Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AF2158 Zaaknr: C02/007HR
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 21-03-2003
Datum publicatie: 21-03-2003
Soort zaak: civiel - civiel overig
Soort procedure: cassatie
21 maart 2003
Eerste Kamer
Nr. C02/007HR
MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
BRUYNZEEL KASTEN EN KEUKENS B.V., gevestigd te Amsterdam,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. W.I. Wisman,
t e g e n
1. ,
2. ,
beiden wonende te ,
VERWEERDERS in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerders in cassatie - verder te noemen: c.s. - hebben
bij exploit van 10 januari 2000 eiseres tot cassatie - verder te
noemen: Bruynzeel - gedagvaard voor de Kantonrechter te Amsterdam en
gevorderd bij vonnis, voor zover rechtens mogelijk uitvoerbaar bij
voorraad, met vernietiging van de aangevallen beslissing, Bruynzeel te
veroordelen om de in het klaagschrift van c.s. opgesomde
gebreken c.q. de door deskundige als juist bevonden klachten op te
heffen, althans de onjuist gemonteerde delen van de keuken deugdelijk
te monteren, en wel binnen acht dagen na betekening van het in deze te
wijzen vonnis, op verbeurte van een dwangsom van f 500,-- per dag.
Bruynzeel heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, niet
geantwoord.
De Kantonrechter heeft bij vonnis van 18 april 2000 de vordering
toegewezen.
Tegen dit vonnis heeft Bruynzeel hoger beroep ingesteld bij de
Rechtbank te Amsterdam.
Bij vonnis van 19 september 2001 heeft de Rechtbank Bruynzeel
niet-ontvankelijk verklaard in het door haar ingestelde hoger beroep.
Het vonnis van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de Rechtbank heeft Bruynzeel beroep in cassatie
ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt
daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen c.s. is verstek verleend.
Bruynzeel heeft de zaak doen toelichten door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot
vernietiging van het bestreden vonnis en tot verwijzing van de zaak
naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en
beslissing.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Bij exploit van 10 januari 2000 hebben c.s. Bruynzeel
gedagvaard om op 8 februari 2000 te verschijnen voor de Kantonrechter
te Amsterdam. Zij hebben de hiervoor onder 1. vermelde vordering
ingesteld, die kort gezegd ertoe strekt, dat Bruynzeel zal worden
veroordeeld tot herstel van een door haar geleverde, maar onjuist
gemonteerde, keuken.
(ii) Bij vonnis van 18 april 2000 heeft de Kantonrechter de vordering
toegewezen.
(iii) Onder het kopje "Verloop van de procedure" heeft de
Kantonrechter - voorzover thans van belang - vastgesteld:
"Gedaagde partij heeft - hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld -
niet geantwoord."
(iv) Onder het kopje "Gronden van de beslissing" heeft de
Kantonrechter als volgt geoordeeld:
"Nu gedaagde partij - hoewel in de gelegenheid gesteld - niet heeft
geantwoord is de door de eisende partij ingestelde vordering, die
overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, als niet
weersproken toewijsbaar."
3.2 De Rechtbank heeft Bruynzeel ambtshalve niet-ontvankelijk
verklaard in het door haar ingestelde hoger beroep. Zij heeft als
volgt geoordeeld. Het vonnis van de Kantonrechter dient te worden
beschouwd als een ingevolge het bepaalde in art. 106 (oud) Rv. gewezen
verstekvonnis. Nu uit dit vonnis blijkt dat Bruynzeel niet uiterlijk
op de terechtzitting had geantwoord, dient ervan te worden uitgegaan
dat de Kantonrechter, aan wie de eis - naar eveneens uit het vonnis
blijkt - niet onrechtmatig of ongegrond is voorgekomen, deze eis,
overeenkomstig het in art. 106 bepaalde, bij verstek heeft toegewezen.
Dit betekent dat Bruynzeel tegen dit vonnis uitsluitend het
rechtsmiddel van verzet had kunnen aanwenden (rov. 4).
3.3 Het middel betoogt dat de Rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld,
dat het vonnis van de Kantonrechter dient te worden beschouwd als een
ingevolge het bepaalde in art. 106 (oud) Rv. gewezen verstekvonnis,
waartegen Bruynzeel uitsluitend het rechtsmiddel van verzet had kunnen
aanwenden. Van een verstekvonnis als bedoeld in art. 106 is slechts
sprake, indien gedaagde in de procedure in eerste aanleg behoorlijk is
opgeroepen, maar niet is verschenen (en het verstek nadien niet is
gezuiverd). Uit het vonnis van de Kantonrechter blijkt dat dit op
tegenspraak is gewezen. Met de overweging dat gedaagde partij wel in
de gelegenheid is gesteld te antwoorden, is kennelijk bedoeld dat
Bruynzeel wel is verschenen, maar niet van de gelegenheid gebruik
heeft gemaakt om te antwoorden. Het oordeel van de Rechtbank dat het
vonnis van de Kantonrechter dient te worden uitgelegd als een
verstekvonnis, is onbegrijpelijk. Uit het vonnis van de Kantonrechter
valt niet af te leiden, dat Bruynzeel in eerste aanleg niet is
verschenen of dat de vordering van c.s. bij verstek is
toegewezen.
Het oordeel van de Rechtbank is onbegrijpelijk in het licht van
hetgeen in hoger beroep naar voren is gebracht. c.s.
hebben bij memorie van antwoord gesteld dat Bruynzeel op 8 februari
2000 - de eerstdienende dag - is verschenen en een aantal malen
uitstel heeft gevraagd en verkregen, om op de eis te antwoorden. Uit
de memorie van grieven volgt voorts dat Bruynzeel bij brief van 29
februari 2000 onder verwijzing naar door haar bijgevoegde stukken een
reactie heeft gegeven op de door c.s. ingestelde
vordering. Bij brief van 24 maart 2000 heeft het Kantongerecht de
bijgevoegde stukken teruggezonden. Bruynzeel klaagt in hoger beroep
dat de Kantonrechter, gelet op de brief van 29 februari 2000 met
bijlagen, niet heeft mogen aannemen dat Bruynzeel niet op de vordering
van c.s. heeft geantwoord. Uit een en ander volgt
onmiskenbaar dat Bruynzeel in eerste aanleg wel is verschenen, maar
geen conclusie van antwoord heeft genomen, aldus het middel.
3.4.1 Het middel wordt terecht aangevoerd. Het in deze zaak van
toepassing zijnde art. 106 (oud) Rv. bepaalt dat, indien de gedaagde
niet uiterlijk op de terechtzitting, vermeld in het exploit, antwoordt
of om uitstel verzoekt, en de voorgeschreven formaliteiten in acht
zijn genomen, de kantonrechter de eis bij verstek toewijst, tenzij
deze hem onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Het gaat derhalve om de
vraag of Bruynzeel uiterlijk op de dag van de terechtzitting, die is
vermeld in de dagvaarding, heeft geantwoord of om uitstel heeft
verzocht. Daarbij komt geen beslissende betekenis toe aan de
bewoordingen van het vonnis van de Kantonrechter, in het bijzonder
niet aan de omstandigheid dat de Kantonrechter, naar moet worden
aangenomen in de zin van art. 106, heeft geoordeeld dat de vordering
hem "niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt".
3.4.2 Nu de memorie van grieven van Bruynzeel inhoudt, dat de
Kantonrechter de door Bruynzeel op 29 februari 2000 aan de
Kantonrechter gezonden brief met bijlagen, niet heeft geaccepteerd
omdat "schriftelijk en in tweevoud een conclusie van antwoord zou
dienen te worden genomen" en Bruynzeel daaraan klaarblijkelijk niet
heeft voldaan, kan er niet van worden uitgegaan dat Bruynzeel heeft
geantwoord in de zin van art. 106. Ook Bruynzeel heeft overigens in
cassatie het standpunt ingenomen, dat zij in eerste aanleg wel is
verschenen, maar geen conclusie van antwoord heeft genomen.
3.4.3 Bruynzeel heeft gesteld dat zij wèl om uitstel heeft verzocht (en uitstel heeft verkregen) in de zin van art. 106 en heeft onder andere aangevoerd dat in de memorie van antwoord door c.s. zelf is vermeld, dat Bruynzeel op 8 februari 2000 is verschenen en dat Bruynzeel een aantal malen om uitstel heeft gevraagd (en uitstel heeft verkregen) om op de eis te antwoorden. Over de vraag of Bruynzeel in de procedure bij de Kantonrechter om uitstel heeft verzocht, heeft de Rechtbank zich niet uitgelaten. Voorzover dat daarop berust dat naar het oordeel van de Rechtbank voor de beantwoording van de vraag, of de Kantonrechter de tegen Bruynzeel ingestelde vordering al dan niet bij verstek in de zin van art. 106 heeft toegewezen, niet van belang is of Bruynzeel om uitstel heeft gevraagd, heeft zij blijk gegeven van een onjuiste opvatting omtrent dit artikel. Voorzover zij mocht hebben geoordeeld, dat Bruynzeel niet of niet tijdig om uitstel heeft gevraagd, is dit oordeel mede in verband met de vermelde stellingen van c.s., zonder nadere motivering, die evenwel ontbreekt, onbegrijpelijk.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het vonnis van de Rechtbank te Amsterdam van 19 september
2001;
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere
behandeling en beslissing;
veroordeelt c.s. in de kosten van het geding in cassatie,
tot op deze uitspraak aan de zijde van Bruynzeel begroot op EUR 374,95
aan verschotten en EUR 1.590,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter
en de raadsheren J.B. Fleers, H.A.M. Aaftink, A.G. Pos en O. de
Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer
F.B. Bakels op 21 maart 2003.
*** Conclusie ***
Rolnr. C02/007HR
Mr L. Strikwerda
Zt. 20 dec. 2002
conclusie inzake
Bruynzeel Kasten en Keukens B.V.
tegen
1.
2.
Edelhoogachtbaar College,
1. Het gaat in deze zaak om de vraag of thans eiseres tot cassatie
(hierna: Bruynzeel) als gedaagde in de eerste aanleg van deze
procedure voor de Kantonrechter te Amsterdam al dan niet verstek heeft
laten gaan in de zin van art. 106 lid 1 (oud) Rv. De vraag is van
belang in verband met het rechtsmiddel dat voor Bruynzeel openstond
tegen het vonnis van de Kantonrechter: verzet of hoger beroep.
2. In cassatie dient van het volgende te worden uitgegaan.
(i) Bij exploit van 10 januari 2000 hebben thans verweerders in
cassatie (hierna: c.s.) Bruynzeel gedagvaard om op 8
februari 2000 te verschijnen voor de Kantonrechter te Amsterdam. De
door c.s. ingestelde vordering strekt ertoe dat - kort
gezegd - Bruynzeel zal worden veroordeeld tot herstel van een door
haar geleverde, maar onjuist gemonteerde keuken.
(ii) Bij vonnis van 18 april 2000 heeft de Kantonrechter de vordering
toegewezen.
(iii) Onder het kopje "Verloop van de procedure" heeft de
Kantonrechter - voor zover thans van belang - vastgesteld:
"Gedaagde partij heeft - hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld -
niet geantwoord."
(iv) Onder het kopje "Gronden van de beslissing" heeft de
Kantonrechter als volgt overwogen:
"Nu gedaagde partij - hoewel in de gelegenheid gesteld - niet heeft
geantwoord is de door eisende partij ingestelde vordering, die
overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, als niet
weersproken toewijsbaar."
3. Bruynzeel is van het vonnis van de Kantonrechter in hoger beroep
gegaan bij de Rechtbank te Amsterdam. c.s. hebben het
beroep weersproken.
4. Bij vonnis van 19 september 2001 heeft de Rechtbank Bruynzeel
(ambtshalve) niet-ontvankelijk verklaard in het door haar ingestelde
hoger beroep. Op grond van de hierboven geciteerde passages uit het
vonnis van de Kantonrechter was de Rechtbank van oordeel dat (r.o. 4)
"het vonnis van de kantonrechter te worden beschouwd als een
ingevolge het bepaalde van artikel 106 van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering gewezen verstekvonnis. Nu uit genoemd vonnis blijkt
dat Bruynzeel niet uiterlijk op de terechtzitting had geantwoord,
dient ervan te worden uitgegaan dat de kantonrechter aan wie de eis -
naar eveneens uit het vonnis blijkt - niet onrechtmatig of ongegrond
is voorgekomen, de eis, overeenkomstig het in dit artikel bepaalde,
bij verstek heeft toegewezen.
Dit betekent dat Bruynzeel tegen dit vonnis uitsluitend het
rechtsmiddel verzet had kunnen aanwenden."
5. Bruynzeel is tegen het vonnis van de Rechtbank (tijdig) in cassatie
gekomen met één middel. c.s. zijn in cassatie niet
verschenen.
6. Het middel strekt ten betoge dat onjuist, althans onbegrijpelijk is
dat de Rechtbank het vonnis van de Kantonrechter heeft aangemerkt als
een verstekvonnis in de zin van art. 106 (oud) Rv. Het middel voert
aan dat uit het vonnis van de Kantonrechter niet volgt dat Bruynzeel
niet is verschenen, maar slechts dat zij niet van de gelegenheid
gebruik heeft gemaakt te antwoorden. Voorts voert het middel aan dat,
gelet op hetgeen in hoger beroep naar voren is gebracht, het oordeel
van de Rechtbank onbegrijpelijk is. Daartoe wijst het middel op de
volgende omstandigheden:
- uit de memorie van antwoord (blz. 1) van c.s. blijkt
dat Bruynzeel wel degelijk is verschenen, maar een aantal malen
uitstel heeft gevraagd en gekregen om op de eis te antwoorden;
- uit de memorie van grieven (nr. 36 en producties 1 t/m 3) blijkt dat
Bruynzeel bij brief van 29 februari 2000 (gericht aan de
Kantonrechter) een reactie heeft gegeven op de vordering;
- in de memorie van grieven (nrs. 34 t/m 39) wordt geklaagd dat de
Kantonrechter niet had mogen aannemen dat Bruynzeel niet op de
vordering van c.s. heeft geantwoord.
7. De vraag of de kantonrechter al dan niet een verstekvonnis heeft
gewezen dient te worden beoordeeld aan de hand van het oude
procesrecht. Art. 106 lid 1 (oud) Rv bepaalde dat indien de gedaagde
in een kantongerechtsprocedure niet uiterlijk op de terechtzitting
vermeld in het exploit antwoordt of om uitstel verzoekt, de
kantonrechter de eis bij verstek toewijst, tenzij deze hem
onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Anders dan onder art. 76 lid 1
(oud) Rv inzake de rechtbankprocedure is onder art. 106 lid 1 (oud) Rv
inzake de kantongerechtsprocedure voor de vraag of de eis al dan niet
bij verstek is toegewezen derhalve niet beslissend of de gedaagde is
verschenen, maar of hij heeft geantwoord of om uitstel heeft verzocht.
Dit onderscheid hangt samen met de procestechnische omstandigheid dat
onder het oude procesrecht de gedaagde in een kantongerechtsprocedure
niet ter terechtzitting behoefde te verschijnen, maar kon volstaan met
een schriftelijke reactie of een verzoek om uitstel. Vgl. H.J.
Snijders, M. Ynzonides en G.J. Meijer, Nederlands burgerlijk
procesrecht, 2e dr., 1997, nr. 239; M. Ynzonides, Verstek en verzet,
diss., 1996, blz. 75.
8. Het antwoord op de vraag of een vonnis bij verstek of op
tegenspraak is gewezen, hangt ervan af hoe het vonnis had behoren te
worden uitgesproken, niet van de bewoordingen van het vonnis. Vgl.
Snijders/Wendels, Civiel Appel, 1999, nr. 151, en de aldaar genoemde
rechtspraak. Voor het onderhavige geval komt het er dus op aan of
Bruynzeel al dan niet uiterlijk op de dag van de terechtzitting die is
vermeld in de dagvaarding heeft geantwoord of om uitstel heeft
verzocht. De bewoordingen van het vonnis van de Kantonrechter zijn
daarbij niet beslissend. In het bijzonder komt geen betekenis toe aan
de omstandigheid dat de Kantonrechter - kennelijk op de voet van art.
106 lid 1 (oud) Rv - heeft geoordeeld dat de vordering hem "niet
onrechtmatig of ongegrond voorkomt".
9. Het lot van het middel is derhalve afhankelijk van de vraag of,
ongeacht de door de Kantonrechter gebezigde bewoordingen, uit de
gedingstukken blijkt of Bruynzeel overeenkomstig art. 106 lid 1 (oud)
Rv heeft geantwoord of om uitstel heeft verzocht.
10. De omstandigheid dat Bruynzeel naar aanleiding van het onderhavige geschil op 29 februari 2000 een brief met bijlagen aan de Kantonrechter heeft toegestuurd, is onvoldoende om te kunnen concluderen dat Bruynzeel heeft geantwoord in de zin van art. 106 lid 1 (oud) Rv. Blijkens de memorie van grieven (nr. 36) van Bruynzeel heeft de Kantonrechter deze brief niet geaccepteerd omdat "schriftelijk en in tweevoud een conclusie van antwoord zou dienen te worden genomen". Bruynzeel heeft hieraan klaarblijkelijk niet voldaan. De constatering van de Kantonrechter dat Bruynzeel niet (regelmatig) heeft geantwoord, strookt overigens met de stelling die Bruynzeel zelf in cassatie heeft betrokken, te weten "dat Bruynzeel in eerste aanleg wel verschenen is, maar geen conclusie van antwoord heeft genomen".
11. Bruynzeel heeft aangevoerd dat zij wèl uitstel heeft verzocht (en verkregen) en dat derhalve op deze grond van een verstekvonnis geen sprake kan zijn. Zij wijst in dit verband ook op de memorie van antwoord van c.s. waarin staat vermeld:
" Bruynzeel bij exploit van 10 januari 2000
gedagvaard voor de Kantonrechter te Amsterdam, en wel tegen de zitting
van 8 februari 2000. Op 8 februari 2000 is Bruynzeel verschenen.
Bruynzeel heeft een aantal malen uitstel gevraagd en verkregen om op
deze eis te antwoorden."
12. In het licht van het vorenstaande komt het middel mij gegrond
voor, zo al niet in zijn rechtsklacht, dan toch in zijn
motiveringsklacht. Immers, voor zover de Rechtbank mocht hebben
geoordeeld dat voor de beantwoording van de vraag of de Kantonrechter
de eis tegen Bruynzeel al dan niet bij verstek in de zin van art. 106
lid 1 (oud) Rv heeft toegezen, niet van belang is of Bruynzeel om
uitstel heeft gevraagd, is zij uitgegaan van een onjuiste
rechtsopvatting. Voor zover zij van oordeel mocht zijn geweest dat
Bruynzeel niet of niet tijdig om uitstel heeft gevraagd, is dit
oordeel, gelet op de hiervoor geciteerde stellingen van
c.s., zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk.
De conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot
verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere
behandeling en beslissing.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,