Hoge Raad der Nederlanden

Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AF4207 Zaaknr: 01105/02


Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage Datum uitspraak: 25-03-2003
Datum publicatie: 25-03-2003
Soort zaak: straf -
Soort procedure: cassatie

25 maart 2003
Strafkamer
nr. 01105/02
SM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 9 juli 2001, nummer 23/002914-00, in de strafzaak tegen: , geboren te op 1967, wonende te , ten tijde van bestreden uitspraak gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Utrecht" te Nieuwegein.

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Utrecht van 11 september 2000 - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 2 primair tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 1. "moord" en 2. "doodslag" veroordeeld tot achttien jaren gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van f 7.500,--, en haar voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering en heeft het Hof de benadeelde partijen en niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. C.N.G.M. Starmans, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld.
Namens de benadeelde partijen en heeft mr. D. Koningsbloem, advocaat te Utrecht, bij schrifturen telkens een middel van cassatie voorgesteld.
De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn cassatieberoep en dat de namens de benadeelde partijen ingediende middelen buiten beschouwing moeten blijven.

3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

Nu de verdachte - nadat de aanzegging als bedoeld in art. 435, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering hem op 24 mei 2002 in persoon was gedaan - eerst op 14 februari 2003, dus niet binnen de bij de wet gestelde termijn van twee maanden bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, Sv, zodat de verdachte in het beroep niet kan worden ontvangen.

4. Beoordeling van de schrifturen van de benadeelde partijen

4.1. Art. 421, vierde lid, Sv voorziet in het instellen van hoger beroep door een benadeelde partij tegen de afwijzing van haar vordering door de rechter in eerste aanleg indien noch de verdachte noch het openbaar ministerie appèl heeft ingesteld. De wet bevat geen regeling ten aanzien van het instellen van beroep in cassatie door een benadeelde partij indien haar vordering door de appèlrechter in het strafgeding niet-ontvankelijk is verklaard dan wel is afgewezen en noch de verdachte noch het openbaar ministerie cassatieberoep heeft ingesteld (vgl. HR 26 februari 2002, LJN AD7011, NJB 2002, blz. 769). Evenmin bevat de wet zo een regeling voor het geval de verdachte onderscheidenlijk het openbaar ministerie in het ingestelde cassatieberoep niet kan worden ontvangen. Daaruit moet worden afgeleid dat de wetgever van een dergelijke voorziening niet heeft willen weten.
Dat brengt mee dat de Hoge Raad in de genoemde gevallen niet bevoegd is tot de beoordeling van een op de voet van art. 437, derde lid, Sv ingediende schriftuur van een benadeelde partij.

4.2. Uit het vorenoverwogene volgt dat de namens de benadeelde partijen ingediende schrifturen onbesproken moeten blijven.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en E.J. Numann, in bijzijn van de waarnemend-griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 25 maart 2003.


*** Conclusie ***

Nr. 01150/02
Mr Fokkens
Zitting: 28 januari 2003

Conclusie inzake:

1. Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam vrijgesproken van hetgeen onder 2 primair ten laste is gelegd en veroordeeld tot wegens 1. moord en 2. doodslag tot achttien jaren gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de vordering benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van fl. 7.500,- en heeft het Hof de benadeelde partijen en niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen.

2. Tegen deze uitspraak heeft verdachte cassatieberoep doen instellen.

3. De aanzegging ex art. 435, tweede lid, Sv is op 24 mei 2002 rechtsgeldig in persoon betekend. Ingevolge art. 437, tweede lid, Sv dient de verdachte op straffe van niet-ontvankelijkheid binnen twee maanden na betekening van vorenbedoelde aanzegging door een advocaat een schriftuur houdende middelen van cassatie te doen indienen. De termijn voor het indienen van een schriftuur eindigde op 23 juni 2002. Namens de verdachte is geen schriftuur houdende middelen van cassatie ingediend.

4. Namens de hiervoor genoemde benadeelde partijen en heeft mr. D. Koningsbloem, advocaat te Utrecht, een middel van cassatie voorgesteld. Aan de bespreking van het in die schrifturen voorgestelde middel van cassatie kom ik niet toe. De vordering van de benadeelde partij kan namelijk alleen in het kader van een behandeling van de zaak op het cassatieberoep van de verdachte of het openbaar ministerie aan de orde komen. De benadeelde partij heeft geen zelfstandige bevoegdheid tot het instellen van cassatieberoep. Vgl. de discussie in het kader van de parlementaire behandeling van de Wet Terwee over de vraag of de benadeelde partij een eigen bevoegdheid zou moeten worden toegekend om beroep aan te tekenen tegen de beslissing van de strafrechter op haar vordering (TK 21 345, nr. 4, p. 9; nr. 5, p. 7 e.v.). Nu verdachte in zijn beroep niet kan worden ontvangen, moeten de namens de benadeelde partijen ingediende middelen buiten beschouwing blijven.

5. Ik merk nog op dat de benadeelde partijen er bij gelegenheid van de betekening ingevolge art. 435, tweede lid, Sv op zijn gewezen dat geen schriftuur was ingediend en voorts dat in de daarbij gevoegde bijsluiter ter toelichting vermeld staat dat in deze situatie de Hoge Raad namens de benadeelde partij voorgestelde klachten niet in behandeling neemt.

6. Deze conclusie strekt ertoe dat de verdachte niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn cassatieberoep.

De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,

plv.