Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AF2156 Zaaknr: C01/205HR
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 21-03-2003
Datum publicatie: 21-03-2003
Soort zaak: civiel - civiel overig
Soort procedure: cassatie
21 maart 2003
Eerste Kamer
Nr. C01/205HR
SB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
, wonende te ,
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. W.J. Nijland,
t e g e n
1. , handelende onder de naam , wonende te
,
2. , handelende onder de naam , gevestigd te
,
3. , handelende onder de naam , gevestigd te
,
4. , handelende onder de naam , gevestigd te
,
5. , handelende onder de naam , gevestigd te
,
6. AUTOMOTIVE GROUP ZUID B.V., handelende onder de naam , gevestigd
te Maastricht,
7. , handelende onder de naam , gevestigd te
,
8. , handelende onder de naam , gevestigd te
,
9. B.V. TAXICENTRALE T.C.T., handelende onder de naam Taxicentrale
T.C.T., gevestigd te Maastricht,
VERWEERDERS in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: - heeft bij exploit van
21 juni 2000 verweerders in cassatie - verder te noemen:
c.s. - in kort geding gedagvaard voor de President van de Rechtbank te
Maastricht en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
te veroordelen om, terstond na betekening van dit vonnis,
de executie wegens beweerdelijk verbeurde dwangsommen uit hoofde van
het kort gedingvonnis van 28 juli 1999 te staken en gestaakt te houden
en deswege tevens te veroordelen om het onder de gemeente Maastricht
gelegde executoriaal beslag op de bijstandsuitkering van op te
heffen, indien en voor zover de proceskostenveroordeling, inclusief
nakosten, uit hoofde van het arrest van het Gerechtshof te
's-Hertogenbosch van 7 maart 2000, door aan c.s.,
middels het beslag, geheel zal zijn voldaan, een en ander op verbeurte
van een dwangsom van f 1.000,-- per dag en voor iedere dag dat
c.s. jegens aan deze veroordelingen, of een
gedeelte daarvan, niet voldoen.
c.s. hebben de vordering bestreden.
De President heeft bij vonnis van 12 juli 2000 de gevraagde
voorzieningen geweigerd.
Tegen dit vonnis heeft hoger beroep ingesteld bij het
Gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij arrest van 10 mei 2001 heeft het Hof het vonnis waarvan beroep
bekrachtigd.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft beroep in cassatie
ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt
daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen c.s. is verstek verleend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot
verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden.
Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de
klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang
van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt in de kosten van het geding in cassatie, tot op
deze uitspraak aan de zijde van c.s. begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als
voorzitter en de raadsheren H.A.M. Aaftink en O. de Savornin Lohman,
en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 21
maart 2003.
*** Conclusie ***
Rolnr. C01/205HR
Mr L. Strikwerda
Zt. 20 dec. 2002
Conclusie inzake
tegen
1.
2.
3.
4.
5.
6. Automotive Group Zuid B.V.
7.
8.
9. B.V. Taxicentrale T.C.T.
Edelhoogachtbaar College,
1. Deze zaak betreft een executiegeschil inzake een in kort geding
gewezen vonnis waarbij op vordering van thans verweerders in cassatie
(hierna: c.s.) aan thans eiser tot cassatie (hierna:
) op verbeurte van dwangsommen verboden zijn opgelegd, onder
meer tot het maken van reclame voor de door gedreven
onderneming.
2. In cassatie kan worden uitgegaan van het volgende (zie r.o. 4.1 van
het arrest van het Hof in verbinding met r.o. 2 van het vonnis van de
President).
(i) exploiteerde onder de naam " " en/of " " een
chauffeurscentrale te Maastricht. De chauffeurscentrale hield zich
bezig met de bemiddeling bij taxivervoer tegen betaling door
chauffeurs die niet beschikken over de wettelijk vereiste
taxivergunning.
(ii) c.s. hebben in kort geding voor de President van de
Rechtbank te Maastricht gevorderd dat - kort gezegd - deze
onderneming zal staken en zich zal onthouden van het maken van reclame
voor een dergelijke onderneming op verbeurte van een dwangsom.
(iii) Bij vonnis van 28 juli 1999 heeft de President de gevorderde
voorzieningen grotendeels toegewezen. Het dictum van dit vonnis luidt
- voor zover thans van belang - als volgt:
"De president van de Arrondissementsrechtbank te Maastricht:
RECHT DOENDE in kort geding:
1. Veroordeelt de thans door hem gedreven onderneming, te
weten bemiddeling bij het tot stand brengen van vervoer van personen
per auto tegen - al dan niet vrijwillige - betaling door chauffeurs,
die niet beschikken over de wettelijke vereiste taxivergunning, te
staken na ommekomst van 24 uur na betekening van het te wijzen vonnis
en die bemiddelingsactiviteiten gestaakt te houden, op verbeurte van
een dwangsom van f 10.000,- per overtreding.
(...)
5. Verbiedt op enigerlei wijze reclame te maken of wervend op
te treden voor een onderneming als onder 1 bedoeld, door middel van
folders, advertenties, visitekaartjes op welke wijze en door middel
van welk medium dan ook (zoals radio, televisie, internet, teletekst,
billboards, gedrukte media etc) op verbeurte van een dwangsom van f
500,- per overtreding met een maximum van f. 10.000,-."
(iv) is tegen dit vonnis in hoger beroep gegaan bij het
Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Het Hof heeft bij arrest van 7 maart
2000 het vonnis van de President bekrachtigd.
(v) Bij exploit van 4 januari 2000 hebben c.s.
aangezegd dat hij het reclameverbod (als bedoeld onder 5 van het
dictum van het vonnis van de President) heeft overtreden en hebben zij
hem bevel gedaan om f 10.000,- aan verbeurde dwangsommen aan hen te
voldoen onder aanzegging dat bij niet-betaling beslag zal worden
gelegd.
(vi) Bij exploit van 3 mei 2000 hebben c.s. voor de
genoemde verbeurde dwangsommen van f 10.000,- vermeerderd met kosten
executoriaal beslag gelegd onder de gemeente Maastricht op de
bijstandsuitkering van .
3. In het onderhavige kort geding, ingeleid bij exploit van
dagvaarding van 21 juni 2000 voor de President van de Rechtbank te
Maastricht, vordert staking van de executie wegens verbeurde
dwangsommen en opheffing van het executoriaal beslag op zijn
bijstandsuitkering. heeft daartoe aangevoerd dat hij zijn
onderneming wel degelijk heeft gestaakt en dat hij dit via de media
aan zijn voormalige klantenkring heeft medegedeeld met de aankondiging
dat hij te zijner tijd een nieuwe onderneming zou starten die voldeed
aan de eisen van de Wet Personenvervoer.
4. c.s. hebben de vordering weersproken.
5. De President heeft bij vonnis van 12 juli 2000 de gevraagde
voorzieningen geweigerd. De President stelde het volgende vast (r.o.
5.3 t/m 5.4.2):
- Tot (in ieder geval) 31 december 1999 hoorde men op een
telefoonaansluiting van het volgende bandje: "Beste relatie,
heeft de strijd verloren. In januari 2000 komen wij voor 100%
terug volgens de nieuwe wetgeving personenvervoer. Voor verdere info
zie TV Gazet tekst pagina 789". Ook tijdens het hoger beroep bij het
Hof is gebleken dat dat bandje op dat moment nog liet
afspelen.
- Na betekening van het vonnis van 28 juli 1999 heeft via het
internet gemeld dat hij zijn onderneming " " heeft moeten staken
maar per 1 januari 2000 terugkomt met groot geschut, vergunningen en
een vernieuwd wagenpark, dat zal proberen zijn (oude) prijzen te
blijven hanteren en dat hij de taximarkt heeft opengekregen. Verder
wordt een oproep gedaan die - voor zover thans van belang - als volgt
luidt: " zoekt ook nog voor 1 januari 2000 minimaal 50 eigen
rijders om op zelfstandige basis, natuurlijk met taxi-vergunning
i.s.m. opnieuw op te starten".
6. Op grond hiervan heeft de President als volgt geoordeeld (r.o.
5.5):
" heeft zich zowel via de telefoon als op internet expliciet
bediend van de naam waaronder zijn onderneming destijds in de
volksmond bekend stond, namelijk " ". Daarnaast heeft hij door
middel van voornoemde voorzieningen aan het publiek kenbaar gemaakt
dat " " in de toekomst terugkomt met vergunningen en een vernieuwd
wagenpark en heeft hij kennelijk in dat kader op het internet kenbaar
gemaakt dat hij nog chauffeurs zoekt om in samenwerking met " " zijn
onderneming op te starten.
Dit alles kan in de visie van de president niet anders worden
beschouwd als een publieke aankondiging, en daarmee een vorm van
werving, dat zijn, ingevolge het vonnis d.d. 28 juli 1999
gestaakte, taxionderneming in de nabije toekomst - kennelijk - weer
wenst op te starten en voort te zetten (...). Blijkens het arrest d.d.
7 maart 2000 wordt dit oordeel van de president ook gesteund door het
Hof. Zij heeft immers (...) overwogen dat het laten afspelen van [het
hiervoor bedoelde] bandje (...) als werving kan worden
beschouwd. Voorshands is dan ook voldoende aannemelijk geworden dat
het bij vonnis d.d. 28 juli 1999 onder sub 5 gegeven verbod
heeft overtreden."
In de r.o. 5.6 t/m 5.8 heeft de President overwogen dat in
ieder geval gedurende twintig dagen het reclameverbod heeft overtreden
en daarom de maximale dwangsommen van f 10.000,- heeft verbeurd.
7. is van het vonnis van de President in hoger beroep gegaan
bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Voor zover thans in cassatie
van belang heeft hij - kort gezegd - aangevoerd dat hij na het vonnis
van 28 juli 1999 geen reclame meer heeft gemaakt en niet wervend is
opgetreden voor een illegale onderneming, maar slechts heeft
aangekondigd dat hij een nieuwe legale taxionderneming zou gaan
oprichten.
8. Bij arrest van 10 mei 2001 heeft het Hof het vonnis van de
President bekrachtigd. Het Hof heeft overwogen dat uit een brief van
medio december 2000 van aan zijn nieuwe relaties zou moeten
blijken dat inmiddels zijn vakdiploma personenvervoer taxi
heeft behaald. Hieruit heeft het Hof afgeleid dat voordien
niet over het vereiste diploma beschikte. Naar het oordeel van het Hof
maakte desondanks reclame en trad hij wervend op voor zijn
onderneming. Het Hof heeft de overwegingen 5.3 t/m 5.4.2 van de vonnis
van de President onderschreven en overwogen dat deze
overwegingen op zichzelf niet heeft bestreden. Gelet op het wervende
karakter van de omstreden uitingen, heeft het Hof de stelling van
verworpen dat deze uitingen slechts een soort
dienstmededelingen waren, waarin aankondigde dat hij te zijner
tijd een legale onderneming zou starten (r.o. 4.3.1). Het Hof is tot
de conclusie gekomen dat onder dezelfde naam als voorheen,
" ", reclame heeft gemaakt en wervend is opgetreden voor zijn
onderneming die in ieder geval op dat moment nog niet aan de wettelijk
daaraan te stellen eisen voldeed en dus een onderneming was in de zin
van het gebod sub 1 van het vonnis van 28 juli 1999 (r.o. 4.3.2). Het
Hof heeft vastgesteld dat r.o. 5.7 en 5.8 van het vonnis van
28 juli 1999 niet heeft bestreden, zodat vaststaat dat
gedurende ten minste twintig dagen het reclameverbod heeft overtreden
(r.o. 4.3.3).
9. is tegen het arrest van het Hof (tijdig) in cassatie
gekomen met een uit drie onderdelen opgebouwd middel.
c.s. zijn in cassatie niet verschenen.
10. Onderdeel 1 van het middel betoogt dat in r.o. 2.3 van het vonnis
van 12 juli 2000 als vaststaand feit wordt aangenomen dat zijn
illegale activiteiten in de branche van het personenvervoer heeft
gestaakt. Blijkens r.o. 4.1 is ook het Hof hiervan uitgegaan. Het
onderdeel voert aan dat, gezien dit vaststaande feit, de overweging
van het Hof dat reclame heeft gemaakt en wervend is opgetreden
voor zijn onderneming die op dat moment nog niet aan de wettelijk
daaraan te stellen eisen voldeed en dus een onderneming was in de zin
van het gebod sub 1 van het vonnis van 28 juli 1999, rechtens onjuist
is, althans berust op een verkeerde lezing van dat vonnis.
11. Het onderdeel berust op de gedachte dat uit het vonnis van 28 juli 1999 voortvloeit dat het vrijstond reclame te maken voor zijn "slapende" onderneming " " omdat die onderneming op dat moment geen illegale activiteiten meer ontplooide. Het vonnis van 28 juli 1999 bepaalt evenwel dat geen reclame mag maken voor "een onderneming die bemiddelt bij het tot stand brengen van vervoer van personen per auto tegen - al dan niet vrijwillige - betaling door chauffeurs die niet beschikken over de wettelijke vereiste taxivergunning". Uit het bestreden arrest blijkt dat het Hof van oordeel is dat uit deze passage volgt dat slechts reclame mag maken indien de vereiste vergunningen wèl aanwezig zijn; mag dus geen reclame maken voor zijn "slapende onderneming". Dit oordeel, dat berust op een aan het Hof voorbehouden uitleg van het vonnis van 28 juli 1999, is feitelijk van aard en kan in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het oordeel is ook niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering. Het onderdeel faalt derhalve.
12. Onderdeel 2 van het middel betoogt dat, anders dan het Hof heeft geoordeeld, het vrijstond om de bedoelde reclame te maken voordat hij zijn diploma had behaald omdat hij geen reclame maakte voor een onderneming die illegale activiteiten ontplooit.
13. De klacht dat het Hof, door anders te oordelen, blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, althans onbegrijpelijk heeft beslist, faalt op de gronden die hiervoor onder 11 zijn uiteengezet.
14. De klacht dat het Hof zonder nadere motivering niet het (gemotiveerde) betoog van had mogen verwerpen dat diens uitingen niet meer en niet minder inhielden dan een aankondiging dat hij met een nieuwe, ditmaal legale onderneming zou terugkomen, voldoet niet aan de ingevolge art. 407 lid 2 Rv aan een cassatieklacht te stellen eisen, aangezien niet wordt aangegeven waarom het Hof onvoldoende is ingegaan op de stellingen van .
15. De klacht dat zonder nadere motivering niet duidelijk wordt waarom
een dienstmededeling ten behoeve van een toekomstige legale activiteit
geen wervend karakter zou kunnen of mogen hebben, faalt eveneens op de
gronden vermeld onder 11.
16. Onderdeel 3 van het middel klaagt dat onjuist, althans
onbegrijpelijk is de overweging van het Hof dat r.o. 5.8 van
het vonnis van 12 juli 2000 niet heeft bestreden. Volgens het
onderdeel heeft deze overweging wel degelijk bestreden omdat
hij in grief I heeft geklaagd dat de President ten onrechte heeft
overwogen "dat in ieder geval gedurende twintig dagen het
verbod sub 5 heeft overtreden en dienaangaande de maximale dwangsommen
heeft verbeurd".
17. Ook deze klacht faalt. R.o. 4.3.3 ziet slechts op de vraag hoeveel
dagen in overtreding was, dit met het oog op de hoogte van de
verbeurde dwangsom. Het Hof heeft met zijn bestreden overweging dan
ook klaarblijkelijk uitsluitend erop gedoeld dat in appèl niet
heeft bestreden dat hij gedurende in ieder geval twintig dagen de
litigieuze activiteiten heeft ontplooid. Dit oordeel is, gelet op
hetgeen in zijn toelichting op grief I naar voren heeft
gebracht, niet onbegrijpelijk.
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,