KNMG
Voorzitter Hagenouw op Farmacongres
Vandaag 19 maart, was KNMG voorzitter Ruud Hagenouw te gast als
spreker op het Farmacongres 2003 in Rotterdam. Tijdens dit vierde
nationale congres sprak de voorzitter over; de zinnig en zuinig
voorschrijvende arts, de samenwerking van de arts met apothekers en
farmaceutische industrie en de rol van verzekeraars bij doelmatig
geneesmiddelengebruik.
Speech Ruud Hagenouw, Farmacongres 19 maart 2003 in Rotterdam
Onderwerp ''Doelmatigheid van geneesmiddelengebruik: de arts als
voorschrijver''
Geachte dames en heren,
Het is mij een groot genoegen om hier als voorzitter van de KNMG
aanwezig te zijn. De federatie KNMG telt 32.500 leden. Dit zijn
huisartsen, medisch specialisten, verpleeghuisartsen,
verzekeringsartsen, bedrijfsartsen en artsen in dienstverband.
Tot op heden heb ik tijdens dit boeiende congres diverse nieuwe
gezichtspunten op een aantal onderwerpen gehoord. In mijn inleiding nu
wil ik ingaan op een aantal thema's die direct te maken hebben met de
relatie tussen de farmaceutische zorg en artsen. Van belang hierbij
acht ik het tegengaan van een ongebreidelde kostenstijging in de zorg
onder toename van kwaliteit van zorg.
Zoals u in het programma van deze dag al las, bouw ik mijn betoog op
langs de volgende vier punten:
A) Zinnig en zuinig voorschrijven, doelmatig geneesmiddelengebruik en
de rol van de arts als voorschrijver
B) Samenwerking met de apothekers
C) Wat kan de verzekeraar voor de arts betekenen?
D) Samenwerking met farmaceutische industrie; tot waar loopt ieders
verantwoordelijkheid?
A) Zinnig en zuinig voorschrijven, doelmatig geneesmiddelengebruik en
de rol van de arts als voorschrijver
Van belang is om permanent de doelmatigheid van het
geneesmiddelengebruik te verbeteren. De arts bezie ik hier als
voorschrijver. Artsen die geneesmiddelen voorschrijven zijn onder
andere: huisartsen en medisch specialisten. Op het scherm ziet u nu
welke specialisten met name in grotere hoeveelheden medicijnen
voorschrijven. Internisten, cardiologen, dermatologen, venereologen,
kinderartsen, klinisch geriaters, longartsen, maag-, darm en
leverartsen, neurologen, obstetristen en gyneacologen, oogheelkundigen
en psychiaters, oncologen en radiologen, reumatologen en urologen.
De voorschrijver is belangrijke sleutel tot de omvang van het geneesmiddelengebruik. Die omvang is te beïnvloeden met verschillende instrumenten, die ik hierna noem. De totale kosten van het geneesmiddelengebruik worden maar ten dele door de omvang van het gebruik bepaald, voor het overige wordt dit door de prijs van het geneesmiddel bepaald. De weg die het geneesmiddel aflegt van industrie via groothandel naar apotheek en ten slotte naar de patiënt zit vol met prijskaartjes; daar gaan weer anderen over.
Wat doen artsen om zinnig en zuinig voor te schrijven? Artsen hebben
veel initiatieven genomen om doelmatiger voor te schrijven, zoals:
* Ontwikkelen van medische standaarden en richtlijnen en van daaruit
ontwikkelen van formularia (= zinnig voorschrijven).
* Betrekken van de kosten in de formularia (= zuinig
voorschrijven).
* Voorschrijven op stofnaam (= zuinig voorschrijven).
Een van de federatiepartners van de KNMG, de LHV heeft samen met
het NHG het project Voorschrijven op stofnaam geïnitieerd. Het
idee is dat de arts de stofnaam op het recept schrijft en de
apotheker het middel erbij kiest dat hij of zij het goedkoopste
heeft kunnen inkopen. Dit voorschrijven op stofnaam is bij veel
huisartsen de 'standaard' geworden.
* Initiatief van de LHV en het NHG om Elektronisch
Voorschrijfsysteem (EVS) te introduceren. Het werken in het EVS
stimuleert voorschrijven volgens formularia èn op stofnaam.
Daardoor wordt de doelmatigheid van de prescriptie bevorderd.
Hoewel steeds meer artsen volgens het EVS werken, functioneert dit
systeem door een aantal zaken nog niet naar tevredenheid. Er zijn
diverse technische problemen en problemen bij de gebruikers.
Artsen gebruiken het systeem soms niet optimaal.
Het is u vast niet ontgaan dat de zaterdagkranten meldden dat de
zorgverzekeraars geen praktijkverpleegkundigen bij huisartsen meer
willen betalen omdat het EVS te weinig besparingen heeft
opgeleverd. Volgens de LHV komt dat omdat de prijzen van generieke
middelen in de tussentijd sterk zijn gestegen, zodat de
uiteindelijke meeropbrengst van het EVS sterk afnam. Ik denk dat
het daarnaast wellicht ook zo is dat minder huisartsen dan
verwacht het systeem gebruiken. Laten we er in elk geval voor
zorgen dat deze opschudding niet tot het voortijdige einde van het
EVS leidt. Het EVS gaat immers niet alleen om goedkoper, maar
vooral om effectiever en dus kwalitatief beter voorschrijven. Als
we nu het EVS-kind met het badwater weggooien, hebben we geen
middel meer in handen om huisartsen geautomatiseerd te
ondersteunen in goed voorschrijfgedrag!
Voorts is van belang dat er voldoende onafhankelijke informatiebronnen
zijn naast de informatie die de artsen van de industrie krijgen. Dit
zijn:
* farmcotherapeutisch kompas van CVZ
* Geneesmiddelenbulletin
* Goed functionerende bijwerkingen registratie (Lareb is opgezet
door artsen en apothekers. Lareb is een voortzetting van het
bijwerkingenbureau waar de KNMG destijds initiatiefnemer van was).
* Medische vaktijdschriften
B) Samenwerking met de apothekers en het FTO
De apotheker is een belangrijke partner in het opstellen van
formularia. Zijn of haar kennis van de farmacologie is doorgaans vele
malen groter dan die van de arts. Dat zal mijn hier aanwezige collega
Favié van de KNMP graag beamen. Daarom is het van groot belang om de
kwaliteit van de farmacotherapie voortdurend te verbeteren.
In Farmaco Therapeutische Overleggen (FTO's) wordt de medisch
inhoudelijke kennis van de dokter met de farmacologische kennis van de
apotheker gebundeld. De FTOs bestaan al ruim 10 jaar en sinds een
aantal jaren wordt geprobeerd dit soort overleg uit te breiden naar de
2e lijn Transmuraal (FTTO). Deze stap vind ik belangrijk voor de
continuïteit van de farmacotherapie tussen huisarts, polikliniek en
kliniek.
Er zitten helaas nogal wat hobbels om deze continuïteit te bereiken.
Een van de belangrijkste is de verschillende financiering van
geneesmiddelen in de kliniek en bij de huisarts. De industrie levert
vooral nieuwe medicijnen vaak met hoge kortingen aan de
ziekenhuisapotheker in de hoop dat de patiënt die het ziekenhuis
verlaat dit medicijn blijft gebruiken bij de huisarts. Een transmuraal
formularium vereist eenduidige afspraken over het meest doelmatige
middel bij een bepaalde indicatie.
Zolang de inkoop van de ziekenhuisapotheker door hele andere
incentives bepaald wordt dan de inkoop van de openbare apotheker zal
er nog een lange weg te gaan zijn om tot de gewenste eenduidige
afspraken te komen.
Door de inkoopfunctie bij de verzekeraar te leggen wordt mogelijk een
deel van dit probleem opgelost. Hierop kom ik terug bij het volgende
punt.
Andere hobbels zijn de communicatie tussen huisarts-specialist, waar
nog veel te verbeteren valt, o.a. door invoering van een elektronisch
patiëntendossier. Een onderwerp waar veel winst te boeken valt.
Tijdens het KNMG jaarcongres 'Dokteren op een Keerpunt' vorige week
donderdag was ICT een van de zaken die in de interactieve sessies aan
bod kwam. Het onderwerp gewenste schaalgrootte voor doelmatig werken,
bijvoorbeeld in het opbouwen van elektronische patiënten-dossiers, op
het gebied van ICT kwam ook aan bod in de sessie over private zorg.
Een directeur van private zorgklinieken voor staaroperaties, knie- en
heupoperaties stelde dat een flinke schaalgrootte zeker nodig is om
doelmatig en efficiënt te kunnen werken, zowel op ICT-gebied als op
het gebied van aanschaf van de modernste apparatuur alsook op het
gebied van beperken c.q. terugdringen van het aantal complicaties.
Daar waar in Nederland ofwel in de Verenigde Staten goede voorbeelden
zijn van innovatief werken, blijkt toch vaak dat we hier nog veel te
weinig leren. Wilt u meer over de uitkomsten van ons congres weten,
dan nodig ik u uit de website van de KNMG te bezoeken. Maar goed, dit
was een zijpad. Terug naar mijn verhaal.
Van belang is om te komen tot verdere ontwikkeling van de deregulering
van wetgeving op gebied van afleveren van medicijnen. De verplichting
om één vent per tent te hebben, dat wil zeggen per apotheek moet een
apotheker aanwezig zijn, is afgeschaft. Nu kan een apotheker meerdere
apotheken beheren. Voorts wordt de aflevering op korte termijn
mogelijk verruimd naar supermarkten en bijvoorbeeld ook Etos en naar
internet etc.
Deze ontwikkelingen acht ik goed voor het gemak van de patiënt. Veel
werkende patiënten hebben immers moeite om binnen de reguliere
openingstijden van apotheken hun medicijnen op te kunnen halen. De
verschuiving naar andere afleverplaatsen van medicijnen brengt echter
ook gevaren met zich mee.
Voor de noodzakelijke begeleiding van het geneesmiddelengebruik van de
patiënt: de persoon die aflevert heeft geen of onvoldoende
deskundigheid voor voorlichting over het gebruik van medicijnen. Dit
zal immers vrijwel nooit door een apotheker gebeuren. Medewerkers in
supermarkten zijn er onvoldoende voor opgeleid en de monitoring van
medicijngebruik per patiënt is niet geregeld.
C) Wat kan de verzekeraar voor de arts betekenen?
De KNMG heeft altijd gepleit voor loskoppeling van zorg en inkoop en daarmee ben ik voorstander van de plannen om de inkoopfunctie van apotheker te verleggen naar de zorgverzekeraar, dit sluit ook aan bij ons stelselstandpunt waarin KNMG, onder voorwaarden, pleit voor meer doelmatigheid, efficiency en concurrentie in de zorg.
Hier kleven echter ook potentiële nadelen aan. Indien de verzekeraar
gedifferentieerde pakketten kan gaan aanbieden, dat wil zeggen alleen
die geneesmiddelen aan de patiënt wil vergoeden die hij of zij heeft
ingekocht, kan dat hele lastige gevolgen hebben voor de arts in de
spreekkamer. Indien de arts bij iedere patiënt zijn voorschrijfgedrag
moet afstemmen op de inkoop van de verzekeraar is dat een enorme
administratieve taak erbij, zelfs al worden dergelijke zaken in
software ingebouwd. Zeker als op grond van het dynamische inkoopgedrag
het gekozen middel van de verzekeraar per patiënt nog regelmatig
wisselt. Behalve voor de arts is het moeilijk voor de patiënt te
begrijpen als deze door inkoopveranderingen van zijn verzekeraar
steeds andere pillen krijgt, ook al werken ze hetzelfde. De arts zit
er niet op te wachten deze zaken aan de patiënt te moeten uitleggen.
Kortom het idee van de verzekeraar als inkoper is in principe mooi,
maar of de uitwerking voor de voorschrijvende arts werkbaar uitpakt is
nog de vraag.
Daar zullen artsen en verzekeraars nog hard aan moeten werken.
Voorschrijven op stofnaam kan hierbij een oplossing zijn, waarbij de
verzekeraar degene is die de patiënt moet uitleggen waarom hij nu dit
middel bij het recept vergoed krijgt en een andere keer weer een ander
middel. Uiteraard moet de arts de vrijheid houden om gemotiveerd (op
medisch inhoudelijk gronden, bijvoorbeeld door vermelding op recept of
anderszins) niet op stofnaam voor te schrijven maar voor een bepaald
merkgeneesmiddel te kiezen. In een dergelijke situatie moet er geen
bureaucratisch toestemmingssysteem in gang gezet worden, laat staan
toestemming vooraf, dat is niet werkbaar.
Verontrustend is te noemen dat in de deregulering van de overheid naar
de verzekeraar toe nu door VWS een wijziging wordt voorbereid in het
Verstrekkingenbesluit. Daarin wordt voorgesteld dat de arts alleen de
werkzame stof voorschrijft, maar dat de dosering en toedieningsvorm
door de verzekeraar in zijn pakket kan worden vastgesteld. Dit
betekent dat patiënten afhankelijk van hun polis bepaalde doseringen
of toedieningsvormen vergoed krijgen. Afgezien van de medisch
inhoudelijke bezwaren die de KNMG heeft tegen deze maatregel kan de
variatie van merk, dosering of toedieningsvorm zowel voor de arts als
voor de patiënt verwarrend en lastig zijn.
Deze week verstuurt KNMG een brief aan minister mr. A.J. de Geus van
VWS waarin we het ministerie oproepen om af te zien van een wijziging
in het Verstrekkingenbesluit ziekenfondsverzekerden en een wijziging
in het Vergoedingenbesluit. Het gevolg van de voorgenomen bepaling zou
zijn dat de zorgverzekeraar de kosten van een bepaalde toedieningsvorm
of doseringssterkte van een bepaalde stofnaam niet hoeft te vergoeden,
ook al klopt de stofnaam.
Naar de opvatting van de KNMG is deze benadering te grofmazig en gaat
dit voorbij aan het belang van verzekerden c.q. de patiënten.
Patiënten behoren te allen tijden recht te hebben op stofnaam, sterkte
en formulering aangezien deze combinatie van aspecten binnen de
farmacotherapie bepalend is voor een goed behandelresultaat. Per
individu kunnen medisch-farmacoligische factoren verschillen en leiden
tot bijvoorbeeld voorkeur voor bepaalde toedieningsvormen. Als de
voorgenomen wijziging toch wordt doorgevoerd dan beperkt dit de
prescriptievrijheid, en dus ook de autonomie van de arts. Juist deze
autonomie op het vakgebied van de arts werd vorige week op het
Jaarcongres van de KNMG door Minister De Geus essentieel gevonden.
Dan ga ik nu over naar mijn laatste punt.
D) Samenwerking met farmaceutische industrie, tot waar loopt ieders
verantwoordelijkheid?
De industrie ontwikkelt geneesmiddelen, de patiënt gebruikt deze door
tussenkomst van de arts. Zowel de industrie als de arts dragen
verantwoordelijkheid voor de kwaliteit en de veiligheid van het
gebruikte geneesmiddel. Bij de industrie ligt deze
verantwoordelijkheid in het begeleiden van de arts in het stellen van
de juiste indicatie voor het gebruik. Om een optimale kwaliteit van
farmacotherapie te bewerkstelligen is het belangrijk dat arts en
industrie goed samenwerken.
Artsen zijn betrokken bij het onderzoeken van geneesmiddelen bij
mensen. Zowel de arts-onderzoeker als het onderzoekende bedrijf dienen
zich bewust te zijn van hun verantwoordelijkheid en er alles aan doen
dat dergelijk onderzoek integer wordt opgezet en uitgevoerd.
Beide partijen moeten de verleidingen kennen die onderzoek met zich
meebrengt, zoals
* geldelijk of ander gewin,
* behalen van gewenste uitkomst,
* scoren als wetenschapper (publicaties, aanzien etc).
Omdat patiënten afhankelijk zijn van dergelijk onderzoek en het zich
afspeelt in het spanningsveld tussen private en publieke sector
(industrie moet winst maken, artsen werken in publieke sector) is het
nodig dat gedragsregels worden afgesproken om de integriteit en
onafhankelijkheid te bewaren. Inmiddels zijn veel initiatieven
ontwikkeld voor dergelijke gedragsregels:
* Gedragscode van de stichting Code Geneesmiddelenreclame (CGR):
stelt o.a. normen ten aanzien van gunstbetoon om te waarborgen dat
tussen artsen en industrie een professionele relatie bestaat, waar
gunstbetoon (kadootjes en gastvrijheid) slechts binnen strenge
regels is toegestaan.
* Notitie Wetenschappelijke Integriteit van de Koninklijke
Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW), de Vereniging van
Universiteiten en de Nederlandse Organisatie voor
Wetenschappelijk Onderzoek (NWO)
* AMC researchcode
* Instellen landelijke commissie Wetenschappelijke Integriteit
Gezondheidsonderzoek, waar KNMG deel van uit maakt.
Slot
Dames en heren, ik kom tot het slot van mijn verhaal. Ik gaf u een
aantal invalshoeken mee die voor de KNMG van belang zijn ter
permanente verbetering van de kwaliteit van de zorg. Ik verwacht dat
ons in de komende jaren in de aanloop naar stelselherziening grote
veranderingen te wachten staan. Allerlei veranderingen zijn inmiddels
in gang gezet. Veranderingen die doorgaans, naar mijn idee zullen
leiden tot kwaliteitsverbetering van de aangeboden zorg aan patiënten.
Toch wil ik ook uw aandacht vragen voor de relatie tussen de patiënt
en de arts in de toekomst. Laten we vooral ook de menselijke maat
voorop stellen.
Uit recent onderzoek dat de KNMG in samenwerking met Nivel liet
uitvoeren, bleek dat de communicatie tussen artsen en patiënten over
behandelmethodes, al dan niet met medicijnen, nog veel moet
verbeteren. Dit hoeft niet alleen in de spreekkamer te gebeuren, dit
kan ook gebeuren doordat alle partijen rond patiënten, dus ook de
apotheken, de patiëntenverenigingen en de geneesmiddelen-producenten
zoveel mogelijk gericht zijn op de vraag of de patiënt wel de
boodschap goed heeft begrepen. Pas daarna kan de patiënt de boodschap
accepteren en zijn of haar gedrag veranderen conform het gegeven
advies.
Ik roep alle aanwezigen vandaag op om ook meer aandacht te hebben voor
de belangrijke rol van schriftelijke communicatie met patiënten over
hun behandeling. Deze schriftelijke communicatie kan aanvullend zijn
op de mondelinge communicatie. Schriftelijke communicatiemiddelen,
zoals patiëntenbrieven en websites, zullen natuurlijk altijd wat
algemener zijn dan de mondelinge communicatie met patiënten die direct
ingaat op hun persoonlijke klachten, situatie en behandeling. Van
belang is natuurlijk dat ook de schriftelijke communicatie absoluut
betrouwbaar en objectief is en verre blijft van de commercie. Immers
alleen op deze manier vindt de informatie ook via artsen toegang tot
patiënten.
Dit aspect vind ik ook van belang om te voorkomen dat patiënten
doorschieten in de zogenaamde vraagsturing bij het voorschrijven van
medicijnen, zowel op stofnaam, als op toedieningsvorm als op dosering.
De KNMG zal nu en in de komende woelige jaren voor artsen de rol
blijven claimen van autonoom eindverantwoordelijke in het
voorschrijven van medicijnen.
Laten we gezamenlijk stappen vooruit zetten en elkaar steeds via
congressen als deze op de hoogte houden van de ontwikkelingen.
Dank voor uw aandacht.
R.G.P. Hagenouw, arts
Voorzitter KNMG