Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AF0194 Zaaknr: C02/015HR
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 21-03-2003
Datum publicatie: 21-03-2003
Soort zaak: civiel - civiel overig
Soort procedure: cassatie
21 maart 2003
Eerste Kamer
Nr. C02/015HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
INTRAMED B.V., gevestigd te Waddinxveen,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. G.C. Makkink,
t e g e n
1. MICROMAIS B.V., gevestigd te Lage Zwaluwe, gemeente Drimmelen,
2. MICROCOM AUTOMATISERING B.V., gevestigd te Binnenmaas, gemeente
Maasdam,
3. , wonende te ,
4. , wonende te ,
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. L.M. Schreuder- Ebbekink, thans mr. R.S.
Meijer.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: Intramed - heeft bij exploit
van 12 augustus 1997 verweerders in cassatie - verder afzonderlijk te
noemen: Micromais, Microcom, en , dan wel
gezamenlijk Microcom c.s. - gedagvaard voor de Rechtbank te Breda en
gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet zulks
toelaat:
1. voor recht te verklaren dat de auteursrechten op de door Micromais
geëxploiteerde MAIS-programmatuur, waaronder mede begrepen de
broncode, aan Intramed toebehoren;
2. Microcom c.s. te gelasten tot bekendmaking, binnen een termijn van
30 dagen na het ten deze te wijzen vonnis, althans binnen een door Uw
Rechtbank in goede justitie te bepalen termijn, waar en onder wie de
MAIS-programmatuur en verveelvoudigingen daarvan, in welke vorm dan
ook, ongewijzigd of gewijzigd, zich bevinden, zulks op verbeurte van
een dwangsom groot f 10.000,-- voor iedere dag dat gedaagden in
gebreke blijven aan het ten deze te wijzen vonnis te voldoen alsmede
op verbeurte van een dwangsom van f 100.000,-- per keer dat door
gedaagden onjuiste of onvolledige informatie wordt verstrekt;
3. Microcom c.s. te veroordelen tot afgifte binnen 30 dagen na het ten
deze te wijzen vonnis, althans binnen een door Uw Rechtbank in goede
justitie te bepalen termijn, van alle MAIS-programmatuur, waar deze
zich ook moge bevinden, in welke vorm dan ook, ongewijzigd of
gewijzigd, waaronder mede begrepen de functionele en technische
ontwerpen alsmede de daarop betrekking hebbende documentatie, zulks op
verbeurte van een dwangsom groot f 10.000,-- voor iedere dag dat
gedaagden in gebreke blijven daaraan te voldoen;
4. Micromais te veroordelen om binnen 30 dagen na vonnis, althans
binnen een in goede justitie te bepalen termijn, ten overstaan van een
daarbij te benoemen rechter-commissaris aan Intramed rekening en
verantwoording af te leggen over de door Micromais als gevolg van de
inbreuk op het auteursrecht genoten wisten, met bepaling dat, bij al
indien Micromais in gebreke mocht blijven op de door de
rechter-commissaris bepaalde dag te verschijnen of rekening te doen of
de aan de rechter-commissaris overgelegde rekening binnen de daarvoor
bepaalde termijn aan Intramed te betekenen, zij daartoe kan worden
genoodzaakt door de inbeslagneming en de verkoop van haar goederen tot
een nader door Uw Rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag,
voorts het bedrag der genoten winst zal worden vastgesteld en
Micromais zal worden veroordeeld tot afdracht van de genoten winsten
aan Intramed, zulks op verbeurte van een dwangsom van f 10.000,-- voor
iedere dag of gedeelte daarvan dat Micromais in gebreke blijft aan het
ten deze te wijzen vonnis te voldoen.
5. Microcom c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan Intramed
van het bedrag ad f 13.733,40 terzake van gemaakte kosten van
rechtsbijstand en van deskundigenonderzoek, vermeerderd met de
wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot die der algehele
voldoening.
6. Microcom c.s. hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de
overige door Intramed geleden schade, op te maken bij staat.
7. Microcom c.s. hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze
procedure, waaronder de kosten van beslaglegging, van bewaring en van
het gerechtelijke deskundigenonderzoek.
Bij conclusie van repliek heeft Intramed haar eis gewijzigd en bij
wege van provisionele eis gevorderd:
8. Microcom c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan Intramed
van een bedrag van f 500.000,--, althans een door de Rechtbank in
goede justitie te bepalen bedrag, als voorschot op de
schadevergoeding, welke nader bij staat zal worden opgemaakt.
Microcom c.s. hebben de vorderingen bestreden.
De Rechtbank heeft bij tussenvonnis van 6 april 1999 een
deskundigenonderzoek gelast, een aantal - voorlopige - vragen
geformuleerd, een voorstel tot een te benoemen deskundige gedaan, en
iedere verdere beslissing aangehouden.
Tegen dit tussenvonnis heeft Intramed hoger beroep ingesteld bij het
Gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij arrest van 27 september 2001 heeft het Hof het vonnis van de
Rechtbank bekrachtigd, behoudens voorzover de Rechtbank daarin heeft
aangekondigd de vorderingen tegen Microcom, en
die gegrond zijn op onrechtmatig handelen in 1997, te
zullen afwijzen, en het vonnis in zoverre vernietigd. Voorts heeft het
Hof de provisionele vordering van Intramed afgewezen en de zaak ter
verdere afdoening naar de Rechtbank te Breda verwezen.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft Intramed beroep in cassatie
ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt
daarvan deel uit.
Microcom c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot
vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak
aan een ander gerechtshof.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Microcom Automatisering B.V. (hierna: Microcom) heeft in de
periode vóór 31 december 1991 een computerprogramma ontwikkeld onder
de naam FDS (fysiotherapie declaratiesysteem). en
zijn bestuurders en (indirect) aandeelhouders van
Microcom.
(ii) Microcom heeft op 31 december 1991 alle rechten, met name
auteurs- en merkenrechten, met betrekking tot FDS, alsmede de
exploitatierechten en verplichtingen jegens de gebruikers van FDS,
zoals deze op 31 december 1991 tot de onderneming van Microcom
behoorden, verkocht en overgedragen aan VVAA Financieel-Economisch
Adviesbureau B.V. (hierna: VVAA). Deze overeenkomst bevatte een
non-concurrentiebeding, onder meer inhoudende dat Microcom,
en zich tot 1 januari 1997 zouden
onthouden van het ontwikkelen en exploiteren van computerprogramma's
ten behoeve van hier te lande vrij gevestigde fysiotherapeuten.
(iii) In 1992 heeft Microcom het computerprogramma MAIS (medisch
administratie- en informatiesysteem) op de markt gebracht; dit
programma was van de aard als in het concurrentiebeding bedoeld. Op 5
juni 1992 is Micromais B.V. opgericht. Bestuurders en (indirect)
aandeelhouders zijn en . Micromais is met
toestemming van Microcom het programma MAIS gaan verhandelen en
exploiteren.
(iv) In mei 1992 heeft VVAA aan de orde gesteld dat Microcom met het
programma MAIS mogelijk inbreuk pleegt op het auteursrecht van VVAA op
het programma FDS. In een brief van 5 augustus 1992 heeft de raadsman
van VVAA het standpunt ingenomen dat het programma MAIS is afgeleid
van het programma FDS en dat, wanneer komt vast te staan dat
onderdelen van MAIS zijn gekopieerd van FDS dan wel een bewerking
daarvan zijn, het auteursrecht van VVAA is geschonden en Microcom de
exploitatie van het programma MAIS dient te staken. De raadsman
kondigde daarbij aan een voorlopig getuigenverhoor te zullen
entameren, tenzij Microcom alsnog bereid zou zijn een exemplaar van
MAIS ter beschikking van VVAA te stellen voor onderzoek.
(v) Op 6 oktober 1992 hebben VVAA en Microcom een
vaststellingsovereenkomst gesloten. Zij kwamen hierin overeen de op 31
december 1991 gemaakte afspraken over het onderhoud door Microcom van
het programma FDS voortijdig te beëindigen en tevens enkele andere
zaken te regelen. Art. 4.2 van de vaststellingsovereenkomst luidt:
"VVAA zal haar aanspraken met betrekking tot de door Microcom
ontwikkelde MAIS-programmatuur, in de staat zoals deze aan VVAA thans
bekend is gemaakt door Microcom, niet verder vervolgen, noch buiten
rechte noch in rechte. Aan de brief d.d. 5 augustus 1992 van de
raadsman van VVAA aan Microcom zal derhalve geen vervolg worden
gegeven."
(vi) Op 20 mei 1993 heeft VVAA de onder (ii) bedoelde rechten en
verplichtingen verkocht en overgedragen aan VVAA Beleggingen B.V. Deze
vennootschap heeft deze, op diezelfde datum, ingebracht in de
vennootschap onder firma VVAA-RAET Praktijkautomatisering
Gezondheidszorg, een en ander zoals deze rechten en verplichtingen tot
de onderneming van genoemde vennootschappen behoren.
(vii) Op 2 december 1996 heeft VVAA-RAET deze rechten en
verplichtingen, zoals zij per 31 december 1996 tot de onderneming van
de v.o.f. behoren, verkocht en met ingang van 1 januari 1997
overgedragen aan Intramed. Sinds 1 januari 1997 exploiteert Intramed
het programma FDS.
3.2.1 In rov. 4.6 e.v. van het bestreden arrest heeft het Hof, naar
aanleiding van de grieven I-IV, waarin de door de Rechtbank
vastgestelde strekking van de hierboven onder (v) bedoelde
overeenkomst - hierna aan te duiden als: de vaststellingsovereenkomst
- werd aangevochten, die strekking onderzocht en geoordeeld (in rov.
4.7.1) dat VVAA en Microcom met die overeenkomst de toen bestaande
discussie over mogelijke inbreuk door Microcom op auteursrechten van
VVAA op FDS wilden beëindigen en ook hebben beëindigd en (aan het slot
van 4.7.3) dat de vaststellingsovereenkomst inhield dat VVAA daarbij
afstand deed van haar auteursrechtelijke aanspraken met betrekking tot
het computerprogramma MAIS in de haar in augustus 1992 bekend gemaakte
staat. Het Hof heeft hier kennelijk het oog op een voorwaardelijke
afstand, namelijk voor het geval dat het programma MAIS in de genoemde
staat inderdaad inbreuk mocht maken op het aan VVAA toebehorende
auteursrecht op het programma FDS, welke eventuele inbreuk, als gevolg
van het aangaan van de vaststellingsovereenkomst, niet meer van
betekenis was.
3.2.2 Daaraan heeft het Hof in rov. 4.8 vervolgens de consequentie
verbonden dat, indien achteraf mocht blijken dat het programma MAIS in
de meerbedoelde staat inbreuk maakt op het auteursrecht op het
programma FDS, de in de vaststellingsovereenkomst begrepen afspraak
eraan in de weg staat dat Intramed, als rechtsopvolgster van VVAA,
alsnog auteursrechtelijke aanspraken jegens Microcom zou kunnen doen
gelden ter zake van MAIS in de meerbedoelde staat.
3.2.3 Dit oordeel draagt aldus zelfstandig 's Hofs beslissing, voor
zover inhoudende dat Microcom zich jegens Intramed kan beroepen op
hetgeen met betrekking tot het auteursrecht op FDS voortvloeit uit de
vaststellingsovereenkomst.
3.3 In rov. 4.10.1-4.10.2 heeft het Hof, naar aanleiding van grief VI,
vooropgesteld dat aan Intramed niet alleen de auteursrechten zijn
overgedragen, maar ook de rechten en verplichtingen jegens gebruikers
van FDS die door de rechtsvoorgangers van Intramed in het kader van de
exploitatie van FDS zijn aangegaan. Naar het oordeel van het Hof zijn
Microcom en Micromais, voorzover MAIS auteursrechtelijk beschermde
onderdelen van FDS mocht blijken te bevatten, feitelijk aan te merken
als gebruikers van FDS, zodat Intramed op grond van art. 4.2 van de
door haar rechtsvoorgangster VVAA met Microcom aangegane
vaststellingsovereenkomst verplicht is zich te onthouden van het
vervolgen van eventuele aanspraken als in dat artikel bedoeld.
3.4 Vervolgens heeft het Hof in rov. 4.10.3 overwogen dat, nu Intramed zich heeft te onthouden van het vervolgen van haar aanspraken met betrekking tot MAIS jegens Microcom, aan Intramed ook niet de bevoegdheid toekomt die aanspraken te vervolgen jegens Micromais, en , aangezien die niet anders doen dan de exploitatierechten van Microcom met betrekking tot MAIS uitoefenen.
3.5 Onderdeel A en de subonderdelen A.1, A.2 en A.3 van het middel
keren zich uitsluitend tegen hetgeen het Hof in rov. 4.10.1 en 4.10.2
heeft overwogen. Nu tegen rov. 4.8 geen der klachten van het
cassatiemiddel is gericht, brengt het vorenstaande mede dat onderdeel
A geen bespreking behoeft. Hetgeen namens Intramed in de schriftelijke
toelichting onder 27 tegen rov. 4.8 nog naar voren is gebracht vindt
geen steun in het middel en komt derhalve niet voor behandeling in
aanmerking.
3.6 Onderdeel B keert zich tegen rov. 4.10.3 van het bestreden arrest.
Voor zover het hierop stoelt dat, bij gegrondbevinding van onderdeel
A, ook die overweging niet in stand kan blijven omdat deze voortbouwt
op rov. 4.10.1 en 4.10.2, mist het doel, nu onderdeel A niet gegrond
bevonden is.
3.7 Voorts bevat het onderdeel de klacht dat, ook indien zou moeten
worden aangenomen dat Intramed jegens Microcom gebonden is aan art.
4.2 van de vaststellingsovereenkomst, 's Hofs overweging dat
Micromais, en niet anders doen dan de
exploitatierechten van Microcom met betrekking tot MAIS uitoefenen
niet, in ieder geval niet zonder nadere motivering, redengevend kan
zijn voor zijn oordeel dat Intramed haar auteursrechtelijke aanspraken
ook niet jegens Micromais, en kan
vervolgen. Daartoe voert het onderdeel aan dat Micromais, [verweerder
3] en geen partij waren bij de
vaststellingsovereenkomst, dat gesteld noch gebleken is dat die
overeenkomst mede ten behoeve van hen is gesloten en de rechten uit de
vaststellingsovereenkomst overdraagbaar zijn, terwijl voorts niet
voldaan is aan de in art. 3:94 BW voor een overdracht gestelde eis van
een akte, gevolgd door een mededeling aan Intramed of een van haar
rechtsvoorgangers.
3.8 Het Hof heeft in rov. 4.7.3 geoordeeld dat de onderhavige
vaststellingsovereenkomst inhoudt dat VVAA - voorwaardelijk, in de zin
als bedoeld hierboven in 3.2.1 - afstand heeft gedaan van haar
auteursrechtelijke aanspraken met betrekking tot het programma MAIS in
de genoemde staat van augustus 1992. Daarin ligt besloten dat het Hof
heeft geoordeeld dat het Microcom vrijstond het programma MAIS te
exploiteren. In aanmerking genomen dat ten tijde van het aangaan van
de vaststellingsovereenkomst Micromais met toestemming van Microcom
reeds enige tijd het programma MAIS exploiteerde (zie hiervoor in 3.1
onder iii), is 's Hofs overweging (rov. 4.10.3) dat Micromais,
en niet anders doen dan het uitoefenen
van de exploitatierechten van Microcom met betrekking tot MAIS, aldus
te verstaan dat naar 's Hofs oordeel ook de exploitatie van MAIS op de
wijze waarop deze ten tijde van het aangaan van de
vaststellingsovereenkomst plaatsvond, viel onder de door VVAA
aanvaarde exploitatie.
In het licht hiervan is 's Hof oordeel in rov. 4.10.3 dat aan
Intramed, nu zij haar eventuele aanspraken met betrekking tot MAIS
niet jegens Microcom kan vervolgen, ook niet de bevoegdheid toekomt
deze aanspraken te vervolgen jegens Micromais, en
, niet onbegrijpelijk en evenmin ontoereikend
gemotiveerd. Onderdeel B stuit op het hiervoor overwogene in zijn
geheel af.
3.9 Het vorenoverwogene brengt mede dat ook onderdeel B niet tot
cassatie kan leiden en onderdeel C, dat is voorgesteld voor het geval
van gegrondbevinding van de onderdelen A en/of B, geen bespreking
behoeft.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Intramed in de kosten van het geding in cassatie, tot op
deze uitspraak aan de zijde van Micromais c.s. begroot op EUR 4.607,34
aan verschotten en EUR 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.G. van Erp Taalman
Kip-Nieuwenkamp als voorzitter en de raadsheren A.E.M. van der
Putt-Lauwers, O. de Savornin Lohman, A. Hammerstein en E.J. Numann, en
in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 21 maart
2003.
*** Conclusie ***
C 02/015 HR
Mr. F.F. Langemeijer
Zitting 8 november 2002
Conclusie inzake:
Intramed B.V.
tegen
1. Micromais B.V.
2. Microcom Automatisering B.V.
3.
4.
De auteursrechthebbende op een computerprogramma heeft aan een
wederpartij toestemming gegeven tot verveelvoudiging. Is, na de
overdracht van het auteursrecht aan een derde, de nieuwe
auteursrechthebbende gehouden de door zijn rechtsvoorganger gegeven
toestemming te respecteren?
1. De feiten en het procesverloop
1.1. In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten die in het
bestreden arrest onder 4.2 zijn vermeld. Ik geef de feiten verkort
weer.
1.1.1. Microcom Automatisering B.V. (hierna: Microcom) heeft in de
periode vóór 31 december 1991 een computerprogramma ontwikkeld onder
de naam FDS (fysiotherapie declaratiesysteem). en
zijn bestuurders en (indirect) aandeelhouders van
Microcom.
1.1.2. Microcom heeft op 31 december 1991 alle rechten, met name
auteurs- en merkenrechten, met betrekking tot FDS, alsmede de
exploitatierechten en verplichtingen jegens de gebruikers van FDS,
zoals deze op 31 december 1991 tot de onderneming van Microcom
behoorden, verkocht en overgedragen aan VVAA Financieel-Economisch
Adviesbureau B.V. (hierna: VVAA). Deze overeenkomst bevatte een
non-concurrentiebeding.
1.1.3. In 1992 heeft Microcom het computerprogramma MAIS (medisch
administratie- en informatiesysteem) op de markt gebracht. Op 5 juni
1992 is Micromais B.V. opgericht. Bestuurders en (indirect)
aandeelhouders zijn en . Micromais is met
toestemming van Microcom het programma MAIS gaan verhandelen en
exploiteren.
1.1.4. In mei 1992 heeft VVAA aan de orde gesteld dat Microcom met het
programma MAIS mogelijk inbreuk pleegt op het auteursrecht van VVAA op
het programma FDS. In een brief van 5 augustus 1992 heeft de raadsman
van VVAA het standpunt ingenomen dat het programma MAIS is afgeleid
van het programma FDS en dat, wanneer komt vast te staan dat
onderdelen van MAIS zijn gekopieerd van FDS dan wel een bewerking
daarvan zijn, het auteursrecht van VVAA is geschonden en Microcom de
exploitatie van het programma MAIS dient te staken.
1.1.5. Op 6 oktober 1992 hebben VVAA en Microcom een
vaststellingsovereenkomst gesloten. Zij kwamen hierin overeen de op 31
december 1991 gemaakte afspraken over het onderhoud door Microcom van
het programma FDS voortijdig te beëindigen en tevens enkele andere
zaken te regelen. Art. 4.2 van de vaststellingsovereenkomst luidt:
"VVAA zal haar aanspraken met betrekking tot de door Microcom
ontwikkelde MAIS-programmatuur, in de staat zoals deze aan VVAA thans
bekend is gemaakt door Microcom, niet verder vervolgen, noch buiten
rechte noch in rechte. Aan de brief d.d. 5 augustus 1992 van de
raadsman van VVAA aan Microcom zal derhalve geen vervolg worden
gegeven."
1.1.6. Op 20 mei 1993 heeft VVAA de in rubriek 1.1.2 bedoelde rechten
en verplichtingen verkocht en overgedragen aan VVAA Beleggingen B.V.
Deze vennootschap heeft deze, op diezelfde datum, ingebracht in de
vennootschap onder firma VVAA-RAET Praktijkautomatisering
Gezondheidszorg, een en ander zoals deze rechten en verplichtingen tot
de onderneming van genoemde vennootschappen behoren.
1.1.7. Op 2 december 1996 heeft VVAA-RAET deze rechten en
verplichtingen, zoals zij per 31 december 1996 tot de onderneming van
de v.o.f. behoren, verkocht en met ingang van 1 januari 1997
overgedragen aan Intramed. Sinds 1 januari 1997 exploiteert Intramed
het programma FDS.
1.2. Bij inleidende dagvaarding d.d. 12 augustus 1997 heeft Intramed
gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat de auteursrechten op de
door Micromais geëxploiteerde MAIS-programmatuur, met inbegrip van de
broncode, toebehoren aan Intramed. Voorts heeft zij gevorderd dat aan
gedaagden (Microcom, Micromais, en ,
hierna: Microcom c.s.) zal worden bevolen bekend te maken waar de
MAIS-programmatuur en verveelvoudigingen daarvan zich bevinden en deze
met inbegrip van de ontwerpen en de daarop betrekking hebbende
documentatie af te geven aan Intramed, telkens op straffe van
verbeurte van een dwangsom. Voorts heeft Intramed gevorderd dat
gedaagden rekening en verantwoording afleggen van de door hen als
gevolg van de inbreuk op het auteursrecht genoten winst (art. 27a
Auteurswet 1912) en deze winst aan Intramed afdragen. Tenslotte heeft
Intramed schadevergoeding gevorderd. Bij repliek heeft Intramed een
provisionele vordering (een voorschot op de schadevergoeding)
toegevoegd.
1.3. Microcom c.s. hebben verweer gevoerd. Zij hebben, voor zover
thans nog van belang, zich beroepen op (art. 4.2 van) de op 6 oktober
1992 met VVAA gesloten vaststellingsovereenkomst. Microcom c.s. hebben
gesteld dat het bepaalde in de vaststellingsovereenkomst ertoe strekt
dat VVAA geen aanspraken kon laten gelden ten aanzien van het
programma MAIS en dat Microcom de vrijheid had om MAIS verder te
exploiteren.
1.4. Bij tussenvonnis van 6 april 1999 heeft de rechtbank te Breda een
onderzoek door een deskundige gelast. Aan deze beslissing lagen de
volgende overwegingen ten grondslag. Aanvankelijk, in een brief van 1
oktober 1992, was als tekst voor een vaststellingsovereenkomst
voorgesteld: "VVAA zal geen verdere aanspraken maken op de rechten van
het software pakket MAIS ontwikkeld door Microcom". VVAA wilde een zó
absoluut geformuleerde clausule niet aanvaarden omdat zij onvoldoende
bekend was met het software pakket MAIS. Vervolgens hebben VVAA en
Microcom een beperking aangebracht, namelijk: "in de staat zoals deze
aan VVAA thans bekend is gemaakt door Microcom", en is overeenstemming
bereikt over de tekst zoals die in art. 4.2 van de
vaststellingsovereenkomst is neergelegd. Onder die omstandigheden
mocht Microcom aan de vaststellingsovereenkomst redelijkerwijs de
betekenis toekennen dat het haar in beginsel vrijstaat het programma
MAIS te exploiteren, ook voor zover in dat programma gebruik was
gemaakt van het FDS-programma (rov. 3.9 - 3.12 Rb.). Omdat art. 4.2
beperkt was tot het programma MAIS zoals dit in augustus 1992 bestond
en aan VVAA bekend was gemaakt, geeft de vaststellingsovereenkomst
Microcom niet het recht om bij de exploitatie gebruik te maken van
onderdelen van het FDS-programma die in augustus 1992 nog niet in MAIS
waren opgenomen. Evenmin geeft de vaststellingsovereenkomst Microcom
het recht om bij verdere uitbouw van het programma MAIS gebruik te
maken van de oorspronkelijke FDS-programmatuur. Slechts datgene van
FDS wat destijds in MAIS was opgenomen mag worden gebruikt en dan nog
alleen in de vorm, zoals die in MAIS was opgenomen (rov. 3.12 - 3.13
Rb.). De vordering van Intramed kan dus uitsluitend worden toegewezen
voor zover sprake is van een inbreuk gepleegd na oktober 1992 (rov.
3.17 Rb.; het hof leest dit als: gepleegd na 6 oktober 1992; zie rov.
4.4). Tenslotte overwoog de rechtbank dat de op onrechtmatige daad
gebaseerde vorderingen tegen Microcom, en [verweerder
4] niet toewijsbaar zijn omdat onvoldoende feiten zijn gesteld die
duidelijk maken waaruit - naast de aan Micromais verweten inbreuk op
het auteursrecht - het eigen onrechtmatige handelen van deze gedaagden
bestaat. en hebben de handelingen die
Intramed hen verwijt slechts verricht als bestuurders van Microcom en
Micromais (rov. 3.21 Rb.).
1.5. Intramed heeft van dit tussenvonnis hoger beroep ingesteld bij
het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Bij arrest van 27 september 2001
heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd behoudens voor
zover de rechtbank (in rov. 3.21) heeft aangekondigd de vorderingen
tegen Microcom, en op genoemde grond te
zullen afwijzen.
1.6. Intramed heeft tijdig beroep in cassatie ingesteld. Microcom c.s.
hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep. Partijen hebben
hun standpunten schriftelijk laten toelichten, met re- en dupliek.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1. Onderdeel A van het cassatiemiddel ziet op de vraag of Intramed
gebonden is aan de vaststellingsovereenkomst die tussen anderen, nl.
VVAA en Microcom, op 6 oktober 1992 is gesloten (rov. 4.10.1 en
4.10.2). Onderdeel B heeft betrekking op de vraag of Micromais,
en rechten kunnen ontlenen aan een
vaststellingsovereenkomst die VVAA (alleen) met Microcom had gesloten
(rov. 4.10.3). Onderdeel C herhaalt de klachten voor zover het hof in
andere rechtsoverwegingen voortbouwt op het bestreden oordeel.
2.2. Als voorafgaand verweer in cassatie(1) hebben Microcom c.s. aangevoerd dat Intramed geen belang heeft bij de klacht onder A, omdat de beslissing van het hof op twee zelfstandige gronden steunt, waarvan er slechts één in cassatie wordt bestreden. Om dit verweer te beoordelen is het nodig terug te gaan naar het debat in hoger beroep.
2.3. De grieven I - IV, zoals deze door het hof zijn opgevat (rov.
4.5), hielden in dat aan (art. 4.2 van) de vaststellingsovereenkomst
d.d. 6 oktober 1992 geen verdergaande betekenis toekomt dan dat VVAA
bereid was af te zien van verder onderzoek naar de juistheid van de
bewering van Microcom dat MAIS niet is ontleend aan het programma FDS;
de vaststellingsovereenkomst had volgens Intramed niet de strekking
aan Microcom toestemming of een gebruiksrecht te verstrekken ten
aanzien van het programma FDS. Het hof heeft dat standpunt verworpen
(rov. 4.7). De vaststellingsovereenkomst houdt volgens het hof in dat
VVAA afstand heeft gedaan van de aanspraken die zij op grond van haar
auteursrecht op FDS tegen Microcom kon laten gelden t.a.v. het
programma MAIS in de genoemde staat (d.w.z. in de staat van
ontwikkeling waarin MAIS zich bevond toen MAIS in augustus 1992 door
Microcom aan VVAA bekend werd gemaakt).
2.4. In grief VI had Intramed primair aangevoerd dat zij geen partij
is bij de vaststellingsovereenkomst en dat deze overeenkomst haar dus
niet verbindt. Bij MvA hebben Microcom c.s. primair tegen dit
standpunt ingebracht dat door de koopovereenkomst het geheel van
rechten en verplichtingen m.b.t. de exploitatie van FDS is overgegaan
op Intramed met inbegrip van de verplichtingen jegens de gebruikers
van FDS. Microcom c.s. rekenen zichzelf tot de gebruikers van FDS(2).
Subsidiair hebben Microcom c.s. aangevoerd dat Intramed gebonden is
aan de toestemming/licentie die VVAA aan Microcom heeft verleend omdat
Intramed deze toestemming/licentie kende, althans behoorde te
kennen(3).
2.5. Bij akte ter rolle van 16 mei 2000 heeft Intramed op deze
stellingen gereageerd. M.b.t. het primaire verweer heeft Intramed
aangevoerd dat op 2 december 1996 geen sprake is geweest van een
intregrale activa/passiva-transactie: Intramed heeft uitsluitend de
rechten m.b.t. het FDS-pakket (alsmede een voor dit geding niet
relevant FysIQ-pakket) van VVAE-Raet overgenomen, tezamen met het
daarbij behorende klantenbestand en enkele medewerkers. Intramed
ontkent enige verplichting van VVAA jegens Microcom te hebben
overgenomen. Microcom is ook niet aan te merken als een "gebruiker" in
de zin van art. 4 van de koopovereenkomst d.d. 2 december 1996; met
"gebruikers" doelt de koopovereenkomst volgens Intramed slechts op de
eindgebruikers die vermeld staan op de bijbehorende klantenlijst.
2.6. Het hof heeft grief VI behandeld in rov. 4.10 en het primaire
standpunt van Microcom c.s. (zie alinea 2.4 hiervoor) aanvaard.
Zijdens Microcom c.s. wordt nu betoogd dat het hof twee zelfstandige
gronden voor zijn beslissing heeft gegeven: in rov. 4.7 - 4.8 de grond
dat Intramed als (indirect) rechtsopvolgster van VVAA als
auteursrechthebbende gebonden is aan de toestemming/licentie die VVAA
aan Microcom heeft gegeven en in rov. 4.10 de grond dat Intramed de
verplichtingen jegens de gebruikers van FDS heeft overgenomen en dat
Microcom c.s. zulke gebruikers zijn.
2.7. Ik lees in het arrest niet twee zelfstandige gronden. In rov. 4.8
trekt het hof, nog steeds in het kader van de bespreking van de
grieven I - IV, de consequenties uit hetgeen in rov. 4.7 werd
overwogen. In rov. 4.8 wordt slechts veronderstellenderwijs aangenomen
dat Intramed gebonden is aan hetgeen op 6 oktober 1992 tussen VVAA en
Microcom is overeengekomen. Eerst in rov. 4.10 (bij de behandeling van
grief VI) komt de vraag aan de orde of die veronderstelling juist is.
Het voorafgaande verweer kan dus worden verworpen en Intramed behoudt
belang bij onderdeel A. In de cassatierepliek onder 4 wordt rov. 4.8
gelezen als een oordeel (omtrent de gebondenheid van Intramed aan de
inhoud van de vaststellingsovereenkomst tussen VVAA en Microcom)
waarvoor de gronden eerst in rov. 4.10 worden gegeven. Ook in die
lezing is er geen sprake van twee zelfstandig dragende gronden.
2.8. In hun s.t. (onder 2.5-2.6) herhalen Microcom c.s. de in feitelijke instanties door hen ingenomen, doch door Intramed bestreden(4) stelling, dat hier sprake is van een door VVAA verleende licentie die aan Intramed kan worden tegengeworpen.
2.9. Het rechtskarakter van licenties is in de vakliteratuur
omstreden. In een oud maar nog steeds lezenswaardig arrest(5) heeft de
Hoge Raad uiteengezet:
"dat de vraag zich opdringt, of niet in het algemeen hij, aan wien de
rechthebbende op het auteursrecht zijn recht heeft overgedragen,
gebonden is aan vóórdien door den rechthebbende met derden aangegane
overeenkomsten, waarbij toestemming is verleend om te doen, wat zonder
dat overeengekomene onrechtmatig zou zijn, als inbreuk makende op het
uitsluitend recht van den maker tot het verrichten van die
handelingen;
dat eenerzijds voor een ontkennende beantwoording van die vraag kunnen
worden opgeroepen de scherpe onderscheiding, welke het Burgerlijk
Wetboek kent tusschen zakenrecht en verbintenissenrecht, zoomede het
beginsel van art. 1376, dat overeenkomsten alleen van kracht zijn
tusschen de handelende partijen (...);
dat anderzijds de eischen van het verkeer en de wenschelijkheid om in
deze voor een groot deel internationaal geregelde materie ten onzent
tot gelijke oplossing te komen als elders(6) op grond van die eischen
aan deze vraag pleegt gegeven te worden, zoo dikwijls voor absolute
rechten als het auteursrecht of het octrooirecht openbare registers,
waarin overeenkomsten van gemelde strekking kunnen worden
aangeteekend, ontbreken, er voor pleiten om aan te nemen, dat het
systeem van de Auteurswet een bevestigend antwoord van de vraag
meebrengt."
In het arrest van 1941 is de Hoge Raad om een thans niet ter zake
doende reden niet toegekomen aan de beantwoording van de door hemzelf
geformuleerde vraag. De discussie nadien in de vakliteratuur is
beïnvloed door E.M. Meijers, die het begrip "beperkte rechten"
omschreef als: afgesplitste rechten die hetzij bij ieder overdraagbaar
vermogensrecht kunnen voorkomen (bijv. vruchtgebruik en pandrecht),
hetzij alleen bij rechten op bijzondere voorwerpen en die in dit
verband als voorbeelden heeft genoemd: vertaal- en reproductierechten
bij auteursrechten en de licentie bij het octrooirecht(7). Door
sommige schrijvers wordt de licentie beschouwd als een (beperkt)
absoluut recht dat door de licentienemer aan de rechtsopvolger(s) van
de licentiegever kan worden tegengeworpen. In meerderheid zijn de
schrijvers echter van mening dat een licentie met betrekking tot een
auteursrecht niet een absoluut recht, maar slechts een persoonlijk
recht van de licentienemer tegenover de licentiegever is. Desgewenst
kan in een licentieovereenkomst worden bedongen dat de licentiegever
de licentienemer vrijwaart voor auteursrechtelijke aanspraken van
derden (waaronder de evt. rechtsopvolgers van de licentiegever)(8).
2.10. Mogelijk vanwege de rechtsonzekerheid op dit punt, hebben Microcom c.s. hun argument dat de licentie aan Intramed kan worden tegengeworpen slechts subsidiair gepresenteerd (zie alinea 2.4 hiervoor). Het hof is aan dit subsidiaire verweer niet toegekomen, omdat reeds het primaire verweer van Microcom c.s. slaagde, nl. het verweer dat Intramed door de koopovereenkomst van 2 december 1996 ook deze (persoonlijke) verplichting tegenover Microcom c.s. heeft overgenomen. Onderdeel A heeft dientengevolge uitsluitend betrekking op dit primaire verweer en niet op de vraag of het hier om een beperkt absoluut recht dan wel om een persoonlijk recht gaat.
2.11. In rov. 4.10.1-2 heeft het hof de volgende stappen gezet. Aan Intramed zijn niet alleen de auteursrechten op het programma FDS overgedragen maar, blijkens de door het hof vastgestelde feiten, ook de verplichtingen jegens gebruikers van FDS die door de rechtsvoorgangers van Intramed zijn aangegaan. Indien komt vast te staan dat MAIS, in de staat waarin dit programma in augustus 1992 aan VVAA bekend werd gemaakt, is ontleend aan (onderdelen van) het programma FDS, zijn Microcom c.s. feitelijk aan te merken als gebruikers van FDS. Intramed heeft door de koopovereenkomst van 2 december 1996 de bestaande verplichtingen jegens gebruikers van FDS op zich genomen. Derhalve behoort Intramed ook de aan Microcom verleende toestemming met betrekking tot het gebruik van (onderdelen van) FDS in MAIS in de genoemde staat, te respecteren. Volgens het hof doet hieraan niet af dat Microcom niet wordt genoemd in de lijst van FDS-gebruikers die als bijlage aan de koopovereenkomst was gehecht.
2.12. Subonderdeel A.1 klaagt dat zonder nadere motivering, welke hier
ontbreekt, onbegrijpelijk is op welke grond het hof tot het oordeel is
gekomen dat Microcom c.s. zijn aan te merken als "gebruiker" in de zin
van (art. 4 van) de koopovereenkomst van 2 december 1996. De tekst van
(art. 4 van) deze overeenkomst laat volgens Intermed geen andere
lezing toe dan dat onder "gebruikers" moet worden verstaan: de
klanten, d.w.z. de fysiotherapeuten die het FDS-programma voor hun
administratie gebruiken en met wie VVAA-RAET een contractuele relatie
onderhield. Aan deze motiveringsklacht voegt het subonderdeel nog een
rechtsklacht toe. Voor de uitleg van de koopovereenkomst tussen
VVAA-RAET en Intramed had het hof het Haviltex-criterium tot
uitgangspunt behoren te nemen. Omtrent de bedoelingen van VVAE-RAET en
Intramed bij het sluiten van de koopovereenkomst heeft het hof niets
vastgesteld. De betekenis die Microcom c.s. hebben toegekend en
mochten toekennen aan de vaststellingsovereenkomst die zij in 1992 met
VVAA hebben gesloten, is volgens het cassatiemiddel niet van belang
voor de uitleg van de koopovereenkomst van 2 december 1996, waarbij
Microcom c.s. geen partij waren.
2.13. M.i. zit het venijn in het woordje "feitelijk" dat in rov.
4.10.1 is binnengeslopen. Wanneer Microcom c.s. voor het programma
MAIS gebruik hebben gemaakt van (onderdelen van) het programma FDS,
kunnen Microcom c.s. inderdaad feitelijk als gebruikers van FDS worden
aangemerkt. Maar de vraag, waarom het in dit geding gaat, is een
andere, namelijk: of op 2 december 1996 ook deze verplichting jegens
Microcom is overgedragen aan Intramed. In art. 4 van de
koopovereenkomst van 2 december 1996 wordt een eigen omschrijving van
het begrip "gebruikers" gegeven. Deze omschrijving is niet hetzelfde
als "feitelijke gebruikers" en ook overigens duidt de tekst van de
overeenkomst er niet op dat een jegens Microcom bestaande verplichting
tot het dulden van het gebruik van FDS in het toenmalige programma
MAIS behoort tot de aan Intramed overgedragen verplichtingen. Aan het
hof, als de rechter die over de feiten oordeelt, stond het vrij niet
doorslaggevend te achten dat Microcom c.s. niet op de bijbehorende
lijst van gebruikers staan vermeld. Dit is slechts een negatief
argument. In het arrest ontbreekt een positief dragend argument op
grond waarvan het hof Microcom c.s. als "gebruikers" in de zin van
art. 4 van de koopovereenkomst tussen VVAE-RAET en Intramed heeft
beschouwd. De verwijzing naar "de vaststaande feiten" kan de
beslissing niet dragen omdat, zelfs indien vaststaat dat Intramed de
verplichtingen van haar rechtsvoorgangster jegens de gebruikers van
FDS heeft overgenomen, daarmee nog niet gegeven is dat ook de
verplichting tot het dulden van het gebruik van FDS-onderdelen in het
programma MAIS behoort tot de verplichtingen die in de overeenkomst
van 2 december 1996 werden bedoeld. M.i. heeft het hof inderdaad het
Haviltex-criterium uit het oog verloren; zo niet, dan is het hof op
dit punt tekortgeschoten in zijn motiveringsplicht. Subonderdeel A.1
is gegrond. De subsidiaire klachten in de subonderdelen A.2 en A.3
behoeven om deze reden geen bespreking.
2.14. Onderdeel B heeft betrekking op een andere vraag, te weten: of
Micromais, en direct of indirect rechten
kunnen ontlenen aan de vaststellingsovereenkomst die VVAA met Microcom
heeft gesloten. Intramed heeft in grief VI in de tweede plaats
aangevoerd dat uitsluitend Microcom partij was bij de
vaststellingsovereenkomst van 6 oktober 1992 en dat de overige
gedaagden aan die overeenkomst geen rechten ontlenen. Bij MvA (onder
29-30) hebben Microcom c.s. hierop geantwoord dat de door VVAA aan
Microcom verleende toestemming overdraagbaar is. In elk geval verzet
volgens Microcom c.s. de aard van de toestemming zich niet ertegen dat
Microcom het door haar verkregen recht in de praktijk laat uitoefenen
door haar zustervennootschap Micromais, waarvan dezelfde personen
( en ) directeur zijn. In rov. 4.10.3
heeft het hof zich klaarblijkelijk bij dit laatste argument van
Microcom c.s. aangesloten.
2.15. In onderdeel B voert Intramed aan dat dit oordeel blijk geeft
van een onjuiste rechtsopvatting, althans zonder nadere motivering
onbegrijpelijk is. Nu niet gesteld is dat de vaststellingsovereenkomst
van 6 oktober 1992 mede ten behoeve van Micromais,
en/of is gesloten, zouden de laatstgenoemden slechts
aanspraak kunnen maken op het aan Microcom verleende recht indien dit
uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst overdraagbaar is en
daadwerkelijk door middel van een cessie door Microcom aan hen is
overgedragen. Nu niet gesteld is dat een akte van cessie als bedoeld
in art. 3:94 BW is opgemaakt, en evenmin gesteld is dat aan Intramed
of aan een van haar rechtsvoorgangers mededeling is gedaan van zulk
een overdracht, mocht het hof niet aannemen dat Micromais, [verweerder
3] en een beroep kunnen doen op (art. 4.2 van) de
vaststellingsovereenkomst. Tot zover de klacht.
2.16. In hun s.t. (onder 3.25-28) hebben Microcom c.s. bestreden dat
een akte nodig is om de toestemming tot het gebruik van het programma
FDS in MAIS in genoemde staat, welke toestemming in de
vaststellingsovereenkomst besloten ligt, aan Micromais over te dragen.
Volgens Microcom c.s. heeft het hof Micromais kennelijk beschouwd als
een verlengstuk van Microcom en voor de uitoefening van de
exploitatierechten vereenzelvigd met Microcom. Volgens Microcom c.s.
was bij de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst voor alle
betrokkenen duidelijk dat de exploitatie van MAIS zou worden
ondergebracht in Micromais en dat VVAA het gebruik van FDS in MAIS in
genoemde staat dus ook jegens Micromais diende te gedogen. Microcom
c.s. hebben zich in dit verband beroepen op HR 20 maart 1992, NJ 1992,
563 m.nt. DWFV(9).
2.17. Het arrest van 20 maart 1992 betrof een ontwerper die in
opdracht van een vennootschap een beeldmerk en een woordmerk
("Laser-Vloerplan") had ontworpen. De Hoge Raad las in het destijds
bestreden arrest de beslissing dat, zo aan de ontwerper enig
auteursrecht op de naam "Laser-Vloerplan" zou toekomen, hij
klaarblijkelijk, toen hij het ontwerp van de merken aan de
vennootschap verkocht en goed vond dat deze daarmee zou doen wat haar
goeddunkt, de uit enig auteursrecht eventueel voortvloeiende rechten
jegens de vennootschap en hen die hun rechten ter zake van de merken
aan deze zouden ontlenen, niet verder wenste uit te oefenen. Die
beslissing werd door de Hoge Raad niet in strijd met het recht geacht.
De regel van het Laser-Vloerplan-arrest leent zich m.i. niet voor
toepassing in het huidige geschil, omdat van een koppeling van het
auteursrecht op FDS aan een overgedragen merkrecht geen sprake is.
2.18. Wanneer (art. 4.2 van) de vaststellingsovereenkomst zou worden
beschouwd als de vestiging van een van het absolute recht afgeleid
beperkt recht, zou ingevolge art. 2 Auteurswet 1912 jº art. 3:98 BW
een akte vereist zijn voor de overdracht van dat recht. Het middel
gaat echter uit van een (persoonlijk) recht dat door Microcom kan
worden uitgeoefend tegen een bepaalde persoon, te weten VVAA c.q. haar
rechtsopvolger. Daarvan uitgaand, zou de stelling van Microcom c.s.,
dat Microcom de uitoefening van dat recht heeft overgelaten aan
Micromais, kunnen worden gekwalificeerd als een beroep op een
sublicentie. Het verlenen van een auteursrechtelijke licentie, dus ook
het verlenen van een sublicentie, is vormvrij. Dit lost echter het
probleem niet op, omdat een sublicentie ook weer een persoonlijk recht
is dat slechts tegen de contractuele wederpartij kan worden
uitgeoefend, tenzij de oorspronkelijke licentiegever heeft
goedgevonden dat de licentienemer aan anderen sublicenties verstrekt
die ook tegenover de oorspronkelijke licentiegever kunnen worden
uitgeoefend.
2.19. Een persoonlijk recht dat tegen een of meer bepaalde personen
kan worden uitgeoefend kan in beginsel door de schuldeiser worden
overgedragen aan een derde. Voor een zodanige overdracht vereist art.
3:94 BW een akte en een (vormvrije) mededeling van de overdracht aan
de schuldenaar(10). Een akte van overdracht aan Micromais van het
(persoonlijk) recht dat Microcom door (art. 4.2 van) de
vaststellingsovereenkomst van VVAA had verkregen, is in feitelijke
instanties inderdaad niet gesteld.
2.20. In rov. 4.7 overweegt het hof dat de vaststellingsovereenkomst
inhoudt dat VVAA "afstand" heeft gedaan van haar auteursrechtelijke
aanspraken m.b.t. MAIS in genoemde staat. In beginsel is voorstelbaar
dat een verklaring van die strekking in een vaststellingsovereenkomst
besloten ligt: zie art. 7:901 lid 3 BW. Echter, mede in aanmerking
genomen dat deze rechtsoverweging deel uitmaakt van de behandeling van
de grieven I - IV en niet van de behandeling van grief VI, ik lees in
rov. 4.7 niet het oordeel dat VVAA erga omnes afstand heeft gedaan van
een of meer bevoegheden uit hoofde van haar auteursrechten op het
programma FDS. De term "afstand van recht" pleegt te worden
gereserveerd voor rechtshandelingen welke zijn gericht op het verlies
van een recht door de rechthebbende, zonder tevens een overdracht van
dit recht te zijn aan een ander(11). Een verbintenis om een bepaalde
(in dit geval: auteursrechtelijke) bevoegdheid jegens een of meer
anderen niet uit te oefenen veronderstelt het (voort)bestaan van die
bevoegdheid. Zij kan dus niet gelijk worden gesteld met een afstand
van recht.
2.21. In rov. 4.10.3 is de grond voor 's hofs oordeel: "dat Micromais,
en niet anders doen dan de
exploitatierechten van Microcom met betrekking tot Mais uitoefenen".
Dat moge feitelijk juist zijn en kan, zoals gezegd, duiden op een
sublicentie, maar het verklaart niet waarom Micromais,
en jegens Intramed of haar rechtsvoorgangers gerechtigd
zouden zijn tot handelingen waartegen de auteursrechthebbende zich
ingevolge het bepaalde in de Auteurswet 1912 kan verzetten. Om deze
reden acht ik ook onderdeel B gegrond.
2.22. Onderdeel C, dat op de vorige klachten voortbouwt, deelt het lot
daarvan.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot
verwijzing van de zaak naar een ander gerechtshof.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
1 S.t. namens Microcom c.s., alinea's 2.10, 2.11 en 3.4. Zie ook de
reactie van Intramed, cassatierepliek alinea's 3 en 4.
2 MvA onder 24 en 25.
3 MvA onder 26 en 27.
4 MvG, alinea's 44 en 51-53.
5 HR 28 november 1941, NJ 1942, 205.
6 Zie thans bijv. par. 33 Urheberrechtsgesetz en section 205.e U.S.
Copyright Act.
7 TM op art. 3:8 BW; Parl. Gesch. Boek 3, blz. 93.
8 Zie voor een overzicht van de diverse opvattingen in de
vakliteratuur: B.C. Wentink, De licentie in het vermogensrecht (1995)
blz. 12-15, 22-24, 99 en 104; B.J. Lenselink, losbl. IEC, aant. 5.2 op
art. 2 Auteurswet 1912. Ook zijn wel tussenoplossingen verdedigd,
zoals een aanknoping bij art. 7:1612 BW.
9 Het arrest is ook gepubliceerd in BIE 1993 m.nt. S.B. op blz.
144-145 en in I/AMI 1992 m.nt. J.H. Spoor op blz. 196.
10 In de TM (Parl. Gesch. Boek 3, blz. 393) wordt een recht van
licentie als voorbeeld genoemd van een recht voor de overdracht
waarvan een kennisgeving aan de persoon tegen wie het recht kan worden
uitgeoefend is vereist. Vgl. Asser-Mijnssen-De Haan, 2001, nr. 270.
11 H.A.M. Aaftink, Afstand van vermogensrechten, diss. 1974, blz. 18;
R.P.J.L. Tjittes, Afstand van recht (mon. NBW A 6a, 1992) blz. 7 e.v.