlijks keren duizenden in het buitenland verblijvende Iraniërs, waaronder
voormalige asielzoekers, voor korte of langere tijd in het kader van zaken, vakantie
of familiebezoek terug naar hun vaderland. In verreweg de meeste gevallen levert
een dergelijke vrijwillige terugkeer geen enkel probleem op.
3.3.5 Rechtsgang
De werkwijze van de Revolutionaire Rechtbanken is de afgelopen jaren, met name
na het aantreden van president Khatami, enigszins transparanter geworden.
Verdachten ontvangen nu in sommige gevallen kopieën van oproepen,
dagvaardingen en zelfs vonnissen. Voorts is recentelijk een begin gemaakt met de
hervormingen van het justitiële apparaat. Deze zullen leiden tot een herindeling van
de justitiële complexen en onder meer de herinvoering van het bureau van de
openbare aanklager.142 Dit laat overigens onverlet dat deze rechtbanken in Iran nog
zeer veel speelruimte hebben om ongecontroleerd hun onwelgevallige personen aan
te pakken.
Overspel (Zenah)
De bestraffing voor overspel tussen gehuwden is volgens de in Iran geldende
wetgeving doodstraf door steniging (artikel 83 van de Hodoud; enkelvoud:
hadd143).144
Hiervoor is het nodig dat het overspel wettig en overtuigend wordt bewezen door
vier getuigen of een viervoudige bekentenis (artikel 68 en 74). De straf wordt niet
toegepast wanneer de partner van de overspelpleger niet (seksueel) beschikbaar was,
vanwege een reis of een detentie of een vergelijkbare omstandigheid (artikel 86),
wanneer de daders niet van het verbod op de hoogte waren (artikel 66), of wanneer
diegene tot het overspel werd gedwongen (artikel 67). Berouw kan in sommige
141 Zie onder andere: Iran Daily 20 september 2001, Al Watan, Koeweit/ AFP 5 juni 2002, Arab Times, Kuwait
City / AFP 3 augustus 2002, Al-Anba, Koeweit 17 december 2002 en AFP 18 december 2002.
142 AFP 25 november 2002.
143 Het strafwetboek van Iran bestaat uit vijf delen: in het eerste boek worden de algemene begrippen en principes
vastgelegd, het tweede boek bevat de hadd-straffen (Hodoud), het derde boek de vergeldingsstraffen (Qesas),
het vierde boek gaat over bloedgeld (Diyeh) en het vijfde boek bevat de Ta'zirat (overige islamitische
strafwetgeving).
144 Eind december 2002 verscheen in de pers het bericht dat Iran steniging als vorm van doodstraf zou hebben
afgeschaft (Reuters 26 december 2002 en BBC News 27 december 2002).
38
Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003
gevallen leiden tot gratieverlening. Voor ongeoorloofd geslachtsverkeer tussen
ongehuwden geldt een minder zware straf, namelijk 100 zweepslagen (artikel 88).
De daadwerkelijke uitvoering van de doodstraf door steniging is zeldzaam. In de
meest recente gevallen waarbij de doodstraf daadwerkelijk werd toegepast, ging het
steeds om overspel in combinatie met een ander delict, zoals moord of prostitutie.
Wel vonden, met name in de zomer van 2001 maar ook hierna nog, openbare
geselingen plaats, in sommige gevallen vanwege ongeoorloofde seksuele relaties.
Er wordt in de strafwetgeving ten aanzien van overspel geen onderscheid gemaakt
naar godsdienst. Wel is er een bepaling dat bij ongeoorloofd geslachtsverkeer tussen
en niet-moslimman en een moslimvrouw, de man met de doodstraf dient te worden
bestraft (artikel 82 van de Hodoud). Hierbij is niet van belang of de man en vrouw
gehuwd zijn. Er zijn geen recente gevallen bekend van de toepassing van dit artikel.
In principe kan overspel door elke Openbare Rechtbank worden behandeld. Er zijn
tevens een aantal Openbare Rechtbanken die gespecialiseerd zijn in de behandeling
van die zaken die de openbare zeden betreffen, zoals bijvoorbeeld overspel of
alcoholgebruik. Voorbeelden hiervan zijn het Ershad Justitieel Complex en de
rechtbank aan de Wazera Boulevard, beide in Teheran. Verdachten die op heterdaad
worden betrapt, worden vaak naar een dergelijke speciale rechtbank gebracht.
Alcoholgebruik en bezit
Het gebruik en bezit van alcohol is in Iran strafbaar. Op het in het openbaar drinken
van alcoholische dranken staat twee tot zes maanden gevangenisstraf (artikel 701
van de Ta'zirat), op het kopen, vervoeren of opslaan van alcoholische dranken drie
tot zes maanden gevangenisstraf of 74 zweepslagen (artikel 702 van de Ta'zirat), op
het maken, verkopen, aanbieden of importeren van alcoholische dranken drie
maanden tot 1 jaar gevangenisstraf en/of 74 zweepslagen en/of een boete tussen de
1,5 miljoen en 6 miljoen rial (artikel 703 van de Ta'zirat), en op het runnen van een
plaats waar alcoholische dranken worden geserveerd of het uitnodigen van andere
mensen naar een dergelijke plaats drie maanden tot 2 jaar gevangenisstraf en 74
zweepslagen, en/of een boete tussen de 1,5 miljoen en 12 miljoen rial. Wanneer een
combinatie van bovengenoemde overtredingen wordt begaan, wordt de maximale
straf opgelegd (artikel 704 van de Ta'zirat).
Deze straffen worden in de praktijk niet altijd opgelegd. Er zijn vele voorbeelden
van bijvoorbeeld invallen op feestjes waar alcohol wordt geschonken, waarna zowel
de bezoekers als de organisator slechts een boete en een waarschuwing krijgen, al
werd aan het eind van 2002 bij dergelijke invallen soms beduidend harder
opgetreden dan eerder dat jaar.
Bloedwraak en eremoord
39
Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003
De strafmaat bij een eremoord of moord uit bloedwraak is minder dan bij een
gewone moord. Wanneer het gaat om een vete waarbij diverse mensen betrokken
zijn en die in moord resulteert, is de strafmaat 1 tot 3 jaar gevangenisstraf (artikel
615-1 van de Ta'zirat).
Een man die getuige is van overspel door zijn vrouw met een andere man, en die
zich ervan overtuigd heeft dat het overspel met de instemming van zijn vrouw is
gebeurd, mag hen beiden direct doden (artikel 630 van de Ta'zirat). Een dergelijke
moord wordt volgens de Iraanse strafwet niet bestraft. Wanneer het overspel wordt
gepleegd zonder de instemming van zijn vrouw, mag hij alleen de man doden
(artikel 630 van de Ta'zirat).
Wanneer de dader de moord heeft gepleegd bij een poging om het leven, de
integriteit, eer, kuisheid of het bezit van zichzelf of een ander te verdedigen, wordt
de moord niet bestraft. Hierbij moet wel aangetoond worden dat de vrees gebaseerd
was op redelijk bewijs, dat de verdediging proportioneel was en dat er geen
assistentie van overheidsorganen of een minder radicale oplossing voorhanden was
(artikel 625-9 van de Ta'zirat).
3.3.6 Arrestaties en detenties
Detentie en dagvaardingen parlementsleden
Wat in het oog springt in de tweede helft van 2001, zijn vooral de dagvaardingen en
veroordelingen aan het adres van hervormingsgezinde parlementsleden. Zij werden
in toenemende mate het slachtoffer van het conservatieve justitiële apparaat onder
leiding van Ayatollah Hashemi-Shahroudi. Ruim 30 Majlisleden zijn in de laatste
maanden van 2001 voor diverse rechtbanken gedaagd en tot gevangenisstraffen
veroordeeld, sommigen wegens in het parlement, uit hoofde van hun functie, gedane
uitspraken en geleverde kritiek, anderen wegens het participeren in politieke
bijeenkomsten of het schrijven van controversiële artikelen in de kranten waarvan
zij tevens de uitgever zijn. Dit ondanks artikel 86 van de Grondwet, dat als volgt
luidt: "While carrying out their functions as Assembly members, the representatives
of the National Assembly are completely free to express their opinions and cast their
votes. They cannot be prosecuted or arrested for expressing their views in the
Assembly or casting their votes while discharging their functions as
representatives".145
De verontwaardiging onder de Khatami-getrouwe parlementariërs die de
overgrote meerderheid in de Majlis vormen leidde eind 2001 tot tumultueuze
zittingen, spoedbijeenkomsten waarin 160 parlementsleden dreigden massaal af te
145 Volgens de hardliners van het justitiële apparaat en van de Raad van Hoeders betekent dit geenszins dat
parlementsleden immuniteit genieten. "I have reviewed the Constitution, and we do not have the word
immunity", liet Ayatollah Mohammad Yazdi (lid van de Raad van Hoeders) nog op 28 december 2001 tijdens
het Vrijdaggebed weten.
40
Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003
zullen treden (zes van hen hebben inderdaad de daad bij het woord gevoegd), boze
maar loze verklaringen aan de hervormingsgezinde pers, een spoedzitting van het
kabinet dat een speciale bemiddelingscommissie van juristen instelde alsmede tot
een dringend beroep op de parlementsvoorzitter, die op dat moment op bezoek was
in Riyadh, terstond naar Iran terug te keren.
Terwijl nog op 11 december 2001, na een spoedberaad van parlementsvoorzitter
Karroubi met Ayatollah Shahroudi, het vonnis van 7 maanden celstraf (plus een
geldboete en 30 zweepslagen) tegen parlementslid Mohammad Dadfar uit Bushehr
voorlopig werd opgeschort, verbleef een ander hervormingsgezind Majlislid,
Hossein Loghmanian uit Hamedan, gedurende een aantal weken daadwerkelijk in de
Evin-gevangenis. Mevrouw Fatemeh Haqiqatjou werd veroordeeld tot 17 maanden
gevangenisstraf.
Parlementariër Loghmanian, die op 25 december 2001 werd veroordeeld tot 10
maanden gevangenisstraf, omdat deze in het parlement de Iraanse justitie
"ondemocratisch" had genoemd, werd 3 weken later weer vrijgelaten.146 De
vrijlating vond op 15 januari 2002 plaats. Het gratieverzoek was ingediend door het
hoofd van het justitiële apparaat, Ayatollah Hashemi-Shahroudi. De vrijlating van
Loghmanian wordt gezien als één van de zeer zeldzame overwinningen van de
hervormingsgezinden in hun strijd tegen de conservatieven.
Arrestatie en detentie journalisten
Gedurende de verslagperiode werd ook weer een aantal journalisten voor de
rechtbank gedaagd en veroordeeld tot gevangenisstraf, doch het betroffen vooral
studenten die betrokken waren bij universiteitspublicaties, zoals de uitgevers en
medewerkers van de bladen Kavir en Faryad. Wel werden aan het begin van 2002
enige journalisten ontvoerd en na enige tijd weer vrijgelaten. Het aantal van zo'n 40
uitgevers dat op borgtocht vrij is en nog wacht op een rechtszaak, blijft constant. Bij
tijd en wijle worden een of meer van hen voor een hoorzitting opgeroepen, zoals aan
het begin van 2002 de heer Morteza Alviri, oud-burgemeester van Teheran en
uitgever van Hamshahri.147
Nieuw in de afgelopen periode was dat ook een persfotograaf voor de rechter moest
verschijnen. Betrokkene had geen idee wat hem ten laste werd gelegd.148 Na de
rechtszitting zijn hierover geen bijzonderheden meer vernomen.
146 Zie ook de brief van de minister van Buitenlandse Zaken aan de Tweede Kamer van 30 januari 2002 in
antwoord op schriftelijke vragen van het Lid Verhagen over vervolging Iraanse parlementsleden.
147 Hamshahri 28 januari 2002.
148 Hambastegi 4 november 2001.
41
Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003
Arrestaties naar aanleiding van voetbalrellen
Rond de wedstrijden voor de kwalificatie voor het wereldkampioenschap voetbal in
Japan en Zuid-Korea vonden diverse uitbarstingen van geweld plaats. In eerste
instantie ging het om gewone supportersrellen en was nauwelijks sprake van
arrestaties.149 In de hierop volgende wedstrijden trad de politie harder op. Op
5 oktober 2001 werden ruim 100 jeugdige relschoppers gearresteerd150 die evenwel,
al dan niet na betaling van geldboetes, al snel weer op vrije voeten kwamen151. Op
12 oktober 2001 werden naar verluidt rond de 350 personen gearresteerd.152 Dertig
van hen zouden zijn voorgeleid bij een revolutionaire rechtbank. Op 17 oktober
2001 werd vernomen dat 200 van de 350 arrestanten op borgtocht in vrijheid waren
gesteld en dat de rest in detentiecentra zat.153
Toen Iran op 21 oktober 2001 tegen alle verwachtingen in de kwalificatiewedstrijd
tegen het veel zwakkere Bahrein verloor, braken in diverse steden onlusten uit
welke spoedig ontaardden in anti-regime demonstraties, die twee avonden en
nachten duurden. Vanuit het buitenland, met name Los Angeles, werd de menigte
via satellietverbindingen aangezet tot opstand tegen de autoriteiten. De politie,
ondersteund door veiligheidstroepen, had grote moeite de rellen te bedwingen. In
geheel Iran zouden zeker 1000 personen zijn aangehouden.154 De laatste drie
wedstrijden van de serie op 25 en 31 oktober en 15 november verliepen rustiger en
veroorzaakten slechts sporadisch onlusten.
Persberichten over het lot van de gearresteerde personen hoofdzakelijk jongeren
spreken elkaar tegen. De minderjarigen (tussen 13 en 17 jaar) zouden zijn
voorgeleid voor de jeugdrechter. Een groot deel zou zijn vrijgesproken, anderen
moesten een geldboete betalen, terwijl een deel van de relschoppers een
stadionverbod kreeg voor de duur van de kwalificatiewedstrijden.155 Ook werd
gemeld dat enige 16-jarige voetbalvandalen naar een correctiecentrum zijn gebracht
en een 18-jarige naar de Qasr Gevangenis.156 In Karaj werden op 30 oktober 2001
zo'n 80 personen veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van de
wedstrijden.157 Aangenomen wordt dat inmiddels het merendeel van de
voetbaldemonstranten weer op vrije voeten is.158
149 Norouz 9 september 2001 / Iran News en Iran Daily 10 september 2001.
150 Iran 7 oktober 2001.
151 Iran / AFP 11 oktober 2001.
152 Iran Daneshjoo Org. News Service (www.daneshjoo.org) 13 oktober 2001.
153 ISNA / BBC Monitoring Service 17 oktober 2001.
154 Entekhab / Norouz 23 oktober 2001.
155 Iran 25 oktober 2001.
156 Norouz 29 oktober 2001.
157 Iran News 31 oktober 2001.
158 De regeringskrant Iran meldde reeds op 4 november 2001 dat 90% van hen al weer vrij rondliep, terwijl Sedaye
Edalat (hervormingsgezind) een dag later berichtte dat er uiteindelijk zo'n 30 personen in de Evin-gevangenis
op hun rechtszaak wachtten.
42
Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003
Willekeurige detentie
In de praktijk blijkt zelden sprake te zijn van willekeurige detentie. Slechts bij
invallen in privé-woningen, waar feestjes in "westerse" stijl plaatsvinden, of bij het
uiteenslaan van een spontane demonstratie kan het gebeuren dat deelnemers het
slachtoffer worden van willekeurige arrestatie en opsluiting. Doorgaans blijkt in
deze gevallen de detentie van beperkte duur te zijn. De gearresteerden worden, soms
na betaling van een geldboete of het incasseren van zweepslagen, na korte tijd weer
in vrijheid gesteld.
Langdurige incommunicado-opsluiting
Verontrustend is de trend om gedetineerden voor langere tijd "incommunicado" te
houden. Het onderbrengen van gedetineerden in geheime gevangenissen, die naar
verluidt onder beheer staan van de Revolutionaire Garde, kennelijk ter
"voorbereiding" op hun proces, gaat tot de dag van vandaag door.
Gebleken is dat sommige gevangenen na hun incommunicado-periode
bekentenissen afleggen. Politieke gevangenen worden thans met een zekere
regelmaat (naast lange gevangenisstraffen) veroordeeld tot "interne verbanning" in
onherbergzame streken van Iran. Ook komt het voor dat de opgelegde
gevangenisstraf moet worden uitgezeten in klimatologisch onaangename oorden als
Ahwaz of Bandar Abbas.
3.3.7 Mishandeling en foltering159
Geseling
Geseling wordt voornamelijk toegepast bij zogenaamde ontaarde delicten, zoals
alcohol drinken, gemengd dansen of handelen in obscene of pornografische
videofilms. Volgens de Iraanse Shari'a-wetgeving worden mannen staand en met
alleen de geslachtsdelen bedekt gegeseld, terwijl dit bij vrouwen zittend en geheel
gekleed zou gebeuren. Meestal kunnen ook mannen hun bovenkleding echter
aanhouden.
Buiten de wettelijke restrictie dat zweepslagen niet toegediend mogen worden op
gezicht, hoofd en schaamstreek, zijn er voor zover bekend geen algemene restricties
met betrekking tot de ernst van het lichamelijk letsel dat door de geseling mag
worden toegebracht. Wel is bekend dat verdachten soms een beroep doen op hun
gezondheidstoestand in de hoop dat hier rekening mee wordt gehouden. Hieraan
wordt echter niet altijd gehoor gegeven. Voorts bestaat voor de rechter de
mogelijkheid om de zweepslagen toe te laten brengen met de Koran onder de arm
van de beul, wat een zekere verlichting van de straf inhoudt. Het is onbekend in
hoeveel en welke gevallen de bestraffing op deze wijze toegepast wordt.
159 Zie paragraaf 3.1.2. voor de anti-folter wetgeving.
43
Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003
Lijfstraffen, zoals geseling, kunnen in voorkomende gevallen worden afgekocht.
Het is aan de individuele rechter om te bepalen wanneer en in welke mate dit kan.
3.3.8 Verdwijningen
De pers maakte geregeld melding van de verdwijning of ontvoering van journalisten
en studenten. Achteraf, vaak weken later, bleken deze personen te zijn gearresteerd
op last van de Revolutionaire Rechtbank en in sommige gevallen zelfs van de
Speciale Rechtbank voor de Geestelijkheid. Zelfs niet-geestelijken werden door
laatstgenoemd orgaan gearresteerd en verhoord. Dit overkwam de intellectueel
Massoud Aghai160, de journalist Issa Khandan, ex-redacteur bij de verboden kranten
Khordad en Fath161 en Jabbar Azizi die op 3 december 2001, na een ontmoeting in
zijn kantoor met vertegenwoordigers van de Speciale Rechtbank voor de
Geestelijkheid, spoorloos verdween.162 Ook zeven leden van de "Centrale Raad" van
de Islamic Association of Students van de "Sharif Industrial University" ontvingen
dagvaardingen van deze geestelijke rechtbank.163
Twee andere studenten verdwenen in januari 2002 enige tijd uit het zicht: Javad
Rahimpour164 en Arman Rezapour.165 Later bleek dat zij waren gearresteerd door de
Revolutionaire Rechtbank. Rezapour kwam op 19 maart 2002 vrij na betaling van
een borgsom van 500.000 rials. Rahimpour werd na betaling van een borgsom van
200 miljoen rials op 14 april 2002 vrijgelaten.166 Arman Rezapour was, behalve
student, een actief campagnevoerder geweest voor de herverkiezing van president
Khatami.
Siamak Pourzand
Op 24 november 2001 werd de directeur van het Cultureel Centrum van Teheran,
Siamak Pourzand, echtgenoot van de bekende mensenrechtenadvocaat mevrouw
Mehrangiz Kar, door onbekenden ontvoerd toen hij het huis van zijn zuster
verliet.167 Ofschoon een familielid hem na enige weken mocht bezoeken op het
bureau van de "zedenpolitie", bleek hij aldaar niet te zijn gedetineerd. Op 4 mei
2002 werd hij veroordeeld tot 8 jaar gevangenisstraf, onder meer vanwege contacten
160 Iran 29 oktober 2001 en Iran News 30 oktober 2001.
161 Norouz 11 november 2001 en Iran News 12 november 2001.
162 Norouz 8 december 2001 en Iran News 9 december 2001. Massoud Aghai en Jabbar Azizi zijn op
respectievelijk 20 december 2001 (Hamshahri 22 december 2001 en Iran News 24 december 2001) en 24
december 2001 (Norouz 25 december 2001) op borgtocht in vrijheid gesteld. Nadat Issa Khandan in januari
2002 eveneens op borgtocht werd vrijgelaten (IRNA / AFP 30 januari 2002, Tehran Times / Iran News
31 januari 2002), werd hij in oktober 2002 opgeroepen voor de Revolutionaire Rechtbank te verschijnen
(Hayat-e No 12 oktober 2002 en Iran News 13 oktober 2002).
163 IRNA 26 november 2001.
164 Iran Daily 28 januari 2002.
165 Norouz 4 februari 2002.
166 Norouz 16 april 2002 en Iran News 17 april 2002.
167 Amnesty International 28 november 2001.
---
Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003
met familieleden van de vroegere Sjah en samenwerking met de SAVAK (de
geheime dienst ten tijde van de Sjah). Hij zou zijn veroordeeld door een
Revolutionaire Rechtbank, zijn rechtszaak in maart vond echter plaats in een
"special court" op het vliegveld van Teheran. De straf werd later in beroep verhoogd
tot 11 jaar gevangenisstraf. Op 24 juli 2002 bekende Pourzand ten overstaan van de
pers alle tegen hem ingebrachte beschuldigingen (samenwerking met de SAVAK,
contacten met de voormalige keizerlijke familie, contacten met de buitenlandse
media en het doorsluizen van grote sommen buitenlands geld aan
hervormingsgezinde kranten). De "persconferentie" werd op 26 en 28 juli 2002 op
de Iraanse staatstelevisie uitgezonden. Pourzand is sedert november 2002 vanwege
zijn slechte gezondheid tijdelijk in vrijheid gesteld.
Bovengenoemde verdwijningen alsmede andere geruchtmakende
ontvoeringen/arrestaties kregen veel aandacht in het hervormingsgezinde parlement.
Mohsen Mirdamadi, voorzitter van de Commissie voor Nationale Veiligheid en
Buitenlands Beleid, sprak zijn bezorgdheid uit over de ontvoeringen van
studenten168, terwijl Ali Shakouri-Rad en Mohammad Naimipour aandacht vroegen
voor de zaak van Siamak Pourzand.169 Ten behoeve van de verdwenen studenten
werd een speciale onderzoekscommissie gevormd.170
3.3.9 Doodstraf
Ook in de afgelopen periode zijn doodstraffen uitgesproken en voltrokken. Het
betreft veelal aan drugs gerelateerde misdaden, moord, gewapende roofovervallen,
verkrachting, incest en spionage. Het exacte aantal voltrekkingen van de doodstraf
is niet bekend, maar wordt over het jaar 2001 geschat op enige honderden171, terwijl
over het jaar 2002 een vergelijkbaar aantal werd gemeld in de Iraanse pers. De wijze
waarop de doodstraf ten uitvoer wordt gebracht varieert. De meest gehanteerde
manier is ophanging, maar ook onthoofding en, in een enkel geval, steniging komen
voor.
3.4 Positie van specifieke groepen
3.4.1 Dienstplichtigen/militairen
Rekrutering en oproep
In Iran worden alle mannen bij het bereiken van de leeftijd van 18 jaar in het kader
van de dienstplicht opgeroepen om zich te laten keuren. Voor studenten bestaat de
168 Hamshahri 1 januari 2002.
169 Norouz 15 januari 2002 en Iran Daily 16 januari 2002.
170 Hayat-e No 4 februari 2002 en Iran News 5 februari 2002.
171 Amnesty International schrijft in haar jaarboek over 2001 "At least 139 people, including one minor, were
executed, at least two by stoning and one by beheading. At least 285 individuals were flogged. The true figures
may have been considerably higher". Amnesty International Report 2002: Iran.
45
Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003
mogelijkheid om in aanmerking te komen voor uitstel van de dienstplicht. Zij
worden geacht direct na de studie alsnog hun dienstplicht te vervullen. Bij het
oproepbureau kan men kiezen voor het reguliere leger of de Revolutionaire Garde
(Sepah-e Pasdaran). Degenen die kiezen voor de Sepah-e Pasdaran worden
vervolgens aan een selectie onderworpen. De selectie wordt min of meer willekeurig
verricht. De laatste jaren speelt met name het opleidingsniveau een rol in het
selectieproces. Ook connecties kunnen hierbij van invloed zijn.
Basistraining
Zowel rekruten van het reguliere leger als die van de Sepah-e Pasdaran volgen een
basistraining. De duur van deze training beslaat een tijdvak van 8 weken tot 3
maanden. Bepalend voor de duur is het opleidingsniveau van de rekruut en het
onderdeel waar hij wordt geplaatst. Voor de landmacht geldt bijvoorbeeld een
militaire basistraining van 3 maanden. De rekruten van de Sepah-e Pasdaran krijgen
hun militaire basistraining in aparte kazernes met eigen diensten en faciliteiten. De
training bestaat onder meer uit de vakken wapenkennis, wachtlopen, exerceren,
lichamelijke opvoeding, ideologie en religie.
Dienstplichtperiode
De totale duur van de dienstplicht, inclusief de basistraining, bedraagt voor
dienstplichtigen van zowel het reguliere leger als de Sepah-e Pasdaran 21
maanden.172 Dit is bepaald per decreet van oktober 1998. Dit decreet is destijds voor
vier jaar vastgesteld. Een uitzondering op de aangegeven duur bestaat in het geval
de dienstplicht is doorgebracht op een hardship-plaatsing. Bij plaatsing bijvoorbeeld
aan de grens met Afghanistan of Irak geldt slechts een dienstplicht (inclusief
basistraining) van 18 maanden. Daarnaast kunnen sommige dienstplichtigen in
aanmerking komen voor een verkorting van de dienstplichtduur met 2 tot 3
maanden, wanneer zij daartoe een verzoek hebben ingediend met een gegronde
reden (bijvoorbeeld pasgehuwden of hoofden van familie). Iran kent geen
vervangende dienstplicht.
Documenten
Na het afronden van de dienstplicht ontvangen alle dienstplichtigen van de Sepah-e
Pasdaran en het reguliere leger een afzwaaikaart. Op een dergelijke afzwaaikaart
172 In augustus 2002 is er een wetsontwerp bij het parlement ingediend, waarin voorgesteld is de duur van de
dienstplicht van 21 maanden te verminderen tot 18 maanden respectievelijk 15 maanden voor dienstplichtigen
in het geval van een hardship-plaatsing. Dit wetsontwerp haalde geen meerderheid. Inmiddels heeft de pers in
Iran (Hambastegi) op 17 september 2002 gemeld, dat het wetsontwerp opnieuw ingediend zal gaan worden,
waarbij eveneens aan mannen, die ouder zijn dan 30, de gelegenheid wordt gegeven hun dienstplicht af te
kopen. Een langdurig verblijf in het buitenland kan een reden vormen voor het feit dat de militaire dienstplicht
nog niet is vervuld. Wanneer aan de afkoopregeling is voldaan, zouden ook zij in het bezit worden gesteld van
een afzwaaikaart.
46
Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003
staat het militaire registratienummer van de dienstplichtige vermeld. Iraanse mannen
zijn niet verplicht de afzwaaikaart bij zich te dragen.
In Iran kan een man pas een rijbewijs (en/of paspoort) verkrijgen na afronding van
de militaire dienstplicht en na ontvangst van de afzwaaikaart. In het geval er
(tijdelijke) vrijstelling van militaire dienst is verkregen, bijvoorbeeld vanwege
studie, moet het bewijs daarvan overgelegd worden alvorens een rijbewijs (of
paspoort) kan worden aangevraagd.
3.4.2 Etnische groepen
Iran is een lappendeken van etnische minderheden. Zelfs de Farsi sprekende Perzen
maken nog niet de helft van de bevolking uit. De verschillende etnische
minderheden zoeken allen wegen om hun identiteit te kunnen beleven. Er zijn in
Iran geen of nauwelijks bewegingen van enige betekenis die afscheiding nastreven
uit het staatsverband van de Islamitische Republiek.
Arabieren
In het Zuidwesten van Iran leven Arabieren. Zij bewonen de streek met de grootste
oliereserves. Dit gegeven is bij sommigen van invloed op het verlangen naar een
eigen staat. De afkeer van het regime van Saddam Hussein maakt aansluiting bij
Irak echter geen optie. Het Iraanse regime is bekend met deze aspiraties en probeert
tot op zekere hoogte de bevolking in deze streek te paaien met positieve
maatregelen. De indruk bestaat evenwel bepaald niet dat de afscheidingsgedachte
sterk leeft onder de bedoelde Arabische bevolking. Het is slechts bekend dat kleine
afscheidingsbewegingen, welke vanuit Irak opereren en aan Bagdad zijn gelieerd
(bijvoorbeeld het "Arab Front for the Liberation of Ahvaz", AFLA), in bedoelde
streek onrust trachten te zaaien, zonder veel succes. Het Iraanse regime houdt deze
groeperingen nauwlettend in de gaten.
Azeri
De Turks sprekende Azeri's zijn in aantal de tweede etnische groep in Iran. Zij zijn
voor het overgrote deel sji'íet en voegen zich naadloos in de Islamitische Republiek.
Ook in Teheran wonen erg veel Azeri's. Geestelijk Leider Khamenei is zelf Azeri.
Er is een beweging die opkomt voor de culturele rechten van de Azeri's. Thans is er
een radiozender en zijn er Azeri kranten. In Iran is er van een afscheidingsbeweging
geen sprake. Vanuit Bakoe wordt vaak geageerd tegen Iran en wordt het voorgesteld
als zouden veel Azeri's zelfstandigheid of aansluiting bij Azerbaijan verwelkomen.
Vanuit Iran kan dit allerminst worden bevestigd.
Baluchi
Met de Arabieren behoren de aan de Pakistaanse grens wonende Baluchi tot het
armste deel van de bevolking. De provincie Baluchistan staat bekend als belangrijk
transportgebied van drugssmokkel van Pakistan en Afghanistan naar West-Europa
en elders. Iraanse veiligheidsdiensten zijn als bestrijders van de drugssmokkel
47
Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003
bijzonder sterk vertegenwoordigd in de regio. Regelmatig verschijnen in de Iraanse
pers berichten over gewapend treffen tussen drugsbendes en Iraanse
veiligheidstroepen, waarbij aan beide zijden slachtoffers vallen.
Koerden
De meeste aandacht van de autoriteiten in Teheran gaat uit naar de Koerden in het
noordwesten (provincies Kurdestan, Kermanshah en het zuidwesten van de
provincie West-Azerbaijan). De zorg is dat, zodra zich een Koerdische staat zou
ontwikkelen in Noord-Irak, zij zich meer thuis zouden voelen in dat staatsverband
dan in Iran. In het verleden is er sprake geweest van vervolging van separatistische
Koerden.
3.4.3 Homoseksuelen
Homoseksualiteit komt in Iran voor, maar vormt geen reden voor vervolging door
de autoriteiten. In het openbare leven betreft dit een taboe, waarvoor mag gelden:
"don't ask, don't tell". Er zijn recentelijk geen veroordelingen wegens
homoseksualiteit bekend. Ook zijn geen vonnissen bekend waarbij homoseksualiteit
als verzwarende omstandigheid zou hebben gegolden.
Wettelijk kader
In artikel 108 van het Iraanse wetboek van Strafrecht wordt homoseksueel verkeer
gedefinieerd als geslachtsgemeenschap en aanverwante handelingen tussen twee
mannen. De hadd-straf voor homoseksuele geslachtsgemeenschap is de doodstraf,
de manier waarop deze wordt uitgevoerd wordt door de rechter bepaald. De straf
geldt zowel voor de "actieve" als "passieve" deelnemer aan het geslachtsverkeer,
maar alleen als deze meerderjarig en geestelijk gezond zijn en uit vrije wil hebben
gehandeld. Is een van beiden minderjarig dan zal hij, mits hij uit vrije wil heeft
gehandeld, een Ta'zirat-straf krijgen, de straf van de meerderjarige persoon blijft
echter de hadd-straf. Zijn beide deelnemers minderjarig, dan worden zij beiden
volgens Ta'zirat berecht. De Ta'zirat-straf kan oplopen tot 74 zweepslagen.173
In de Hodoud is de straf voor homoseksuele handelingen zonder werkelijk
geslachtsverkeer 100 zweepslagen. Is de "actieve" deelnemer echter een niet-
moslim en de "passieve" deelnemer een moslim, dan geldt voor de "actieve"
deelnemer wel de doodstraf. Wanneer deze handelingen driemaal herhaald zijn, en
iedere keer is een hadd-straf uitgevaardigd, dan wordt bij de vierde maal alsnog de
doodstraf opgelegd. Als twee mannen die geen bloedverwanten van elkaar zijn
zonder noodzaak naakt onder dezelfde deken liggen, wordt een Ta'zirat-straf
173 Artikelen 108 tot en met 113 uit het Iraanse Wetboek van Strafrecht, vertaling door Dr. Sylvia Tellenbach,
Strafgezetse der Islamischen Republik Iran, Freiburg i. Br., Max-Planck-Institut für ausländisches und
internationales Strafrecht, 1996, pagina 54/55.
48
Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003
uitgevaardigd die kan oplopen tot 99 zweepslagen. Op het uit wellust kussen van
een andere man staat een Ta'zirat-straf tot 60 zweepslagen.174
Om volgens Hodoud gestraft te worden moet de betrokkene vier maal voor een
religieuze rechter bekennen, anders zal hij onder Ta'zirat worden berecht. Deze
getuigenis is alleen rechtsgeldig wanneer de betrokkene meerderjarig en geestelijk
gezond is en de getuigenis uit vrije wil aflegt. Homoseksueel verkeer kan alleen
bewezen worden door vier mannelijke getuigen, die de daad met eigen ogen hebben
gezien, een getuigenis van een vrouw is niet geldig. Blijken de getuigenissen vals te
zijn, dan worden de getuigen hiervoor vervolgd.175
De hadd-straf vervalt als de beschuldigde vóór het afleggen van de verklaringen
door de getuigen berouw toont. Toont hij echter na de getuigenverklaringen berouw,
dan vervalt de straf niet.176
Lesbiennes
In artikel 127 van het Wetboek van Strafrecht wordt lesbische liefde omschreven als
het homoseksuele spel van vrouwen met het geslachtsdeel van een andere vrouw.
De bewijsvoering hiervoor is hetzelfde als voor mannelijke homoseksualiteit. De
hadd-straf op lesbische liefde is echter niet de doodstraf, maar 100 zweepslagen
voor iedere deelneemster. Er wordt geen verschil gemaakt tussen "actieve" en
"passieve" deelneemsters, noch tussen moslims en niet-moslims. Liggen twee
vrouwen die geen bloedverwanten zijn, zonder noodzaak, naakt onder dezelfde
deken, dan wordt dit met een Ta'zirat-straf van minder dan 100 zweepslagen
bestraft. Gebeurt dit echter vaker en wordt iedere maal een Ta'zirat-straf
uitgevaardigd, dan volgt bij de derde maal een straf van 100 zweepslagen.177
Ook voor vrouwen geldt: na drie hadd-straffen volgt de doodstraf, berouw vóór het
afleggen van de getuigenverklaringen resulteert in het kwijtschelden van de straf.
Tevens is het bij elkaar brengen van twee of meer personen met als doel
homoseksuele contacten strafbaar. De dader moet tweemaal een bekentenis afgeven
en twee rechtschapen mannen moeten van de "koppelarij" getuigen. Een man kan
voor dit vergrijp 75 zweepslagen krijgen en voor 3 maanden tot een jaar worden
verbannen. Een vrouw krijgt "slechts" 75 zweepslagen.
174 Artikelen 121 tot en met 124, ibidem, pagina 56.
175 Artikelen 114 tot en met 119, ibidem, pagina 55/56.
176 Artikel 126, ibidem, pagina 57.
177 Artikelen 127 tot en met 134, ibidem, pagina 57/58.
49
Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003
3.4.4 Vrouwen
De positie van vrouwen
In de Iraanse grondwet wordt het gezin genoemd als de hoeksteen van de
samenleving en de vrouw in zekere zin als de hoeksteen van het gezin. De algemene
islamitische opvatting dat mannen en vrouwen weliswaar gelijkwaardig, maar niet
gelijk zijn, lijkt in Iran zeker van toepassing te zijn. Vrouwen worden gezien als
verzorgend van aard en over het algemeen wordt van hen verwacht dat zij functies
bekleden die bij hun aard passen. Zo worden naast het moederschap functies in het
onderwijs en de medische zorg als passend voor vrouwen gezien. Op deze delen van
de arbeidsmarkt zijn vrouwen zelfs absoluut noodzakelijk, gezien de verklaring van
meisjesscholen tot "man-vrije" zones en de segregatie van de medische zorg.
Zonder vrouwelijk onderwijzend personeel en vrouwelijke artsen zouden de
vrouwen in Iran onderwijs en medische zorg moeten ontberen. Het is dan ook niet
verbazingwekkend dat de meeste werkende vrouwen in Iran actief zijn in deze
sectoren, hun participatie op andere vlakken van de arbeidsmarkt wordt zelfs
ontmoedigd dan wel verboden.
Volgens artikel 28 van de Iraanse Grondwet mag ieder zelf bepalen wat voor werk
hij of zij graag zou willen verrichten, zolang dit maar binnen de islamitische
principes past, en niemand schaadt. Voor vrouwen gelden echter enkele wettelijke
beperkingen. Zo is het vrouwen volgens de Arbeidswet verboden om zwaar en
gevaarlijk werk te verrichten. Ook is het vrouwen verboden om de positie van
rechter te vervullen. Dit verbod is gestoeld op de opvatting dat vrouwen minder aql
(rede) bezitten. Zij mogen wel andere functies binnen het rechtssysteem bekleden.
Verder is het volgens artikel 1117 van het Burgerlijk Wetboek de man toegestaan
om zijn vrouw te verbieden bepaalde werkzaamheden te verrichten wanneer deze
het gezin op de een of andere manier kwaad berokkenen.
Ook buiten het onderwijs en de medische zorg zijn vrouwen actief, maar in veel
mindere mate. Zo werd bijvoorbeeld in 2001 3,4% van het aantal zetels in de Majlis
bezet door vrouwen178 en was in 1999 9,4% van het aantal beleidsfuncties en andere
posities binnen de overheid bezet door vrouwen.179 Hogere posities, zoals
bijvoorbeeld die van president, zijn voor vrouwen nog uitgesloten. Recentelijk zijn
er evenwel enige ontwikkelingen geweest waaruit duidelijk wordt dat er naar
mogelijkheden is en wordt gezocht het arbeidsterrein voor vrouwen te verruimen. In
Karaj nabij Teheran is de eerste vrouwelijke buschauffeur in dienst getreden180 en
haar voorbeeld zal binnenkort zeker door vrouwen en meisjes in andere Iraanse
178 United Nations Development Programme (UNDP), Human Development Report 2002: Deepening democracy
in a fragmented world, indicator 23 Gender empowerment measure.
179 Ibidem, indicator 27 Women's political participation.
180 IRNA / Reuters 2 november 2002.
50
Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003
steden worden gevolgd. Daarnaast worden momenteel 4000 vrouwelijke
politieagenten opgeleid. Zij zullen nog voor het begin van het nieuwe Iraanse jaar
(21 maart 2003) officieel in dienst treden.181
Wat betreft kleding en gedrag worden aan vrouwen strengere eisen gesteld dan aan
mannen. Van beide seksen wordt geëist dat zij zich bescheiden kleden, wat voor
vrouwen inhoudt dat slechts hun gezicht en handen te zien mogen zijn. Tevens
mogen zij geen make-up en felle kleuren dragen. Sport voor vrouwen is ook aan
banden gelegd. Zo moeten zij, tenzij ze compleet van mannen zijn afgescheiden, de
strikte kledingcodes in acht nemen en zelfs dan mogen zij nog niet alle sporten
beoefenen. Ook mogen zij niet aanwezig zijn bij sportevenementen waarbij de
benen van mannen onbedekt zijn.
De afgelopen jaren worden afwijkingen van de islamitische kledingvoorschriften
echter in toenemende mate gedoogd. Mannen met overhemden met korte mouwen
en vrouwen met open schoenen en gelakte teennagels zijn allang geen uitzondering
meer. Verder dragen vrouwen steeds meer make-up en bedekt de hoofddoek steeds
minder hoofdhaar. In augustus 2002 maakte het ministerie van Onderwijs het
voornemen bekend om met ingang van het schooljaar 2002 op meisjesscholen in
Teheran de islamitische kledingcode niet langer verplicht te stellen.182 Ook de
gedragsregel dat vrouwen en mannen die niet met elkaar getrouwd of aan elkaar
verwant zijn zich niet in elkaars gezelschap mogen bevinden, laat staan elkaar een
strikt verboden hand geven, wordt in de praktijk niet altijd nageleefd.
Sinds medio 2002 zijn de conservatieven echter wel weer in het tegenoffensief
gegaan, in die zin dat speciale politie-eenheden binnenvallen bij feesten waar drank
wordt geschonken en mensen aanhouden op straat die zich "onzedelijk" gedragen.183
Handelingsbekwaamheid
Vrouwen zijn in principe handelingsbekwaam, maar hebben voor het verrichten van
bepaalde handelingen de toestemming nodig van hun man, vader of voogd. Dit is
het geval bij het eerste huwelijk van een vrouw, het aanvragen van een paspoort en
het reizen naar het buitenland. Wanneer een vader geen toestemming geeft, kan de
vrouw zich indien zij meerderjarig is tot de notaris of een familierechtbank
wenden. Indien de vader geen klemmende redenen kan aanvoeren waarom het
huwelijk geen doorgang zou mogen vinden (bijvoorbeeld omdat de aanstaande
echtgenoot crimineel, drugsverslaafd of werkeloos is), zal de rechtbank of notaris in
de meeste gevallen de partners huwen.
Dienstplicht
Er is geen dienstplicht voor vrouwen, noch kunnen zij dienst nemen als
beroepsmilitair.
181 AFP 16 december 2002.
182 Jomhouri-Eslami / AFP 1 augustus 2002.
183 Carolien Roelants, "Modern Teheran in gouden pumps" in: NRC Handelsblad d.d. 19 oktober 2002, pagina 51.
51
Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003
Reis- en identiteitsdocumenten
Vrouwen kunnen zelf een identiteitsbewijs en een paspoort bezitten. Zij kunnen het
paspoort niet zelfstandig aanvragen, hiervoor is toestemming nodig van echtgenoot,
vader of een ander mannelijk familielid.184 185 In geval van afwezigheid daarvan kan
een rechtbank echter binnen drie dagen na de aanvraag het paspoort uitgeven. De
shenasnameh (identiteitsbewijs) wordt bij aangifte van de geboorte van een kind al
uitgegeven.
Aangifte van (seksueel) geweld
In geval van mishandeling kan in Iran aangifte worden gedaan bij de politie. Het
slachtoffer dient zich te vervoegen bij het politiebureau van het eigen district. Indien
de vrouw die aangifte doet van mishandeling door haar echtgenoot daarvan zeer
duidelijke sporen draagt (hevig bloedend, zeer blauwe plekken), kan het gebeuren
dat er terstond een politieagent met het slachtoffer mee naar haar woning gaat om de
dader te ondervragen doch in de meeste gevallen zal deze later een oproep van de
rechtbank (familierechtbank) ontvangen om nader te worden gehoord. Indien de
persoon in kwestie weigert te verschijnen, zal betrokkene opnieuw een oproep
ontvangen.
Indien het een zaak betreft waarbij sprake is van ernstige mishandeling, zal het
slachtoffer door de politie spoedig na de aangifte worden doorverwezen naar de
rechtbank. Deze zal vervolgens op advies van de politie een medisch onderzoek
eisen door het "Forensic Medicine Office". De bevindingen van de arts kunnen later
als bewijs tegen de dader worden gebruikt.
184 U.S. Department of State, Iran Country Reports on Human Rights Practices 2001, Section 2 Respect for Civil
Liberties; Freedom of movement Within the Country, Foreign Travel, Emigration, and Repatriation op
http://www.state.gov/g/drl/rls/hrrpt/2001/nea/8251.htm.
185 Wanneer een gehuwde vrouw een paspoort aanvraagt, dient haar echtgenoot op het aanvraagformulier
toestemming te geven tot de afgifte van het paspoort. Tevens dient hij op dit formulier aan te geven dat hij geen
bezwaar heeft tegen één of meerdere reizen van zijn vrouw naar het buitenland. Vervolgens gaat het echtpaar
naar de notaris van hun district. Deze autoriteit voorziet het formulier van zijn handtekening en stempel,
waardoor de toestemming van de echtgenoot is geformaliseerd. Met deze machtiging (het ondertekende en
gestempelde formulier) keert de echtgenote terug naar het paspoortkantoor. Na enige dagen ontvangt zij dan
haar paspoort. Daarin staat bij de uitreispermissie vermeld dat mevrouw toestemming heeft van haar echtgenoot
voor hetzij één reis, hetzij meerdere reizen naar het buitenland. In de praktijk blijkt dat de meeste gehuwde
vrouwen uit Teheran van hun echtgenoot toestemming krijgen voor meerdere reizen, met andere woorden in
staat worden gesteld gedurende de geldigheidsduur van het paspoort 5 jaar onbeperkt te reizen. Vrouwen
van het platteland staan daarentegen meestal op het paspoort van hun man bijgeschreven. Bij ongehuwde
vrouwen is de procedure hetzelfde, met dien verstande dat in die gevallen de vader of voogd de toestemming
dient te geven.
52
Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003
Abortus
Abortus is in Iran niet toegestaan, tenzij door twee dokters is bevestigd dat de
fysieke of geestelijke gezondheid van de vrouw in gevaar is.186 Voor het aborteren
van een foetus moet volgens de wet bloedgeld (diyeh) worden betaald en volgens de
artikelen 622, 623 en 624 van het Wetboek van Strafrecht kan iemand die helpt een
abortus uit te voeren worden veroordeeld tot gevangenisstraf.187 Aangezien abortus
illegaal is, is er geen regelgeving wat betreft de toestemming van de ouders; over
deze toestemming in het geval van een abortus op medische indicatie is geen
informatie voorhanden.
Een niet-gehuwde vrouw die een abortus laat plegen zal niet om deze reden worden
beschuldigd van overspel. Volgens de strafwet is een zwangerschap op zichzelf
onvoldoende reden om te spreken van bewezen overspel.
Echtscheiding
Vrouwen kunnen zelfstandig een procedure tot echtscheiding beginnen. Er zijn twee
manieren waarop een vrouw een huwelijk kan laten ontbinden, faskh en talaq. Faskh
houdt de nietigverklaring van het huwelijk in, terwijl talaq letterlijk de verstoting
van de vrouw betekent, de man wordt dan als het ware verzocht zijn vrouw te
verstoten. Gronden waarop een vrouw nietigverklaring (faskh) van het huwelijk kan
aanvragen zijn het niet meer kunnen hebben van een normale seksuele relatie door
castratie, impotentie of verwijdering van de geslachtsdelen van de echtgenoot of
zijn krankzinnigheid tijdens of na het huwelijk.188
Volgens het familierecht kan een vrouw een scheiding (talaq) aanvragen wanneer
de echtgenoot faalt om haar te onderhouden of wanneer zijn behandeling van haar
dermate slecht is dat voortzetting van het huwelijk "ontbering en schade" voor haar
veroorzaakt.189
Sinds 1982 staan de gronden waarop een vrouw een echtscheiding kan eisen
vermeld in het huwelijkscontract. Bij ondertekening van het contract moet de man
echter onder elk van deze punten zijn handtekening hebben gezet. Deze punten zijn:
- het falen van de echtgenoot in het onderhoud van de vrouw of andere plichten
gedurende de afgelopen zes maanden;
- wanneer de echtgenoot zijn vrouw zo slecht behandelt dat voortzetting van het
huwelijk voor haar ondraaglijk is (bijvoorbeeld door mishandeling);
- besmetting van de echtgenoot met een ongeneeslijke ziekte die de gezondheid
van de vrouw in gevaar brengt;
186 Hoodfar, Homa, "Bargaining with Fundamentalism: Women and the Politics of Population Control in Iran" op
http://www.hsph.harvard.edu/rt21/globalism/hoodfar.html.
187 "Right to life and Survival" op http://www.avand.net/unicef/database/policy/survivaldevelopment.htm.
188 Artikelen 1121, 1122 en 1125 van het Iraans Burgerlijk Wetboek.
189 Artikelen 1129 en 1130 van het Iraans Burgerlijk Wetboek.
53
Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003
- krankzinnigheid van de echtgenoot in gevallen waarin de Shari'a
nietigverklaring van het huwelijk niet toestaat;
- het falen van de echtgenoot om zich te onthouden van een beroep dat in
tegenstrijd is met de maatschappelijke positie van zijn vrouw;
- veroordeling van de echtgenoot tot vijf jaar gevangenisstraf of meer of het falen
van de betaling van een boete wat resulteert in vijf jaar gevangenisstraf of meer;
- verslaving van de echtgenoot aan iets schadelijks dat volgens de rechtbank
schadelijk is voor het gezin en het echtelijke leven voor de vrouw moeilijk
maakt;
- verlating van het echtelijke leven door de echtgenoot zonder reden, voor meer
dan 6 maanden. De rechtbank beslist over de kwestie van zijn verlating en de
acceptatie van het excuus;
- veroordeling van de echtgenoot voor een overtreding die te maken heeft met
hadd of Ta'zirat die in tegenstrijd is met de positie van de familie en de
echtgenote;
- het falen van de echtgenoot om na vijf jaar huwelijk een kind te verwekken;
- verdwijning van de echtgenoot, wanneer de rechtbank hem zes maanden na de
aanmelding hiervan door de echtgenote bij de rechtbank als verdwenen
bestempelt;
- tweede huwelijk van de echtgenoot zonder toestemming van de eerste
echtgenote en zijn falen om meerdere echtgenotes gelijk te behandelen.190
Vrouwen die getrouwd zijn voor 1982 hebben deze punten dus niet in hun
huwelijkscontract staan. Deze vrouwen zijn te verdelen in twee groepen:
1. vrouwen die zijn getrouwd voor 1967. Slechts in een klein deel van de
huwelijkscontracten uit deze periode staan voorwaarden. Wanneer zulke
voorwaarden zijn gesteld kan een vrouw zich nog steeds daarop beroepen. Zijn
deze voorwaarden echter niet gesteld, dan kan zij zich beroepen op de
voorwaarden van faskh en scheiding zoals die in het familierecht staan;
2. vrouwen die zijn getrouwd tussen 1967 en 1982. In de huwelijkscontracten van
deze groep staat een bepaling die hun het recht geeft van hun man te scheiden.
Wanneer een vrouw in die periode is getrouwd en tevens een huwelijkscontract
kan overleggen is deze stipulatie nog steeds geldig.191
Huwelijk, kinderen, echtscheiding en overlijden van de partner worden allemaal
genoteerd in de shenasnameh (identiteitsbewijs). Echtscheiding wordt tevens in het
huwelijkscontract genoteerd. Of ook overlijden daarin wordt opgetekend is niet
duidelijk.
190 Mir-Hosseini, Ziba, Marriage on Trial; A Study of Islamic Family Law, Londen/New York, I.B. Tauris & Co
Ltd. Publishers, 1993, pagina 57.
191 Ibidem, pagina 56.
54
Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003
Gescheiden vrouwen
Er zijn geen wettelijke bepalingen die een gescheiden vrouw verbieden na een
echtscheiding zelfstandig te blijven wonen. Gebruikelijk is echter wel dat, wanneer
er geen kinderen zijn, de vrouw terugkeert naar het ouderlijk huis. In het geval dat
zij de voogdij over de kinderen heeft is het mogelijk dat zij zelfstandig woont.
Voor het functioneren van een gescheiden vrouw in de samenleving of op de
arbeidsmarkt bestaan geen juridische beperkingen, doch wel maatschappelijke. Zo is
het in de praktijk moeilijker voor een gescheiden vrouw om een baan te vinden en is
hertrouwen moeilijk. Een man zal niet snel een gescheiden vrouw als eerste vrouw
nemen.
Zwangerschap van ongetrouwde vrouwen
Volgens artikel 73 van het Wetboek van Strafrecht kan zwangerschap van een
ongetrouwde vrouw op zichzelf geen reden voor bestraffing zijn, tenzij (op grond
van getuigenissen of bekentenissen) bewezen wordt dat zij overspel heeft gepleegd.
Het is voor een ongehuwde moeder mogelijk om voor het betreffende kind een
shenasnameh aan te vragen. Op het sociale vlak kunnen moeder en kind wel
problemen verwachten. Zij worden soms bijvoorbeeld door vrienden en kennissen
gemeden of door familieleden verstoten. Deze ongehuwde moeders belanden
daardoor soms op straat.
3.4.5 Minderjarigen
Opvangmogelijkheden
In Iran bestaat een goed functionerend opvangsysteem voor kinderen die geen
ouders meer hebben. Zij worden in eerste instantie opgevangen door familieleden.
Minderjarigen die om de een of andere reden niet langer bij familieleden kunnen
verblijven, kunnen worden ondergebracht in opvangtehuizen ("residential centres")
of pleeggezinnen. Momenteel zijn ruim 5000 kinderen ondergebracht in
opvangtehuizen en een kleine 2000 bij pleeggezinnen. Het Bureau for Residential
and Foster Care van Behzisti, de welzijnsorganisatie van de Iraanse regering, is
verantwoordelijk voor de plaatsing van de kinderen.
Behzisti beheert momenteel ongeveer 300 opvangtehuizen. 190 hiervan maken
daadwerkelijk deel uit van de welzijnsorganisatie, terwijl 110 hiervan gerund
worden door liefdadigheidsinstellingen. Deze staan echter wel onder toezicht van
Behzisti. Daarnaast is er nog een onbekend aantal onafhankelijke opvangtehuizen,
dat niet direct onder toezicht van Behzisti staat, maar waar deze organisatie wel
contact mee onderhoudt.
Voorts dragen het Imam Khomeini Relief Committee en de Mostazafan
("downtrodden", dat wil zeggen: vertrapten) Foundation twee aan de Iraanse
---
Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003
overheid gelieerde organisaties ook verantwoordelijkheid voor achtergestelde
kinderen.192
Hoewel er in Iran aanzienlijk wordt geïnvesteerd in de opvang van (ouderloze)
minderjarigen, is het moeilijk een inschatting te maken in hoeverre elk willekeurig
(wees)kind ook toegang tot deze opvang heeft. In het geval een kind de hulp van het
Bureau for Residential and Foster Care van Behzisti zou inroepen, dan zou deze
organisatie zeker zorgdragen voor adequate opvang. In eerste instantie zou die
contact opnemen met de familieleden van het kind, ook in het geval dit kind van
huis is weggelopen.
Weggelopen meisjes worden vaak wanneer ze in Teheran aankomen al op het
busstation opgepikt door de politie, die ze naar een opvanghuis voor weggelopen
meisjes brengt. In eerste instantie wordt gepoogd de meisjes terug te laten keren
naar hun familie. Als dat niet lukt, blijven ze in het opvanghuis en krijgen daar een
opleiding totdat ze 18 jaar oud zijn.
Meerderjarigheid en handelingsbekwaamheid
In Iran zijn kinderen op jongere leeftijd meerderjarig dan dat ze handelingsbekwaam
zijn. Volgens artikel 1210 van het Wetboek van Familierecht worden jongens
meerderjarig bij het bereiken van een leeftijd van 15 volle maanjaren, meisjes bij
een leeftijd van 9 volle maanjaren.193 Op die leeftijd is een kind wettelijk gezien in
de puberteit (hij of zij heeft de senn-e bolugh bereikt). Vanaf deze leeftijd mag men
trouwen en valt men onder het volwassenenrecht, maar er zijn ook nog een aantal
zaken uitgesloten. Zo is het personen onder de 15 jaar verboden om te werken
(enige uitzonderingen in de wet, zoals landbouw, daargelaten) en heeft men pas
stemrecht vanaf 16 jaar. Tevens is het pas vanaf 18 jaar toegestaan zelfstandig een
financiële transactie te verrichten, tenzij een persoon jonger dan 18 jaar van de
rechtbank een verklaring heeft gekregen dat hij/zij daartoe capabel is.194
In sociaal-cultureel opzicht worden jongeren van 16 en 17 jaar nog wel gezien als
kinderen, tenzij ze getrouwd zijn.
Leerplicht
Leerplicht geldt vanaf 6 jaar gedurende de lagere schoolperiode, die normaliter 5
jaar duurt.195
192 In 1996 zou volgens een rapportage van de VN-Commissie voor de Rechten van het Kind (CRC/C/41/Add.5,
23 juli 1998) 5% van alle minderjarigen in Iran op de een of andere manier steun hebben ontvangen van het
"Imam Khomeini Relief Committee".
193 De leeftijd op de shenasnameh en in het paspoort is gerekend in zonnejaren.
194 Ebadi, Shirin, "Children Rights Convention and Child Rights in Iran" in Azma; Cultural, Social & Political
Magazine, no.5, Nov. 1999.
195 Committee on the rights of the child, State Party Report: Islamic Republic of Iran, 1998,
http://www.hri.ca/fortherecord1999/documentation/tbodies/crc-c-41-add5.htm, VI Education, Leisure,
Recreation and cultural activities.
56
Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003
Paspoort en identiteitsbewijs
Kinderen krijgen na geboorte een eigen shenasnameh. Volgens de Paspoortwet uit
1972 moeten personen onder de 18 jaar toestemming van hun vader of voogd
hebben om een paspoort te verkrijgen.
57
Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003
4 Migratie
4.1 Migratiestromen- en oorzaken
Iraniërs verlaten hun land vooral vanwege de economische omstandigheden. De
werkeloosheid is hoog in Iran en voor jongeren (ongeveer 70% van de bevolking is
jonger dan 30 jaar) is het zeer moeilijk een baan te vinden en om zeer belangrijk
in deze traditionele samenleving op eigen financiële krachten een gezin te
stichten. De wil om Iran te verlaten, vooral onder opgeleide jongeren, is
wijdverbreid, mede vanwege de beperkingen die jongeren ondervinden in hun
sociale leven.196
4.2 Opvang van binnenlands ontheemden
De centrale overheid voert de feitelijke macht uit over haar gehele grondgebied. Het
is voor personen die te vrezen hebben voor mensenrechtenschendingen door de
centrale overheid derhalve niet mogelijk zich daaraan binnen Iran te onttrekken.
4.3 Activiteiten van internationale organisaties
In Iran zijn diverse internationale hulporganisaties actief, waaronder UNHCR,
UNDP, UNDCP, UNICEF, WFP, het Internationale Comité van het Rode Kruis
(ICRC), Médecins Sans Frontières, Médecins du Monde, IOM.
De activiteiten van UNHCR in Iran richten zich op de opvang en gefaciliteerde
terugkeer naar Afghanistan en Irak van vluchtelingen uit die landen. Op 3 april 2002
sloot Iran in Genève een overeenkomst met de Afghaanse interim-regering en
UNHCR over de (vrijwillige) repatriëring van Afghaanse vluchtelingen vanuit Iran
naar Afghanistan.197 Op 9 april 2002 werd een begin gemaakt met het
repatriëringsprogramma. Eind november 2002 waren er ruim 250.000 Afghanen
naar hun land teruggekeerd.
De laatste maanden bereidt Iran zich actief voor op een mogelijke instroom van in
eerste instantie 150.000 Iraakse vluchtelingen. De Iraanse Rode Halve Maan
(IRHM) is hierbij door de Iraanse overheid aangewezen als "lead agency". Binnen
de VN zal UNHCR als zodanig fungeren. Het Internationale Rode Kruis gaat bij de
planning uit van een aanzienlijk lagere (initiële) instroom van rond de 50.000.
196 "Khatami says Iran incapable to attract expatriates to return home" in: Iran Weekly Press Digest, Vol. 15, No.
33, August 10-16, 2002, p. 4.
197 AFP 3 april 2002.
58
Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003
UNHCR verzet zich niet tegen gedwongen terugkeer van uitgeprocedeerde
afgewezen Iraanse asielzoekers, mits een zorgvuldige asielprocedure heeft
plaatsgevonden.198
4.4 Beleid van andere Europese landen
De meeste Europese landen die te maken hebben met Iraanse asielzoekers achten
terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers naar Iran verantwoord. Het betreft
Frankrijk, Denemarken, Duitsland (dit land zond in de eerst vier maanden van 2002
28 personen gedwongen terug naar Iran), Italië, Noorwegen en Zwitserland. In
principe sturen deze landen uitgeprocedeerde Iraanse asielzoekers dan ook terug. Of
het hierbij gaat om goed gedocumenteerde, onvolledig gedocumenteerde of
ongedocumenteerde Iraniërs is niet bekend. Frankrijk, Italië en Zwitserland geven
aan dat de feitelijke verwijdering van een individuele asielzoeker soms opgeschort
dient te worden vanwege het uitblijven van medewerking bij de afgifte van
reisdocumenten door de Iraanse autoriteiten. Denemarken zegt deze problemen niet
te ondervinden, omdat vrijwel alle asielzoekers met een geldig paspoort en een
geldig visum dat land binnenkomen.
Het Verenigd Koninkrijk en Griekenland gaven halverwege 2002 aan dat van
gedwongen terugkeer van uitgeprocedeerde Iraanse asielzoekers geen sprake was.
198 Zie bijlage II.
59
Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003
5 Samenvatting
De machtsstrijd tussen de conservatieven en de hervormingsgezinden over de
toekomst van de Islamitische Republiek Iran heeft zich de afgelopen periode
voortgezet. De conservatieven schuwden geen enkel middel om het de president,
zijn regering en het parlement onmogelijk te maken ook maar enige vooruitgang te
boeken op het pad van geplande hervormingen.
Ook in de afgelopen periode bleef de mensenrechtensituatie in Iran reden tot zorg
geven. Na eerst de studenten en vrijwel alle kopstukken van de vreedzame oppositie
monddood te hebben gemaakt, kreeg het gerechtelijk apparaat, dat wordt
gedomineerd door de conservatieven, het eind 2001 voor elkaar het eerste
hervormingsgezinde parlementslid achter de tralies te doen belanden.
Na een zekere periode van ontspanning begin 2002, gedurende welke de
hervormingsgezinde kranten grotere vrijheden leken te krijgen, rechtszaken tegen
journalisten werden stopgezet en de in 2001 gearresteerde aanhangers/leden van de
IFM op borgtocht werden vrijgelaten, namen de intimidaties van het gerechtelijk
apparaat jegens journalisten, parlementariërs en dissidenten eind april 2002 weer
toe. Opeens werd een flink aantal journalisten opgeroepen voor de rechtbank te
verschijnen en werden er gevangenisstraffen tegen hen uitgesproken en belandde
een enkeling achter de tralies. Ook moesten parlementariërs weer voor de rechtbank
verschijnen. Medio 2002 waren mensenrechtenschendingen weer aan de orde van de
dag. In het bijzonder kritische hervormingsgezinden (onder wie intellectuelen,
journalisten, uitgevers, schrijvers, advocaten, studenten en sinds eind 2001 ook
parlementariërs), bahá'i en leden van verboden oppositionele groeperingen die in
Iran actief zijn, lopen hierbij het risico slachtoffer te worden.
Een aantal Europese landen acht repatriëring van uitgeprocedeerde asielzoekers naar
Iran verantwoord. In principe sturen deze landen uitgeprocedeerde Iraanse
asielzoekers dan ook terug. Vanwege het uitblijven van medewerking bij de afgifte
van reisdocumenten door de Iraanse autoriteiten kan de feitelijke repatriëring soms
geen doorgang vinden. Het Verenigd Koninkrijk en Griekenland achten gedwongen
terugkeer naar Iran niet verantwoord.
UNHCR verzet zich niet tegen gedwongen terugkeer van uitgeprocedeerde
afgewezen Iraanse asielzoekers, mits een zorgvuldige asielprocedure heeft
plaatsgevonden.
60
Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003
I Literatuurlijst
Bij de totstandkoming van dit ambtsbericht zijn onder meer de onderstaande
openbare bronnen geraadpleegd:
Amnesty International (www.amnesty.org)
- Report 2002, covering the period January to December 2001
Economist Intelligence Unit (www.eiu.com)
- Country Reports Iran, August 2001 December 2002
- Country Profile 2002 Iran
Human Rights Watch (www.hrw.org)
- Iran: A legal System that Fails to Protect Freedom of Expression and
Association, December 2001
- World Report 2002, Events of 2001, November 2000 to November 2001
International Crisis Group (ICG)
- Iran: The Struggle for the Revolution's Soul ICG Middle East Report N°5,
5 August 2002
UK Immigration and Nationality Directorate (www.ind.homeoffice.gov.uk)
- Country Assessment Iran, April 2002
- Country Assessment Iran, October 2002
United Nations (www.un.org)
- Maurice Copithorne, Special Representative of the Commission on Human
Rights Situation of human rights in the Islamic Republic of Iran A/56/278,
Report, 10 August 2001
- Commission on Human Rights Question of the violation of human rights and
fundamental freedoms in any part of the world E/CN.4/2002/42, 16 January
2002
- Commission on Human Rights Question of the violation of human rights and
fundamental freedoms in any part of the world E/CN.4/2002/NGO/101.
Written statement submitted by the Organization for Defending Victims of
Violence (ODVV), 31 January 2002
- Commission on Human Rights Question of the violation of human rights and
fundamental freedoms in any part of the world E/CN.4/2002/NGO/133.
Written statement submitted by the Reporters sans frontières international,
13 February 2002
- General Assembly Situation of human rights in the Islamic Republic of Iran
A/res/56/171, Resolution, 26 February 2002
61
Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003
- Commission on Human Rights Question of the violation of human rights and
fundamental freedoms in any part of the world E/CN.4/2002/L.33, 11 April
2002
- Commission on Human Rights Report to the economic and social council on
the fifty-eighth session of the commission E/CN.4/2002/L.10.Add.9, 26 April
2002
United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) (www.unhcr.ch)
- Background Paper on Refugees and Asylum Seekers from the Islamic Republic
of Iran, Centre for Documentation and Research, Genève, January 2001
United Nations Development Programme (UNDP) (www.undp.org)
- Human Development Report 2002
U.S. Committee for Refugees (www.refugees.org)
- World Refugee Survey 2002: Middle East, Iran
U.S. Department of State (www.state.gov)
- Country Reports on Human Rights Practices 2001: Iran, Released by the
Bureau of Democracy, Human Rights, and Labor, March 4, 2002
- International Religious Freedom Report 2002: Iran, Released by the Bureau of
Democracy, Human Rights, and Labor, October 7, 2002
62
Algemeen ambtsbericht Iran | februari 2003
II Brief inzake standpunt UNHCR met betrekking tot Iran
63
---- --